ECLI:NL:RBDHA:2025:9786

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
AWB 25/8495 en NL25.17150
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van twee beroepen tegen besluiten van het COa en de minister van Asiel en Migratie met betrekking tot vrijheidsbeperkende maatregelen en plaatsing in een Handhaving- en Toezichtlocatie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag op 3 juni 2025 twee beroepen van eiser, een Mauritaanse asielzoeker, tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. Het eerste beroep betreft de plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen, terwijl het tweede beroep gericht is tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die aan eiser is opgelegd. Eiser heeft op 12 april 2025 gronden van beroep ingediend, waarna het COa op 14 mei 2025 met een verweerschrift heeft gereageerd. De zitting vond plaats op 16 mei 2025, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de minister en het COa ook vertegenwoordigd waren.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen ongegrond zijn. Eiser had zich schuldig gemaakt aan agressief gedrag richting een medebewoner, wat leidde tot de inschakeling van de politie. Eiser ontkent de beschuldigingen en stelt dat hij het slachtoffer was, maar de rechtbank acht de verslaglegging van het COa, die is gebaseerd op verklaringen van meerdere getuigen, voldoende betrouwbaar. De rechtbank concludeert dat het COa terecht heeft geoordeeld dat het incident een zeer grote impact had en dat de opgelegde maatregelen gerechtvaardigd waren. Eiser krijgt geen gelijk en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 25/8495 en NL25.17150

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2025 in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Mauritaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 15 maart 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser per 15 maart 2025 in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit). [1] Het tweede beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw [2] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
Eiser heeft op 12 april 2025 gronden van beroep ingediend. Het COa heeft op
14 mei 2025 gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 16 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en daarom ook geen vergoeding van de proceskosten. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit
Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit
3. Uit de verslaglegging van het COa blijkt - kort samengevat - het volgende. Eiser is op 11 maart 2025 betrokken geweest bij een ernstig incident op het AZC Leersum. Het gaat om een incident waarbij eiser agressief gedrag heeft vertoond richting een medebewoner. Eiser heeft de medebewoner fysiek aangevallen door diens keel vast te grijpen en doelgericht met (stukken van) een kapotte mayonaisefles te slaan en te steken, waarbij hij zwaaiende bewegingen maakte richting het lichaam van de medebewoner. Daarbij heeft eiser het T-shirt van de medebewoner verscheurd. COa-medewerkers hebben waargenomen dat eiser met een gebalde vuist op de deur en muren sloeg, waarna hij de kamer binnendrong en zich opnieuw op dezelfde medebewoner richtte. Ondanks herhaalde verzoeken bleef eiser zich agressief gedragen. Hij trok de brandsluitdeur open en probeerde opnieuw achter dezelfde medebewoner aan te rennen. Dit gedrag is waargenomen door zowel COa-medewerkers als medebewoners. De politie werd ingeschakeld, waarna eiser door de politie is getaserd, geboeid en afgevoerd.
Beroepsgronden eiser
4. Eiser betwist het incident zoals weergegeven in de verslaglegging van het COa. Hij ontkent de andere bewoner bij zijn keel te hebben gegrepen en stelt dat de fles mayonaise van de tafel is gevallen. Eiser ontkent dat hij de scherven heeft opgepakt om als steekwapen te gebruiken. Dit komt overeen met de waarneming van de COa-medewerker, die slechts heeft geconstateerd dat er glas op de grond lag. Verder stelt eiser niet de agressor te zijn geweest, maar het slachtoffer. Hij geeft aan dat de medebewoner tijdens het incident een mes in zijn hand had, waarmee hij eiser heeft gestoken in de buik en rechterhand, bij de vingers. Eiser heeft hier zichtbare littekens overgehouden en heeft deze tijdens het gehoor getoond. Ook wordt eiser ten onrechte verantwoordelijk gehouden voor de vernieling van het T-shirt van de medebewoner, aangezien dit is gebeurd door het trekken van de COa-medewerker aan persoon B, zoals blijkt uit de beschrijving van het incident.
4.1.
Eiser voert verder aan dat het incident onterecht is aangemerkt als een incident met een grote, dan wel zeer grote impact. Getuige D heeft namelijk verklaard dat eiser een mes in zijn hand zou hebben gehad, terwijl hiervan geen sprake is geweest en dit ook niet is geconstateerd door het COa-personeel. Hierdoor wordt de zaak ernstiger voorgesteld dan deze in werkelijkheid was. Tegen deze achtergrond valt ook niet in te zien waarom de politie werd gealarmeerd. De inzet van vier politiewagens, en later nog meer wagens, is hierdoor buiten proportie en kan eiser niet worden aangerekend. Ook het feit dat eiser alcohol had gedronken, is niet te kwalificeren als een gedraging van grote of zeer grote impact. Uit de constatering van het COa dat eiser wankelend op zijn benen stond, blijkt des te meer dat de situatie minder ernstig was dan in het besluit wordt weergegeven.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het COa. De rechtbank acht hierbij van belang dat deze verslaglegging is gebaseerd op verklaringen van meerdere medebewoners en medewerkers van het COa. Ook het onderdeel van het incident met betrekking tot de mayonaisefles is zowel door het slachtoffer als door een medebewoner beschreven. De enkele ontkenning van eiser dat hij de scherven van de fles als steekwapen heeft gebruikt, is onvoldoende om niet uit te kunnen gaan van de door het COa op basis van de getuigenverklaringen geschetste gang van zaken. De ontkenning van het gebruik van scherven en de stelling van eiser dat hij niet de agressor maar het slachtoffer is geweest, heeft eiser niet onderbouwd met verklaringen van anderen of objectieve stukken. Eisers stellingen kunnen evenmin worden onderbouwd met de door eiser getoonde littekens, nu de oorzaak van deze littekens en de daarbij behorende verwondingen onduidelijk is. De rechtbank merkt ten slotte op dat de vraag wie het T-shirt van de medebewoner heeft gescheurd in deze beoordeling geen doorslaggevende rol speelt. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat de gedragingen, zoals door het COa beschreven, zich hebben voorgedaan.
5.1.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het COa het incident terecht heeft gekwalificeerd als een incident met een zeer grote impact. Zoals hiervoor overwogen, gaat de rechtbank uit van de verslaglegging van het COa. Hieruit volgt dat eiser herhaaldelijk fysiek en agressief gedrag heeft vertoond, gericht tegen een andere medebewoner, waarbij zowel eiser als de medebewoner fysiek letsel heeft opgelopen. Het COa heeft deze gedragingen, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid, terecht gekwalificeerd als agressie of geweld, met als doel de ander ernstig te bedreigen of ernstige schade toe te brengen. Het feit dat eiser alcohol had gedronken en hierdoor wankelend op zijn benen stond, doet aan de ernst van de gedragingen en de impact van het incident niet af. De rechtbank merkt op dat, wat betreft het feit dat eiser is getaserd, hoewel dit niet de aanleiding vormde voor het plaatsingsbesluit, deze omstandigheid wel bij het besluit betrokken kan worden wat betreft de impact van het incident. Dit omdat het inzicht verschaft in de spanning die er heerste en de staat waarin eiser zich bevond, en daarmee enigszins blijk geeft van wat er daaraan voorafging.
5.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat het COa, in overeenstemming met het Maatregelenbeleid en voldoende deugdelijk gemotiveerd, heeft besloten tot de oplegging van het plaatsingsbesluit. De rechtbank overweegt dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen contra-indicatie vormen voor het opleggen van het plaatsingsbesluit. Verder heeft eiser ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding hadden moeten geven om van het beleid van het COa af te wijken.
5.3.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel
6. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr.
S. Strating, griffier, op 3 juni 2025 en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
2.Vreemdelingenwet 2000.