3.4.Bewijsoverwegingen
Feitelijke toedracht
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte reed als bestuurder van een personenauto op de N206, vanaf de Europaweg in de richting van Zoetermeer. [naam] is, op de (elektrische) fiets, de N206 vanaf de Dirk van Santhorstweg overgestoken in de richting van de Papeweg. De verdachte reed vervolgens met de personenauto het kruispunt over. Aan de overzijde van het kruispunt kwam hij met de voorzijde van zijn auto tegen de rechterzijde van de fiets van de overstekende [naam] aan, die zich op dat moment op de fietsoversteekplaats ter hoogte van de rechter rijbaan begaf. Het verkeerslicht van de verdachte stond op het moment dat de personenauto de stopstreep passeerde minimaal 7,9 seconden op rood. Het verkeerslicht van de fietser straalde op het moment dat deze de stopstreep van het fietspad passeerde minimaal 3,9 seconden groen licht uit.
[naam] is na het verkeersongeval op diezelfde dag in het Erasmus MC te Rotterdam overleden aan het bij de aanrijding opgelopen letsel.
Uit het forensisch onderzoek Verkeer blijkt dat geen omgevingsfactoren van invloed zijn geweest op het ontstaan van het ongeval. Verder gaf het adem- en speekselonderzoek geen aanwijzing dat de verdachte onder invloed was van alcohol of drugs.
De snelheid
De toegestane snelheid op de plaats van het kruispunt betrof 50 kilometer per uur. Bij de analyse van het verkeersongeval is aan de hand van in de weg liggende detectielussen een indicatieve berekening gemaakt van de snelheid waarmee verdachte voorafgaand aan de aanrijding heeft gereden. Hieruit volgen snelheden variërend tussen de 68 en 94 kilometer per uur.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat het proces-verbaal “Analyse VRI data” voor het bewijs kan worden gebruikt. Uit het betreffende proces-verbaal blijkt dat de indicatieve snelheidsberekening is gebaseerd op een gemiddelde van vier detectorregistraties. Eén detectorregistratie werd het meest betrouwbaar geacht vanwege de langste afstand en tijd tussen de detectielussen. Hierbij werd een gemiddelde snelheid tussen de 81 en 86 kilometer per uur gemeten. Volgens dit proces-verbaal is geen validatie-onderzoek gedaan, op basis waarvan het interval van de minimale en maximale snelheid met een betrouwbaarheidsniveau van 99% kon worden vastgesteld. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de methodiek in het proces-verbaal is vermeld dat de afgelopen jaren is gebleken dat de snelheidsinterval met een betrouwbaarheidsniveau van 99% vrijwel altijd heel goed overeenkwam met de indicatieve snelheidsinterval (slecht enkele km/h afwijking).
Hoewel geen validatie-onderzoek is gedaan, ziet de rechtbank, gelet op de hiervoor weergegeven toelichting over de betrouwbaarheid van de indicatieve snelheidsberekening, geen reden om het betreffende proces-verbaal als bewijs uit te sluiten. Op basis van de indicatieve snelheidsberekening kan naar het oordeel van de rechtbank met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de verdachte kort voor het passeren van het verkeerslicht – en daarmee kort voor de plaats van het ongeval – in ieder geval aanzienlijk harder heeft gereden dan de toegestane maximumsnelheid.
Op basis van de bewijsmiddelen kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte zijn snelheid bij het naderen van het kruispunt verder heeft verhoogd. Hiervoor zijn in het dossier onvoldoende aanknopingspunten aanwezig, ook de dashcambeelden geven daarover geen uitsluitsel. Op deze beelden lijkt de auto van de verdachte bij het naderen van het kruispunt uit te lopen op de auto van de getuige [getuige] , in wier auto de dashcamcamera zich bevond, maar niet is adequaat vast te stellen of dit wordt veroorzaakt door het verhogen van de snelheid van de auto van de verdachte, nu [getuige] blijkens de op de beelden getoonde snelheid van haar auto, gas terugneemt.
Causaliteit
Dat [naam] is overleden als gevolg van zijn door het verkeersongeval opgelopen verwondingen lijdt op grond van het schouwverslag geen twijfel. Verder is de rechtbank op grond van de hiervoor vastgestelde feitelijke toedracht van oordeel dat sprake is van een causaal verband tussen de vastgestelde gedragingen van de verdachte en het verkeersongeval.
De mate van schuld aan het ongeval
Om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te kunnen komen, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte is te wijten. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank hier het geval. Doordat de verdachte de maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden en niet is gestopt voor een rood uitstralend verkeerslicht, heeft hij zijn snelheid niet tijdig kunnen aanpassen of zijn voertuig tot stilstand kunnen brengen, met als gevolg dat hij tegen het fietsende slachtoffer is aangereden.
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kan worden gemaakt, en zo ja in welke mate.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt.
De rechtbank moet beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) De verkeersregels
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat de verdachte de maximumsnelheid aanzienlijk heeft overschreden en dat hij daarbij zijn snelheid niet zodanig aan de verkeerssituatie heeft aangepast dat hij zijn voertuig tijdig tot stilstand kon brengen. Vervolgens is de verdachte door een rood uitstralend verkeerslicht gereden en heeft hij de van links komende [naam] , die door een groen uitstralend verkeerslicht reed, geen voorrang verleend. Voornoemde gedragingen zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, WVW uitdrukkelijk zijn genoemd als overtredingen van de verkeersregels. Het staat daarmee vast dat de verdachte meerdere verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, WVW heeft geschonden.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. De verdachte heeft met een aanzienlijk hogere snelheid dan is toegestaan gereden en is vervolgens door een verkeerslicht gereden, dat minimaal 7,9 seconden lang op rood stond. De verdachte heeft hiermee voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels geschonden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) Opzettelijk
De opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij de beantwoording van de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels, moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De verdachte heeft verklaard dat hij het rood uitstralende verkeerslicht niet heeft gezien. Hij dacht groen licht te hebben gehad. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en schuift deze terzijde. De verdachte heeft immers ook verklaard dat hij altijd, dus ook voorafgaande aan het verkeersongeval, de vraagtekenmethode gebruikt bij het naderen van een kruispunt. Dit houdt in dat hij altijd van links, naar boven, naar rechts en naar beneden kijkt, voordat hij een kruispunt oversteekt.Daarmee valt niet te rijmen dat hij de twee voor het rechtdoorgaande verkeer rood uitstralende verkeerslichten, die al bijna 8 seconden op rood stonden, niet heeft gezien. Bovendien volgt uit de dashcambeelden van de auto die achter de verdachte reed, dat sprake was van een overzichtelijk kruispunt, waarbij al vanaf een afstand zichtbaar was dat beide verkeerslichten voor rechtdoorgaand verkeer rood licht uitstraalden.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een aanzienlijk hogere snelheid dan is toegestaan en het passeren van een verkeerslicht dat al enige tijd rood uitstraalde, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte daarmee de verkeersregels opzettelijk heeft geschonden. De rechtbank betrekt hierbij dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de verkeerssituatie ter plaatse goed kent en daar regelmatig rijdt, hij ook weet dat de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/h is, dat het een gevaarlijk kruispunt betreft en dat er een oversteekplaats is voor fietsers. Desalniettemin is de verdachte met deze snelheid, door het rode licht, het kruispunt opgereden terwijl andere verkeersdeelnemers konden oversteken. De verdachte is pas zeer kort voor de aanrijding gaan remmen, de verdachte heeft verklaard [naam] eerst te hebben gezien op het moment dat zij elkaar raakten.
d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Om vast te kunnen stellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Dit geldt zeker nu de gedraging heeft plaatsgevonden op een druk kruispunt en op een tijdstip dat er ook andere (zwakkere) verkeersdeelnemers waren. Door het rijgedrag van de verdachte was een groot gevaar voor het leven van anderen te duchten, welk gevaar zich in dit geval ook heeft verwezenlijkt.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het verkeersgedrag van de verdachte tot het verkeersongeval heeft geleid en dat dit is aan te merken als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een verkeersongeval waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld, namelijk roekeloosheid. Het primair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewezen.