In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 3 juni 2025, gaat het om een beroep dat eisers hebben ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. De eisers, vertegenwoordigd door mr. W. Spijkstra, hebben een aanvraag ingediend op 19 februari 2024 voor een machtiging voor voorlopig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 90 dagen heeft beslist op deze aanvraag, en dat de termijn met drie maanden is verlengd. Na het verstrijken van deze termijn hebben eisers de minister verzocht om binnen twee weken te beslissen, maar dit verzoek is genegeerd, wat hen heeft doen besluiten om beroep in te stellen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van vier weken na de uitspraak. Indien de minister niet binnen deze termijn beslist, is zij een dwangsom verschuldigd van € 100,- per dag, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft ook de hoogte van de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, aangezien er 42 dagen zijn verstreken sinds de minister in gebreke is gebleven. Daarnaast is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 453,50.
De uitspraak benadrukt de verplichting van de minister om tijdig te beslissen op aanvragen en de consequenties van het niet naleven van deze verplichting, waaronder de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden ingezien op rechtspraak.nl.