In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op 13 mei 2025 de maatregel van bewaring heeft opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet met een lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden volstaan. Eiser stelde dat hij na het intrekken van zijn asielaanvraag zich had gemeld bij de IOM en dat er geen onttrekkingsrisico was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat de inbewaringstelling noodzakelijk was, onder verwijzing naar eerdere registraties van eiser als met onbekende bestemming vertrokken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na bekendmaking.