ECLI:NL:RBDHA:2025:9895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
09/143695-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting na onvoldoende bewijs van dwang

Op 15 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting. De zaak kwam voort uit een incident dat plaatsvond op 25 april 2024 in Leiden, waar de aangeefster verklaarde dat zij door de verdachte was gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 1 mei 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. H.E.G. van den Eijnden, en de raadsman van de verdachte, mr. A.P. Stipdonk, aanwezig waren. De aangeefster werd vertegenwoordigd door advocaat mr. J.S. Jordan.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster stelde dat zij door de verdachte was gedwongen, terwijl de verdachte ontkende en stelde dat de seksuele handelingen vrijwillig waren. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts de verklaringen van de betrokken partijen beschikbaar zijn en dat er voldoende steunbewijs moet zijn om tot een bewezenverklaring te komen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor verkrachting. De rechtbank sprak de verdachte vrij en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging van de verdachte tot op heden begroot op nihil.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/143695-24
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (Syrië),
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.E.G. van den Eijnden en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.P. Stipdonk naar voren is gebracht.
Namens de benadeelde partij [aangeefster] is door advocaat mr. J.S. Jordan de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 april 2024 te Leiden, althans in Nederland, door geweld of
een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te
weten het (onverhoeds)
- naar en/of tegen een muur duwen van [aangeefster] en/of
- met kracht vastpakken en/of omdraaien van de arm en/of handen van die [aangeefster]
en/of (vervolgens) omdraaien van het lichaam van die [aangeefster] en/of
- plaatsen van zijn, verdachtes, arm op en/of tegen de nek van die [aangeefster] en/of
- voorbijgaan aan de verbale uitingen gedaan door die [aangeefster] , te weten "nee",
althans woorden van gelijke strekking,
die [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [aangeefster] , te weten
- het (tong)zoenen van die [aangeefster] , althans het brengen en/of duwen van zijn,
verdachtes, tong in en/of tegen de mond en/of tegen de tong van die [aangeefster] en/of
- het brengen en/of duwen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn,
verdachtes, penis in de anus van die [aangeefster] .

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, behoudens de ontuchtige handelingen. Bewezen kan worden het onverhoeds naar beneden trekken van de broek van aangeefster
[aangeefster] (hierna: aangeefster), het duwen tegen de muur van aangeefster waarbij enige vorm van geweld is gebruikt en het penetreren met de penis in de anus.
Op nadere standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank - voor zover van belang - hierna ingaan.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot 115 dagen jeugddetentie met aftrek, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie gevorderd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster dat sprake is geweest van dwang, in onvoldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De in het dossier aanwezige bewijsmiddelen passen ook bij het door de verdachte geschetste scenario, namelijk dat de verdachte en aangeefster op vrijwillige basis seks met elkaar hebben gehad. Op de camerabeelden van het schoolplein is te zien dat zowel voor als na het incident aangeefster en de verdachte rustig komen aanlopen. In aanvulling daarop heeft de raadsman gewezen op de filmpjes waarmee aangeefster bij de rechter-commissaris werd geconfronteerd waarin naar voren zou komen dat de culturele achtergrond van aangeefster in deze strafzaak een rol heeft gespeeld bij de aangifte en de beschuldiging jegens de verdachte. Al met al bevat het dossier onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
3.3.
Vrijspraak
Bewijs in zedenzaken: juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte, zoals in deze zaak het geval is, brengt dit in veel gevallen mee dat
slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden
zijn.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Er moet met andere woorden voldoende steunbewijs zijn.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging dienen te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van een aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van een aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank constateert dat de verklaringen van aangeefster en de verdachte over de vrijwilligheid van de seksuele handelingen lijnrecht tegenover elkaar staan. Om tot een bewezenverklaring te komen dient vast komen te staan dat de verdachte door geweld of andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, aangeefster heeft gedwongen om het seksueel contact te ondergaan.
Aangeefster heeft ten overstaan van de politie verklaard dat zij de verdachte in de pauze op het schoolplein heeft ontmoet, dat de verdachte haar vervolgens heeft gezoend, haar bij haar arm heeft gepakt en met haar gezicht tegen de muur heeft gedraaid, haar broek naar beneden heeft getrokken en dat de verdachte haar vervolgens anaal heeft gepenetreerd. Bij de rechter-commissaris is aangeefster teruggekomen op haar verklaring dat het zoenen onder dwang heeft plaatsgevonden. Aangeefster bleef er wel bij dat sprake was van dwang bij de anale penetratie. De verdachte heeft op zijn beurt verklaard dat de seks vrijwillig was en dat er nooit sprake is geweest van enige dwang. De verdachte heeft verklaard dat aangeefster zelf contact heeft gezocht met de verdachte door hem via WhatsApp te vragen naar een afgelegen plek op het schoolplein te komen, dat aangeefster zelf is begonnen met zoenen en dat de anale penetratie plaatsvond met wederzijdse instemming en dat aangeefster op geen enkel moment heeft aangegeven of laten merken dat zij dit niet wilde.
Volgens de officier van justitie heeft aangeefster voldoende betrouwbaar en consistent verklaard en wordt haar verklaring ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. Deze door de officier van justitie aangevoerde bewijsmiddelen betreffen de waargenomen emoties van aangeefster door haar ouders en de vertrouwenspersoon op school na de seksuele handelingen, het letsel en het WhatsApp-bericht dat de verdachte in de nacht van 26 april 2024 naar aangeefster heeft gestuurd met het bericht ‘niet boos zijn’.
De rechtbank is van oordeel dat de overige bewijsmiddelen (afkomstig uit een andere bron dan aangeefster), in onderling verband bezien, onvoldoende aanknopingspunten bieden om vast te kunnen stellen dat sprake is geweest van dwang. Deze bewijsmiddelen passen immers ook in het door de verdachte geschetste alternatieve scenario dat de seks vrijwillig heeft plaatsgevonden. Ook het WhatsApp-bericht is voor verschillende interpretaties vatbaar en kan passen bij het door de verdachte geschetste alternatieve scenario voor het sturen van het bericht, namelijk dat het zusje van aangeefster de verdachte en aangeefster op het schoolplein had gezien en hij bang was dat zij geslagen zou worden door haar familie. De rechtbank ziet hierin onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster, dat zij door de verdachte is gedwongen de in haar verklaring genoemde seksuele handelingen te ondergaan.
Conclusie
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat in het dossier onvoldoende steunbewijs aanwezig is voor de door aangeefster gestelde dwang.
De rechtbank overweegt in dit verband dat haar oordeel niet betekent dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is. De rechtbank kan in dit geval enkel constateren dat niet voldaan is aan het wettelijk bewijsminimum.
De rechtbank zal de verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs vrijspreken van de verkrachting van aangeefster.

4.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 12.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 7.500,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ten aanzien van de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de materiële schade heeft de officier van justitie geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat onvoldoende is onderbouwd dat rechtstreeks verband bestaat tussen de studievertraging en het tenlastegelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij - gelet op zijn pleidooi om de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde - niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte ter zake van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij [aangeefster]
bepaalt dat de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.C.J. Vriend, voorzitter,
mr. C.M. Koole, rechter,
mr. B.J. de Groot, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2025.