Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], verzoeker,
de minister van Asiel en Migratie, verweerder,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
Op 2 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, die een opvolgende asielaanvraag had ingediend, had tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld, nadat zijn aanvraag op 14 januari 2025 was afgewezen als kennelijk ongegrond. De verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij vreesde voor uitzetting.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. In een brief van 21 mei 2025 had de verweerder aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. Gezien het feit dat er geen geschil was over de uitzetting van de verzoeker, heeft de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen. Dit betekent dat de verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op zijn beroep (zaaknummer NL25.2639).
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de minister van Asiel en Migratie veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 907. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.