ECLI:NL:RBDHA:2025:9787

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
NL25.22097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 13 mei 2025 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Eiser stelde dat hij na het intrekken van zijn asielaanvraag zich had gemeld bij de IOM en dat er geen onttrekkingsrisico was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de inbewaringstelling noodzakelijk was, onder verwijzing naar eerdere registraties van eiser als met onbekende bestemming vertrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22097

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel?
1. Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Daartoe voert eiser aan dat hij, direct nadat hij zijn asielaanvraag had ingetrokken, te kennen heeft gegeven zo snel mogelijk naar Algerije terug te willen keren en zich in dat kader heeft gemeld bij de IOM. Dit is ook bevestigd door het hoofd van de IOM. Gelet op het voorgaande kan niet worden gesteld dat sprake is van een onttrekkingsrisico. Eiser betoogt dan ook dat verweerder, in afwachting van een reactie van de Algerijnse autoriteiten, had moeten volstaan met het opleggen van een meldplicht.
2. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt dat niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Verweerder wijst terecht op de niet bestreden gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het onttrekkingsrisico dat daaruit volgt. Verweerder benadrukt bovendien terecht dat eiser eerder - op 5 juni 2024 - als met onbekende bestemming (MOB) vertrokken is geregistreerd. Dat eiser zich na het intrekken van zijn asielaanvraag bij de IOM heeft gemeld, maakt niet dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een meldplicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [1]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.