In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een asielaanvraag van de verzoeker, die op 10 februari 2025 door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond is afgewezen. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 19 mei 2025, waarbij zowel de gemachtigde van de verzoeker als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De voorzieningenrechter heeft op dezelfde dag uitspraak gedaan in een gerelateerde zaak (NL25.7214) en heeft het beroep van de verzoeker gegrond verklaard. Het besluit van de minister is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit zijn in stand gelaten. Hierdoor was de voorlopige voorziening niet meer nodig, en heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 907,00. Deze kosten zijn berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de beroepsmatige rechtsbijstand die door een derde is verleend. De uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier mr. M.C. Drenten - Boon, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.