ECLI:NL:RBDHA:2025:9889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
09/050258-25
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 februari 2025 in Zoeterwoude een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een aanzienlijke snelheid door rood licht en heeft daarbij een jonge fietser aangereden, die aan zijn verwondingen is overleden. De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijgedrag, wat resulteert in een gevangenisstraf van 42 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 jaar. Tijdens de zitting op 23 mei 2025 heeft de officier van justitie de vordering ingediend, waarin de schuld van de verdachte werd vastgesteld op basis van zijn verkeersgedrag. De verdediging betwistte de roekeloosheid, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de verkeersregels heeft geschonden door met een te hoge snelheid en door rood licht te rijden. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/050258-25
Datum uitspraak: 6 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 23 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I.G.M. Oostrom en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman
mr. M.D. Rijnsburger naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 februari 2025 te Zoeterwoude, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N206, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
verdachte heeft
- met een snelheid van ongeveer tussen de 81 en 86 km/uur gereden, althans een (aanzienlijk) hogere snelheid gereden dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 km/uur, en/of
- (bij het naderen van de kruising van de N206 met de Dirk van Santhorstweg) zijn snelheid (aanzienlijk) verder verhoogd, en/of
- (daarbij) zijn aandacht niet voortdurend en/of voldoende op die weg en/of die zich aldaar bevindende verkeersdeelnemers gehad en/of gehouden, en/of
- (vervolgens) geen gevolg geven aan het rood licht uitstralende verkeerslicht op die voornoemde kruising, en/of
- zijn voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en/of waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan met een overstekende fietser, te weten [naam] , waardoor een ander (genaamd [naam] ) werd gedood.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 15 februari 2025 heeft omstreeks 16.02 uur op de N206 te Zoeterwoude, ter hoogte van de kruising met de Dirk van Santhorstweg, een verkeersongeval plaatsgevonden. Hierbij waren betrokken de verdachte, rijdend in een personenauto, en [naam] (hierna: [naam] ), rijdend op een fiets. [naam] is na het verkeersongeval op dezelfde dag in het ziekenhuis komen te overlijden.
De verdenking tegen de verdachte komt erop neer dat hij het ongeval heeft veroorzaakt, dat dit aan zijn schuld is te wijten en dat door het ongeval [naam] is overleden. Het vermoeden is dat de verdachte met een aanzienlijk hogere snelheid dan toegestaan heeft gereden, zijn snelheid heeft verhoogd bij het kruispunt, een rood licht heeft genegeerd en onvoldoende aandacht heeft gehad voor het andere verkeer.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen. Volgens de officier van justitie kunnen alle gedragingen die in de tenlastelegging staan beschreven worden vastgesteld en hebben al deze gedragingen, in onderling verband en samenhang bezien, bijgedragen aan het ontstaan van het verkeersongeval met als gevolg het overlijden van [naam] . Het verkeersgedrag van de verdachte kan worden aangemerkt als overtredingen van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) en daarmee is op grond van artikel 175, tweede lid, WVW sprake van roekeloos rijgedrag.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, zij het dat de bewezenverklaring moet worden beperkt tot de aanmerkelijke onvoorzichtigheid en daarmee de aanmerkelijke schuld. Volgens de verdediging kan slechts worden bewezen dat verdachte met een hogere snelheid heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/h en dat hij door rood is gereden. De resultaten van het VRI (Verkeersregelinstallatie)-onderzoek kunnen niet worden gebruikt voor het bewijs van de snelheid die verdachte zou hebben gereden, omdat slechts een indicatieve snelheid is berekend die niet is gevalideerd. Verder kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de verdachte zijn snelheid verder heeft verhoogd bij het naderen van het kruispunt en dat hij onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feitelijke toedracht
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte reed als bestuurder van een personenauto op de N206, vanaf de Europaweg in de richting van Zoetermeer. [naam] is, op de (elektrische) fiets, de N206 vanaf de Dirk van Santhorstweg overgestoken in de richting van de Papeweg. De verdachte reed vervolgens met de personenauto het kruispunt over. Aan de overzijde van het kruispunt kwam hij met de voorzijde van zijn auto tegen de rechterzijde van de fiets van de overstekende [naam] aan, die zich op dat moment op de fietsoversteekplaats ter hoogte van de rechter rijbaan begaf. Het verkeerslicht van de verdachte stond op het moment dat de personenauto de stopstreep passeerde minimaal 7,9 seconden op rood. Het verkeerslicht van de fietser straalde op het moment dat deze de stopstreep van het fietspad passeerde minimaal 3,9 seconden groen licht uit.
[naam] is na het verkeersongeval op diezelfde dag in het Erasmus MC te Rotterdam overleden aan het bij de aanrijding opgelopen letsel.
Uit het forensisch onderzoek Verkeer blijkt dat geen omgevingsfactoren van invloed zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Verder gaf het adem- en speekselonderzoek geen aanwijzing dat de verdachte onder invloed was van alcohol of drugs.
De snelheid
De toegestane snelheid op de plaats van het kruispunt betrof 50 kilometer per uur. Bij de analyse van het verkeersongeval is aan de hand van in de weg liggende detectielussen een indicatieve berekening gemaakt van de snelheid waarmee verdachte voorafgaand aan de aanrijding heeft gereden. Hieruit volgen snelheden variërend tussen de 68 en 94 kilometer per uur.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het proces-verbaal “Analyse VRI data” voor het bewijs kan worden gebruikt. Uit het betreffende proces-verbaal blijkt dat de indicatieve snelheidsberekening is gebaseerd op een gemiddelde van vier detectorregistraties. Eén detectorregistratie werd het meest betrouwbaar geacht vanwege de langste afstand en tijd tussen de detectielussen. Hierbij werd een gemiddelde snelheid tussen de 81 en 86 kilometer per uur gemeten. Volgens dit proces-verbaal is geen validatie-onderzoek gedaan, op basis waarvan het interval van de minimale en maximale snelheid met een betrouwbaarheidsniveau van 99% kon worden vastgesteld. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de methodiek in het proces-verbaal is vermeld dat de afgelopen jaren is gebleken dat de snelheidsinterval met een betrouwbaarheidsniveau van 99% vrijwel altijd heel goed overeenkwam met de indicatieve snelheidsinterval (slecht enkele km/h afwijking).
Hoewel geen validatie-onderzoek is gedaan, ziet de rechtbank, gelet op de hiervoor weergegeven toelichting over de betrouwbaarheid van de indicatieve snelheidsberekening, geen reden om het betreffende proces-verbaal als bewijs uit te sluiten. Op basis van de indicatieve snelheidsberekening kan naar het oordeel van de rechtbank met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte kort voor het passeren van het verkeerslicht – en daarmee kort voor de plaats van het ongeval – in ieder geval aanzienlijk harder heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid.
Op basis van de bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte zijn snelheid bij het naderen van het kruispunt verder heeft verhoogd. Hiervoor zijn in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aanwezig, ook de dashcambeelden geven daarover geen uitsluitsel. Op deze beelden lijkt de auto van de verdachte bij het naderen van het kruispunt uit te lopen op de auto van de getuige [getuige] , in wier auto de dashcamcamera zich bevond, maar niet is adequaat vast te stellen of dit wordt veroorzaakt door het verhogen van de snelheid van de auto van de verdachte, nu [getuige] blijkens de op de beelden getoonde snelheid van haar auto, gas terugneemt.
Causaliteit
Dat [naam] is overleden als gevolg van zijn door het verkeersongeval opgelopen verwondingen lijdt op grond van het schouwverslag geen twijfel. Verder is de rechtbank op grond van de hiervoor vastgestelde feitelijke toedracht van oordeel dat sprake is van een causaal verband tussen de vastgestelde gedragingen van de verdachte en het verkeersongeval.
De mate van schuld aan het ongeval
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te kunnen komen, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Doordat de verdachte de maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden en niet is gestopt voor een rood uitstralend verkeerslicht, heeft hij zijn snelheid niet tijdig kunnen aanpassen of zijn voertuig tot stilstand kunnen brengen, met als gevolg dat hij tegen het fietsende slachtoffer is aangereden.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kan worden gemaakt, en zo ja in welke mate.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De verkeersregels
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden en dat hij daarbij zijn snelheid niet zodanig aan de verkeerssituatie heeft aangepast dat hij zijn voertuig tijdig tot stilstand kon brengen. Vervolgens is de verdachte door een rood uitstralend verkeerslicht gereden en heeft hij de van links komende [naam] , die door een groen uitstralend verkeerslicht reed, geen voorrang verleend. Voornoemde gedragingen zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk zijn genoemd als overtredingen van de verkeersregels. Het staat daarmee vast dat de verdachte meerdere verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. De verdachte heeft met een aanzienlijk hogere snelheid dan is toegestaan gereden en is vervolgens door een verkeerslicht gereden, dat minimaal 7,9 seconden lang op rood stond. De verdachte heeft hiermee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels geschonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
De opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De verdachte heeft verklaard dat hij het rood uitstralende verkeerslicht niet heeft gezien. Hij dacht groen licht te hebben gehad. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en schuift deze terzijde. De verdachte heeft immers ook verklaard dat hij altijd, dus ook voorafgaande aan het verkeersongeval, de vraagtekenmethode gebruikt bij het naderen van een kruispunt. Dit houdt in dat hij altijd van links, naar boven, naar rechts en naar beneden kijkt, voordat hij een kruispunt oversteekt.Daarmee valt niet te rijmen dat hij de twee voor het rechtdoorgaande verkeer rood uitstralende verkeerslichten, die al bijna 8 seconden op rood stonden, niet heeft gezien. Bovendien volgt uit de dashcambeelden van de auto die achter de verdachte reed, dat sprake was van een overzichtelijk kruispunt, waarbij al vanaf een afstand zichtbaar was dat beide verkeerslichten voor rechtdoorgaand verkeer rood licht uitstraalden.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan is toegestaan en het passeren van een verkeerslicht dat al enige tijd rood uitstraalde, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte daarmee de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden. De rechtbank betrekt hierbij dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de verkeerssituatie ter plaatse goed kent en daar regelmatig rijdt, hij ook weet dat de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/h is, dat het een gevaarlijk kruispunt betreft en dat er een oversteekplaats is voor fietsers. Desalniettemin is de verdachte met deze snelheid, door het rode licht, het kruispunt opgereden terwijl andere verkeersdeelnemers konden oversteken. De verdachte is pas zeer kort voor de aanrijding gaan remmen, de verdachte heeft verklaard [naam] eerst te hebben gezien op het moment dat zij elkaar raakten.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Om vast te kunnen stellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dit geldt zeker nu de gedraging heeft plaatsgevonden op een druk kruispunt en op een tijdstip dat er ook andere (zwakkere) verkeersdeelnemers waren. Door het rijgedrag van de verdachte was een groot gevaar voor het leven van anderen te duchten, welk gevaar zich in dit geval ook heeft verwezenlijkt.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het verkeersgedrag van de verdachte tot het verkeersongeval heeft geleid en dat dit is aan te merken als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid. Het primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen, met dien verstande dat de verdachte ervan zal worden vrijgesproken dat hij bij het naderen van de kruising zijn snelheid verder heeft verhoogd.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 15 februari 2025 te Zoeterwoude als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de N206, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, als volgt te handelen:
verdachte heeft
- met een (aanzienlijk) hogere snelheid gereden dan de ter plaatse geldende maximum
snelheid van 50 km/uur, en
- daarbij zijn aandacht niet voldoende op die weg en zich aldaar bevindende verkeersdeelnemers gehad, en
- geen gevolg
gegeven aan het rood licht uitstralende verkeerslicht op die voornoemde kruising, en
- zijn voertuig niet tijdig tot stilstand gebracht binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan met een overstekende fietser, te weten [naam] , waardoor [naam] werd gedood.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en dat aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen wordt opgelegd voor de duur van 4 jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een lagere straf op te leggen dan geëist door de officier van justitie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. De verdachte is met een aanzienlijk hogere snelheid dan toegestaan door rood gereden en heeft het jonge slachtoffer [naam] aangereden. [naam] is door de kracht van de aanrijding door de lucht gevlogen en circa 20 meter verderop in een bushokje terechtgekomen. Een aantal uren later is [naam] in het ziekenhuis aan zijn verwondingen overleden.
Met zijn rijgedrag heeft de verdachte als automobilist onaanvaardbare risico’s genomen voor de verkeersveiligheid en zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd, met het genoemde fatale gevolg. [naam] , die door groen reed, hoefde er bij het oversteken niet op bedacht te zijn dat een automobilist met grote snelheid door rood zou rijden. [naam] was een jongen van dertien jaar die nog aan het begin van zijn leven stond. Het leed en het gemis door zijn overlijden is enorm, zoals ook naar voren is gekomen in de slachtofferverklaringen van de ouders van [naam] ter zitting. De moeder van [naam] heeft daar verwoord wat het verlies voor haar en haar gezin betekent en heeft verteld dat hun leven nooit meer hetzelfde zal zijn. Ook de vader van [naam] heeft uiting gegeven aan zijn smart. In zijn verklaring heeft hij de onaanvaardbaarheid van het verkeersgedrag van verdachte benadrukt en heeft hij de oproep gedaan om de maatschappij tegen roekeloos rijgedrag als dat van de verdachte te beschermen. Ook bij andere nabestaanden en vrienden heeft het verkeersongeval groot leed teweeggebracht dat op geen enkele wijze zal kunnen worden goedgemaakt.
De persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Voorlichtingsrapportage van 27 maart 2025, die door Forensisch Maatwerk over de verdachte is uitgebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 mei 2025. Hieruit, en uit een registratieoverzicht van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) van 27 februari 2025, leidt de rechtbank af dat de verdachte, in de vijf jaren voorafgaand aan het strafbare feit, meerdere malen de verkeersregels heeft overtreden en dat hem voor één snelheidsovertreding op 22 november 2022 de rijbevoegdheid is ontzegd voor de duur van 60 dagen. De verdachte heeft naar voren gebracht dat hem in negen gevallen waarin hem op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (de zogeheten Wet Mulder) als kentekenhouder een sanctie is opgelegd hij niet tevens de bestuurder is geweest. Ook als wordt aangenomen dat de verdachte in negen van de achttien keer dat hem een verkeerssanctie is opgelegd niet de bestuurder van de auto is geweest, blijft de constatering dat verschillende sancties die zijn opgelegd hem er blijkbaar niet toe hebben bewogen om zijn rijgedrag aan te passen en zich aan de verkeersregels te houden. De rechtbank houdt hier in het nadeel van de verdachte rekening mee.
De op te leggen straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur en een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, De rechtbank houdt rekening met het feit dat door het ongeval een dodelijk slachtoffer te betreuren is en dat de mate van schuld van de verdachte wordt aangemerkt als roekeloosheid. De rechtbank acht de duur van de gevorderde gevangenisstraf door de officier van justitie passend, gelet op de ernst van het feit en ook uit het oogpunt van generale en speciale preventie: het voorkomen dat de verdachte en anderen in de toekomst gevaarlijk verkeersgedrag vertonen.
De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdacht reeds in voorarrest heeft doorgebracht, en zal de verdachte daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen opleggen, voor de duur van vier jaren.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De rechtbank ziet geen aanleiding deze voorlopige hechtenis op te heffen. De ernstige bezwaren zijn - gelet op de uitkomst van deze zaak - evenals het herhalingsgevaar nog onverkort aanwezig. Voor schorsing van de voorlopige hechtenis is evenmin reden. Naar het oordeel van de rechtbank weegt het belang van strafvordering bij voortduring van de voorlopige hechtenis zwaarder dan het belang van de verdachte bij schorsing daarvan.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

Op de beslaglijst van 21 mei 2025 staan:
1. STK Personenauto (Volkswagen);
2. 1 STK Telefoonautomaat (iPhone).
7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de personenauto zal worden verbeurdverklaard en dat de telefoon zal worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de personenauto verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan. Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de telefoon.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5, bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (TWEEËNVEERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor
4 (VIER) JAREN;
bepaalt dat de tijd die het rijbewijs vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak reeds ingevorderd of ingehouden is geweest bij de hem opgelegde ontzegging geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: de personenauto;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten: de telefoonautomaat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.M. Meskers, voorzitter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor en mr. B. van der Laken, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2025.