ECLI:NL:RBDHA:2025:9861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
NL25.23863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaringsmaatregel op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en recht om te worden gehoord

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij aan eiser een maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting is eiser telefonisch gehoord, met behulp van een tolk, omdat zijn transport naar de zitting was geannuleerd vanwege zijn aanstaande uitzetting naar Polen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 4 juni 2025 nog aanwezig was in het Detentiecentrum Rotterdam en heeft hem alsnog gehoord. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft enkele gronden van de maatregel betwist, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de onbetwiste gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23863

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C. de Jong),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. De gemachtigden van eiser en verweerder zijn ter zitting verschenen. Eiser is telefonisch gehoord. Daarbij is gebruik gemaakt van een telefonische tolk Pools: [naam].

Overwegingen

Recht om te worden gehoord
1. Bij brief van 28 mei 2025 heeft de rechtbank eiser opgeroepen om op 4 juni 2025, om 9.20 uur, ter zitting te verschijnen. De rechtbank had hiervoor ook transport voor eiser geregeld. Op 3 juni 2025, omstreeks 16.00 uur, is dit transport vanuit het Detentiecentrum Rotterdam (DCR) echter geannuleerd, omdat eiser op 4 juni 2025 zal worden uitgezet naar Polen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser terecht opgemerkt dat eisers uitzetting naar Polen op 4 juni 2025 pas plaatsvindt om 20.15 uur en dat er daarvóór nog voldoende gelegenheid is om eiser te horen. Daarop heeft de rechtbank contact opgenomen met het DCR om na te gaan of eiser daar nog aanwezig is en nog (via telehoren of een telefonische verbinding) kan worden gehoord. Eiser bleek nog in het DCR aanwezig te zijn en ook te kunnen worden gehoord. Omstreeks 10.55 uur is er uiteindelijk een telefonische verbinding met eiser tot stand gekomen en vervolgens is eiser door de rechtbank, in aanwezigheid van verweerders gemachtigde en met behulp van een telefonische tolk Pools, gehoord. Eisers gemachtigde was op dat moment niet meer in de zittingszaal aanwezig vanwege verplichtingen elders, maar heeft de rechtbank voor zijn vertrek toestemming gegeven om eiser buiten zijn aanwezigheid te horen. Uit het voorgaande volgt dat eiser door de rechtbank is gehoord over zijn bewaring en dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 94, vierde lid, derde volzin, van de Vw.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, met toepassing van artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
2.1
Eiser betwist zware grond 3a en voert hiertoe aan dat hij met een geldig identiteitsbewijs, en dus op de juiste wijze, is ingereisd. Dat zijn rechtmatig verblijf eerder is ingetrokken en hij geen voortgezet verblijf in Nederland mag hebben doet hier volgens eiser niet aan af. Zware grond 3a ziet immers alleen op grensoverschrijding en niet op eventueel voortgezet verblijf, aldus eiser.
2.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden 3b en 3c, en de lichte gronden 4c en 4d, en de daarop gegeven toelichtingen, niet heeft betwist. Deze onbestreden gronden en de daarop gegeven toelichtingen, die de ambtshalve toetsing van de rechtbank doorstaan, kunnen, in onderling verband en samenhang bezien, de maatregel van bewaring al dragen. Er volgt namelijk uit dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Gelet op het voorgaande behoeft de betwiste zware grond 3a geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
3. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.