ECLI:NL:RBDHA:2025:9753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
NL25.20324 en AWB25/9968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel van een Nigeriaanse asielzoeker

Op 30 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in de zaken van een Nigeriaanse asielzoeker, die in beroep ging tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser betwistte de verslaglegging en kwalificatie van het COa niet, maar stelde dat de maatregel disproportioneel was, gezien zijn psychische problemen en het recente overlijden van zijn tante. De rechtbank oordeelde dat het COa in overeenstemming met het Maatregelenbeleid had gehandeld en voldoende gemotiveerd had besloten tot het opleggen van het plaatsingsbesluit. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiser niet slaagden, omdat de feiten en omstandigheden niet voldoende waren om af te wijken van het beleid. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl. Tegen de uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.20324 en AWB25/9968
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2025 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, het COa,

evenals

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. D. Halbesma).

Procesverloop

1. Het COa heeft op 5 april 2025 besloten om eiser in de HTL [1] te Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [2] De minister heeft bij besluit van 5 april 2025 aan eiser de maatregel van vrijheidsbeperking opgelegd (de vrijheidsbeperkende maatregel). [3]
1.1.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [4] Eiser heeft hierbij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
Eiser heeft op 16 mei 2025 gronden ingediend. Het COa heeft op 28 mei 2025 een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek in beide zaken op de zitting gesloten en direct mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond.
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepsgronden van eiser tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank komt op grond van deze beoordeling tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding krijgt van zijn proceskosten. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke verslaglegging door het COa van het incident op 2 april 2025, niet betwist. De rechtbank gaat daarom uit van de verslaglegging van het COa in het plaatsingsbesluit. Ook stelt de rechtbank vast dat eiser de kwalificatie van het incident niet betwist. De rechtbank gaat daarom ook uit van het feit dat het een incident betreft met zeer grote impact.
Beroepsgrond: Het COa heeft het plaatsingsbesluit niet in overeenstemming met het Maatregelenbeleid genomen en niet deugdelijk gemotiveerd
5. Eiser betoogt dat de maatregel disproportioneel is. Volgens eiser heeft het COa onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische problemen. Het recente overlijden van zijn tante heeft een grote impact gehad op zijn psychische gesteldheid. Eiser stelt dat zijn uitingen en gedragingen voortkomen uit frustratie, omdat hij kampt met toenemende psychische problemen omdat hij nog geen besluit heeft ontvangen op zijn asielaanvraag. Eiser verblijft inmiddels ruim anderhalf jaar in de opvang.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
De rechtbank wijst in dit verband eerst op paragraaf 4.3.6 van het Maatregelenbeleid. Hieruit volgt dat in geval het gaat om een incident met een zeer grote impact, het uitgangspunt is dat een HTL-maatregel wordt overwogen. Daarvan is in deze zaak sprake.
5.3.
Uit deze paragraaf blijkt verder dat de volgende overwegingen meespelen bij het kiezen voor een HTL-maatregel boven een andere maatregel:
  • de impact op de medebewoner, medewerker en omgeving bij plaatsing op een time-out plek;
  • de inschatting welke maatregel het meeste effect zal hebben op de (gedragsverandering van de) overlastgever;
  • vertoning van (eventueel) herhaaldelijk overlastgevend gedrag.
5.4.
Ook zijn er blijkens het Maatregelenbeleid een aantal contra-indicaties die aan het opleggen van een maatregel in de weg staan:
  • er is niet voldaan aan de inspanningsverplichting om de bewoner op de eigen locatie te corrigeren/handhaven, tenzij de impact van het getoonde gedrag dermate ernstig is dat direct voor een HTL-maatregel wordt gekozen;
  • GZA
  • de bewoner is minderjarig (jongeren vanaf 16 jaar kunnen met schriftelijke toestemming van Nidos of van een ouder/verzorger wel worden geplaatst);
  • de bewoner is alleenstaande ouder van een minderjarig kind;
  • de bewoner is uitgeprocedeerd en verblijft in een glo of vbl, waar de Rva 2005 niet langer van toepassing is.
5.5.
De rechtbank overweegt dat wat eiser stelt, namelijk dat hij kampt met psychische problemen en dat hierin een verklaring is gelegen voor zijn agressieve gedragingen, op grond van het Maatregelenbeleid geen contra-indicatie betreft om af te zien van het opleggen van het plaatsingsbesluit. Het COa heeft hierin ook geen (andere) aanleiding hoeven zien om geen plaatsingsbesluit op te leggen. Verder heeft GZA voorafgaand aan de plaatsing van eiser op de HTL aangegeven dat zij geen medisch bezwaar hebben om eiser over te plaatsen naar de HTL. Wel wordt aangegeven dat de mentale gesteldheid van eiser in de gaten moet worden gehouden. Het COa heeft op zitting aangegeven dat eiser gesprekken heeft met GZA en dat hij medicatie ontvangt. Het COa heeft aldus, naar het oordeel van de rechtbank, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid en voldoende deugdelijk gemotiveerd besloten tot oplegging van het plaatsingsbesluit.
6. De rechtbank verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gelet op al het voorgaande ongegrond.
De vrijheidsbeperkende maatregel
7. De minister stelt zich, onder verwijzing naar het plaatsingsbesluit, op het standpunt dat de openbare orde de vrijheidsbeperkende maatregel vordert. De minister ziet geen bijzondere omstandigheden die tot het niet opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel zouden nopen.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser enkel heeft aangevoerd dat de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig is, omdat het plaatsingsbesluit onrechtmatig is en daardoor ten onrechte aan de vrijheidsbeperkende maatregel ten grondslag is gelegd. Nu de beroepsgronden tegen het plaatsingsbesluit niet slagen en het beroep daartegen ongegrond is verklaard, slaagt deze beroepsgrond van eiser evenmin.
8. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is op 30 mei 2025 in het openbaar uitgesproken door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Handhaving- en Toezichtlocatie.
2.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
3.Op grond van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder AWB25/9968. Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder NL25.20324.
5.Gezondheidszorg Asielzoekers