Op 2 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit, genomen op 13 mei 2025, hield in dat de minister de maatregel van bewaring aan de eiser had opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 27 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er geen lichter middel dan de inbewaringstelling kon worden opgelegd. De eiser had eerder asiel aangevraagd maar was zonder de uitkomst daarvan af te wachten vertrokken, wat het risico met zich meebracht dat hij zich opnieuw aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet zijn voldaan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.