ECLI:NL:RBDHA:2025:9760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
NL25.20514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die een verzoek om schadevergoeding indiende. De maatregel van bewaring was op 11 maart 2025 opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had op 14 maart 2025 een voorlopige voorziening aangevraagd, die werd toegewezen, waardoor hij de uitkomst van het hoger beroep in Nederland mocht afwachten. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op 10 mei 2025 door verweerder was opgeheven, maar dat niet was gebleken dat deze maatregel eerder onrechtmatig was. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring eerder getoetst in een uitspraak van 4 april 2025, waarin werd vastgesteld dat de maatregel tot dat moment rechtmatig was. De gemachtigde van eiser voerde aan dat de maatregel eerder had moeten worden opgeheven, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de maatregel onrechtmatig was geweest. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van N. Mekenkamp, griffier, en werd openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20514

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

(gemachtigde: mr. X.R. Schuitemaker).

Procesverloop

Verweerder heeft op 11 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De gemachtigde heeft op 8 mei hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 10 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De gemachtigde heeft op 12 mei 2025 aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 4 april 2025 (in de zaak NL25.13189) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat de Afdeling [1] op 14 maart 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening heeft toegewezen wat maakt dat eiser niet kan worden uitgezet. Verweerder heeft echter pas op 11 mei 2025 besloten om de maatregel van bewaring op te heffen. De maatregel van bewaring had op een eerder moment moeten worden opgeheven.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Zoals door de rechtbank reeds in haar uitspraak van 4 april 2025 is geoordeeld, ziet de omstandigheid dat op 14 maart 2025 de door eiser gevraagde voorlopige voorziening is toegewezen en eiser de uitkomst van het hoger beroep in Nederland mag afwachten op een vertraging die is ontstaan in een gerechtelijke procedure en niet in een administratieve procedure. [2] De rechtbank heeft de maatregel in haar uitspraak van 4 april 2025 rechtmatig geacht. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat zij contact heeft opgenomen met de Afdeling voor duidelijkheid omtrent de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep, maar de Afdeling kon hierover geen duidelijkheid geven. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder besloten om de maatregel van bewaring op 10 mei 2025 op te heffen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat uit het dossier niet blijkt dat vanuit de gemachtigde van eiser contact is opgenomen met de Afdeling om te achterhalen wanneer de inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de maatregel van bewaring op een eerder moment onrechtmatig geacht moest worden.
6. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is geweest, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van
N. Mekenkamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2639.