ECLI:NL:RBDHA:2025:9869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
09/301253-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 mei 2024 in Leiden betrokken was bij een verkeersongeval. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, heeft zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend gedragen dat hij een voetganger, die zich op een voetgangersoversteekplaats bevond, heeft aangereden. Het slachtoffer liep als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een schedelbreuk en bloedingen in de hersenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn aandacht niet voortdurend op de weg heeft gehouden en geen voorrang heeft verleend aan de overstekende voetganger. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig was en dat hij schuld had aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een rijontzegging van zes maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en het eerdere strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor verkeersdelicten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/301253-24
Datum uitspraak: 4 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 mei 2024, te Leiden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Plantagelaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- bij het benaderen van een voetgangersoversteekplaats zijn aandacht niet voortdurend op de weg voor hem heeft gehad, en/of
- bij benadering van de voetgangersoversteekplaats zijn snelheid niet (tijdig) heeft geminderd, en/of
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekende voetganger (die zich op de voetgangersoversteekplaats bevond, de rijbaan inmiddels voor een groot gedeelte was overgestoken en zich halverwege de voetgangsoversteekplaats bevond), tengevolge waarvan hij in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor die voetganger ten val is gekomen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond en/of schedelbreuk en/of bloedingen en kneuzingen in de hersenen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 mei 2024, te Leiden, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Plantagelaan,
- bij het benaderen van een voetgangersoversteekplaats zijn aandacht niet voortdurend op de weg voor hem heeft gehad, en/of
- bij benadering van de voetgangersoversteekplaats zijn snelheid niet (tijdig) heeft geminderd, en/of
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekende voetganger (die zich op de voetgangersoversteekplaats bevond, de rijbaan inmiddels voor een groot gedeelte was overgestoken en zich halverwege de voetgangsoversteekplaats bevond), tengevolge waarvan hij in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor die voetganger ten val is gekomen,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het primair ten laste gelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024148679, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1 t/m 23) of een proces-verbaal FO verkeer met het nummer PL1500-2024148679 (doorgenummerd pagina 1 t/m 35).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 mei 2025;
2. Het proces-verbaal FO verkeer, opgemaakt op 19 augustus 2024 (p. 1-35);
3. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 21 mei 2025 van de dashcambeelden uit de auto van verdachte van d.d. 11 mei 2024 (EVT_2024_05_11_16_58_40_F);
4. Een geschrift, te weten een letselbeschrijving van GGD Hollands Midden over [slachtoffer] , opgemaakt door S.M. Khargi, forensisch arts KNMG, op 9 augustus 2024 (p. 22-23).
3.1.
Bewijsoverwegingen
Het verkeersongeval
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 11 mei 2024 heeft op de Plantagelaan in Leiden een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de verdachte met een door hem bestuurde personenauto in botsing is gekomen met de heer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), die als voetganger een voetgangersoversteekplaats overstak. Het slachtoffer heeft als gevolg van deze aanrijding letsel opgelopen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte schuld heeft gehad aan dit ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zoals primair ten laste gelegd.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank stelt voorop dat het bij de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW aankomt op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De mate van schuld
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte niet is aan te merken als roekeloos.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vraag of de verdachte met zijn rijgedrag
aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettendheeft gehandeld, als volgt.
De verdachte naderde met zijn voertuig een voetgangersoversteekplaats (zebrapad), die op duidelijke wijze was aangegeven met een verkeersbord. Uit de dashcambeelden uit de auto van de verdachte blijkt dat om 16:58:34 het zebrapad als ook het slachtoffer -ook voor de verdachte- in beeld kwam, die richting het zebrapad liep. Twee seconden later zette het slachtoffer een voet op het zebrapad. Vier seconden later, om 16:58:40, vond de aanrijding plaats, terwijl het slachtoffer al midden op het zebrapad liep.
Uit het proces-verbaal van FO verkeer volgt dat de verkeerssituatie ter plaatse overzichtelijk was, dat het helder weer was en dat de zon niet verblindend was.
Het naderen van een voetgangersoversteekplaats vergt van weggebruikers een verhoogde mate van oplettendheid en voorzichtigheid, in het bijzonder ten aanzien van overstekende voetgangers. De verdachte heeft verklaard dat hij ruimschoots voordat hij de voetgangersoversteekplaats naderde een oudere man – het latere slachtoffer – heeft zien lopen, maar dat hij er, kort gezegd, van uitging dat deze man niet zou oversteken.
De verklaring van de verdachte dat hij wellicht zou zijn afgeleid door “feestende mensen in witte kleding” in zijn omgeving, is niet aannemelijk. De dashcambeelden laten juist een heel rustig straatbeeld zien. Ook de verklaring dat hij wellicht door de zon zou zijn verblind, is onaannemelijk. Dit volgt uit het proces-verbaal van FO verkeer terwijl op de dashcambeelden duidelijk zichtbaar is dat de positie van de zon achter hem was.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte gedurende ten minste vier seconden zijn aandacht niet bij het verkeer heeft gehad, terwijl hij wist dat hij een voetgangersoversteekplaats naderde en hij het slachtoffer in ieder geval zes seconden eerder al had waargenomen. Het slachtoffer liep toen al in de richting van het zebrapad, zodat verdachte extra had moeten opletten. Hij heeft zich er niet van vergewist of het slachtoffer al dan niet zou oversteken, heeft zijn snelheid niet geminderd en dus ook geen voorrang verleend aan het slachtoffer. Vier seconden niet opletten en niet reageren, is in een verkeerssituatie als deze heel lang; dit nalaten van de verdachte is extra verwijtbaar omdat de verdachte het zebrapad al had gezien en het slachtoffer al richting het zebrapad had zien lopen.
Verdachte remde pas toen het al te laat was.
Gelet op dit samenstel van verwijtbaar handelen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat het verkeersongeval aan zijn schuld als bedoeld in artikel 6 WVW te wijten is.
Letsel
Uit de bewijsmiddelen volgt daarnaast dat het slachtoffer, als gevolg van de aanrijding, letsel heeft opgelopen en dat hij enkele minuten buiten bewustzijn is geweest. Zijn letsel bestond onder meer uit een wond op het achterhoofd, een schedelbreuk en bloedingen en kneuzingen in de hersenen. Volgens de forensisch arts is het onduidelijk of het slachtoffer nog volledig zal herstellen. Ook zijn mentale herstel kan na het ongeval nog wel een jaar in beslag nemen.
Het voorgaande brengt met zich mee dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, veroorzaakt door het ongeval.
Conclusie
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 11 mei 2024, te Leiden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Plantagelaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, als volgt te handelen:
- bij het benaderen van een voetgangersoversteekplaats zijn aandacht niet voortdurend op de weg voor hem heeft gehad, en
- bij benadering van de voetgangersoversteekplaats zijn snelheid niet (tijdig) heeft geminderd, en
- geen voorrang heeft verleend aan een overstekende voetganger (die zich op de voetgangersoversteekplaats bevond, de rijbaan inmiddels voor een groot gedeelte was overgestoken en zich halverwege de voetgang
erssoversteekplaats bevond), ten gevolge waarvan hij in botsing is gekomen met die voetganger, waardoor die voetganger ten val is gekomen, waardoor
die voetganger(genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een hoofdwond en schedelbreuk en bloedingen en kneuzingen in de hersenen, werd toegebracht;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een rijontzegging van zes maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdachte
De verdachte heeft naar voren gebracht dat hij geen bezwaar heeft tegen een taakstraf en de hoogte daarvan, maar wel tegen de rijontzegging. Volgens de verdachte kan hij zonder zijn rijbewijs zijn werk niet meer uitvoeren.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft met zijn personenauto aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig gereden en daarbij een oudere man op een voetgangersoversteekplaats vol aangereden. De rechtbank vindt het moeilijk voor te stellen dat de verdachte zo onoplettend heeft kunnen zijn; hij had de aanrijding gemakkelijk kunnen zien aankomen en kunnen voorkomen.
Hoewel de verdachte zegt verantwoordelijk te zijn voor het ongeval, heeft de rechtbank de indruk dat hij weinig schuldbesef heeft: hij verklaarde zowel tegen de politie als later op de zitting dat hij wellicht verblind zou zijn geweest door de zon of afgeleid door feestende mensen (wat in beide gevallen niet klopt met de beelden). Ook lijkt hij de schuld deels neer te willen leggen bij het slachtoffer die (volgens de verdachte) niet naar links en rechts zou hebben gekeken. De rechtbank vindt deze houding van de verdachte kwalijk.
Het slachtoffer heeft als gevolg van deze aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dergelijk rijgedrag vormt een ernstige inbreuk op de verkeersveiligheid en heeft voor het slachtoffer ingrijpende fysieke en psychische gevolgen gehad, waarvan hij mogelijk nooit meer helemaal herstelt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een overtreding van de Wegenverkeersweg. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee.
Daarnaast weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat uit de door de officier van justitie overgelegde stukken blijkt dat de verdachte ook na de aanrijding opnieuw gevaarlijk verkeersgedrag heeft vertoond. Hij heeft met hoge snelheid op de A44 gereden en een aantal voertuigen rechts ingehaald. Daarnaast heeft hij gereden over een busbaan en de maximumsnelheid overtreden met 21 kilometer per uur.
Dat de verdachte zich vrij kort na het veroorzaken van een ernstig verkeersongeval opnieuw schuldig heeft gemaakt aan onveilig verkeersgedrag, duidt op een blijvend tekort aan verkeersinzicht en verantwoordelijkheidsgevoel. Ook met betrekking tot deze handelingen gaf de verdachte geen blijkt van zelfinzicht. Desgevraagd bagatelliseerde de verdachte deze handelingen op de terechtzitting, onder meer door de verklaren dat het slechts om momentopnames ging.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank het passend en geboden om aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen hechtenis, indien de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren uitvoert, en een rijontzegging voor de duur van zes maanden op te leggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2. bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
6 (ZES) MAANDEN;
Dit vonnis is gewezen door
mr. Y.J. Wijnnobel- van Erp, voorzitter,
mr. G. Kuijper, rechter,
mr. S.S. Buisman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Groeneveld, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2025.