ECLI:NL:RBDHA:2025:9896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
09/025812-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplichtigheid aan oplichting en veroordeling voor witwassen van een geldbedrag

Op 15 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan oplichting en witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de medeplichtigheid aan oplichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de oplichting van een aangeefster door middel van bankhelpdeskfraude. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de oplichting en dat er geen direct bewijs was dat hij een rol had gespeeld in het delict. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel veroordeeld voor het witwassen van een bedrag van € 9.620,00. Dit bedrag was afkomstig van illegale activiteiten, en de verdachte kon geen concrete en verifieerbare verklaring geven voor de herkomst van dit geld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uren geëist, maar de rechtbank legde een taakstraf van 120 uren op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit. De benadeelde partij, ABN AMRO Bank N.V., werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waarop de vordering betrekking had.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/025812-23
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 1 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.B. Schiphuis en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.L. L’Homme naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is -
na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 1 mei 2025 -ten laste gelegd dat:
1.
een of meer tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 30 augustus 2022 te ’s-Gravenhage en/of Den Helder in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangeefster] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van enig(e) goed(eren), het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of
het teniet doen van een inschuld, te weten afgifte van een bankpas en/of pincode,
door met bovenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk
en in strijd met de waarheid,
- telefonisch contact te zoeken met die [aangeefster] en zich daarbij voor te doen als
medewerker van de ABN-AMRO bank en/of
- die [aangeefster] te vragen of zij boodschappen doet bij de Jumbo en/of
- die [aangeefster] naar haar pincode te vragen en/of
- die [aangeefster] te vragen hoe zij normaal gesproken pint en/of
- die [aangeefster] te vertellen dat haar manier van pinnen [bij het afrekenen soms
gebruik maken van contactloos betalen en soms haar pincode intoetsen en dan op
akkoord wachten] niet goed is en/of dat haar pinpas (daarom) vervangen moet
worden en/of
- tegen die [aangeefster] te zeggen dat een collega van de bellende NN verdachte naar
die [aangeefster] toe zal komen om haar bankpas op te halen en/of
- (nadat er ondertussen bij die [aangeefster] is aangebeld) tegen die [aangeefster] te zeggen
dat dat de collega van die bellende NN verdachte, is en dat die [aangeefster] haar pinpas
aan de collega mee moet geven en/of
- die collega aan de telefoon te laten komen en (daarop) de pinpas van die [aangeefster]
aan te laten pakken en in een reader te laten steken en/of die collega vervolgens de
woning te laten verlaten en de verbinding te verbreken,
waardoor voornoemd slachtoffer bewogen is tot bovenomschreven afgifte;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door:
- de ‘collega’ van de bellende NN verdachte naar de woning van die [aangeefster] toe te
rijden met een auto (merk Volkswagen, type Golf, voorzien van kenteken [kenteken] ,
kleur grijs) en/of
- de ‘collega’ vanaf de woning van die [aangeefster] met voornoemde auto naar een
pinautomaat aan de Leyweg te brengen en/of
- de ‘collega’ na het pinnen weer met de auto op te halen;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 januari 2022 tot en met 12 december 2022, te ’s-Gravenhage en/of [woonplaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een
geldbedrag (te weten ongeveer € 24.327,27),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen
en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q deze voorwerpen
is/zijn en/of (420bis lid 1 sub a Sr)
- dit geldbedrag heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, (420bis lid
1 sub b Sr)
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden (420quater Sr), dat dit
voorwerp c.q. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit
enig (eigen) (420bis.1 Sr) misdrijf.

3.De geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding voor wat betreft het onder 2 ten laste gelegde feit nietig dient te worden verklaard. Volgens de raadsman is het bedrag van € 24.327,27 dat in de tenlastelegging wordt genoemd onvoldoende gespecificeerd, aangezien dat bedrag is gebaseerd op alle inkomsten en uitgaven in het jaar 2022. Nu het gaat om meer dan 350 banktransacties is de verdediging van oordeel dat onduidelijk is voor welke banktransacties een verklaring wordt gevraagd en is het daardoor niet helder waartegen de verdachte zich moet verdedigen.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging, in het licht bezien van de inhoud van het dossier, voldoende duidelijk is en dat het verweer van de raadsman daarom moet worden verworpen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van artikel 261 Wetboek van Strafvordering (Sv) moet de dagvaarding onder meer een opgave van het ten laste gelegde feit bevatten en ook de omstandigheden waaronder dat feit zou zijn begaan. De opgave van het feit in de tenlastelegging moet voldoende duidelijk en feitelijk zijn, zodat de verdachte zich daartegen kan verdedigen en duidelijk is wat de rechtbank precies moet onderzoeken.
De rechtbank is niet gebleken dat de verdachte op enig moment niet wist tegen welke verdenking hij zich moest verdedigen. De rechtbank stelt vast dat een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt met een onderzoek naar de banktransacties op naam van verdachte, te vinden op pagina 73 en volgende van het dossier. In dat proces-verbaal is per categorie transacties omschreven om welke bedragen het gaat en hoe het totaalbedrag van
€ 24.237,27 is opgebouwd. De tenlastelegging moet derhalve worden bezien in samenhang met het onderliggende dossier. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het voor de verdachte duidelijk is geweest welke verwijten hem worden gemaakt.
De dagvaarding voldoet daarmee aan de vereisten van artikel 261 Sv. De rechtbank verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de raadsman.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat onder feit 2 kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een bedrag van € 14.742,40.
Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
4.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
Uit het onderzoek van de politie volgt dat [aangeefster] (hierna: aangeefster) is opgelicht door middel van bankhelpdeskfraude. Doordat de daders zich hebben voorgedaan als medewerkers van de ABN AMRO Bank N.V. is zij bewogen tot de afgifte van haar bankpas waarna € 3.000,- is gepind van haar bankrekening. De woning van aangeefster is gelegen nabij winkelcentrum Leyweg in Den Haag en door middel van onderzoek naar de camerabeelden van verschillende winkeliers is een looproute gemaakt van de vrouw die de bankpas heeft opgehaald en het geld heeft gepind.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs om de conclusie te rechtvaardigen dat de verdachte hierbij als medeplichtige betrokken is geweest. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat uit de camerabeelden naar voren komt dat de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] , die op naam staat van de vader van de verdachte en waar de verdachte regelmatig in reed, op de dag van de oplichting en rondom dat tijdstip in de buurt van de Leyweg wordt gezien. Ook blijkt uit het onderzoek naar het telefoonnummer waar de verdachte gebruik van maakt, maar waarvan het abonnement op naam staat van zijn moeder, in de buurt was van de Leyweg. De rechtbank overweegt dat hieruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte een rol heeft gehad (en zo ja: welke rol) bij de oplichting van aangeefster. Niet blijkt dat de verdachte op die dag en op dat moment de bestuurder is geweest van de auto en of hij de telefoon met dat telefoonnummer op dat moment tot zijn beschikking had. Evenmin volgt uit het dossier dat de verdachte voorafgaand aan de oplichting enige significante bijdrage heeft geleverd aan de oplichting van aangeefster. Uit het strafdossier volgt ten slotte ook niet dat de verdachte op enige wijze contact heeft gehad met de tot op heden onbekend gebleven medeverdachte of andere personen die betrokken zijn geweest bij het tenlastegelegde.
Nu enkel vast staat dat de telefoon die door verdachte in de bewuste periode veelvuldig werd gebruikt en de auto waarin hij regelmatig reed in de buurt van de Leyweg is geweest, ontbreekt voldoende concreet en direct bewijs dat de verdachte (op enigerlei wijze) betrokken is geweest bij de oplichting. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde feit.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023094808, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 274).
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 april 2023, voor zover inhoudende (p. 73 - 80):
ANALYSE [bankrekening] (ING)
Verklaarbare inkomsten
Totaal werd er dus 1.819,15 euro bijgeschreven waarvan ik kon vaststellen dat deze van legale komaf waren. Dit is overeenkomstig de gevorderde inkomstenverklaring bij de Belastingdienst.
Girale transacties via Tikkies en betaalverzoeken
Ik zag dat er 27 bijschrijvingen plaatsgevonden als gevolg van zogenaamde Tikkies en betaalverzoeken.
Via deze Tikkies en betaalverzoeken werden er door verschillende personen geld overgemaakt naar de rekening van verdachte [verdachte] en dit betroffen verschillende bedragen voor in totaal 5080,- euro. Er stonden verschillende omschrijvingen bij de transacties.
De data, personen, bedragen en omschrijvingen waren als volgt:
- 15 maart 2022: van [naam 1] 200,- euro omschrijving "Money pa";
- 27 april 2022: van [naam 2] 300,- euro zonder omschrijving;
- 13 mei 2022: van [naam 3] 100,- euro omschrijving "Bkg";
- 14 mei 2022: van [naam 3] 100,- euro omschrijving "Bkg";
- 16 mei 2022: van [naam 3] 100,- euro omschrijving "Bkg";
- 30 mei 2022: van [naam 4] 400,- euro omschrijving "Gcuc";
- 27 oktober 2022: van [naam 5] 250,- euro omschrijving "Netflix"
- 27 oktober 2022: van [naam 6] 250,- euro omschrijving "Netflix";
- 2 december 2022: van [naam 7] 1000,- euro omschrijving “Sinterklaas”;
- 6 december 2022: van [naam 8] 400,- euro omschrijving “Lunch”;
- 7 december 2022: van [naam 9] 200,- euro omschrijving “Sinterklaas”;
- 9 december 2022: van [naam 8] 640,- euro omschrijving “Midgetgolf”;
- 11 december 2022: van [naam 10] 300,- euro omschrijving “Oo”.
Totaal middels betaalverzoeken/Tikkies bijgeschreven: 5.080,- euro.
Contante stortingen en opnamen
De volgende contante stortingen vonden plaats op de rekening:
- 5 februari 2022: storting van 1050,- euro;
- 18 februari 2022: storting van 2000,- euro;
- 20 februari 2022: storting van 100,- euro;
- 3 maart 2022: storting van 300,- euro;
- 8 oktober 2022: storting van 500,- euro;
- 28 oktober 2022: storting van 1000,- euro;
- 26 november 2022: storting van 600,- euro;
- 4 december 2022: storting van 200,- euro;
- 4 december 2022: storting van 130,-.
Totaalbedrag stortingen: 5.880,- euro.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 31 januari 2023, voor zover inhoudende (p. 81 - 87):
[verdachte] heeft sinds 2020 geen inkomsten uit loondienst ontvangen.
4.5.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Beoordelingskader witwassen
De vraag die voorligt, is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een veroordeling voor witwassen zoals neergelegd in artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dient te worden bewezen dat het ten laste gelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf' niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het ten laste gelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het ten laste gelegde geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie om bewijs hiervoor aan te dragen. De rechtbank zal in dat geval moeten vaststellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zij een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de zogenaamde zes-stappen jurisprudentie.
Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat er geen direct bewijs voor brondelicten
aanwezig is (stap 1). Vervolgens zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van
witwassen (stap 2). Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij
een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen (stap 3). Een dergelijke verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst
onwaarschijnlijk te zijn (stap 4). Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe
aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader
onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve
herkomst van het geld en de goederen (stap 5). Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek
zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de
geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst
hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan
gelden (stap 6).
De rechtbank stelt allereerst vast dat er geen direct bewijs voor één of meer brondelicten aanwezig is.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat uit voornoemde bewijsmiddelen is gebleken dat in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 december 2022 een bedrag van € 24.327,27 op de ING-rekening van de verdachte is bijgeschreven. De verdachte heeft sinds 2020 geen looninkomsten ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal waarin de transacties zijn gecategoriseerd niet zonder meer volgt dat de ontvangen geldbedragen telkens een legale, verklaarbare herkomst hebben. De hoogte van de bedragen, maar ook het totaalbedrag dat in de ten laste gelegde periode op de rekening van de verdachte wordt bijgeschreven en de omschrijvingen die aan de overschrijvingen worden gegeven maken dat de rechtbank van oordeel is dat er een vermoeden van witwassen bestaat.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. De rechtbank is van oordeel dat voor een aanzienlijk deel van de transacties een dergelijke verklaring is gegeven, maar niet voor alle transacties. Meer in het bijzonder gaat het om de contante stortingen en de hieronder genoemde bijschrijvingen.
De verdachte heeft in voornoemde periode in totaal € 5.880,00 aan contant geld op zijn ING-rekening gestort gekregen en er hebben 27 bijschrijvingen plaatsgevonden als gevolg van Tikkies en betaalverzoeken.
Aan deze girale transacties zijn verschillende omschrijvingen gekoppeld. De rechtbank concludeert dat bij een groot aantal van deze transacties de hoogte van het bedrag dat is overgeschreven niet goed kan worden verklaard door de omschrijving die aan dat bedrag wordt gegeven en bovendien niet past binnen het uitgavenpatroon overeenkomstig de verklaarbare inkomsten van de verdachte. Het betreft een totaalbedrag van € 3.740,00 met de volgende omschrijvingen:
  • € 300,00, op 13, 14 en 16 mei 2022 ontvangen van [naam 3] (met als omschrijving ‘Bkg’);
  • € 400,00, op 30 mei 2022 ontvangen van [naam 4] (met als omschrijving ‘Gcuc’);
  • € 250,00, op 27 oktober 2022 ontvangen van [naam 5] (met als omschrijving ‘Netflix’);
  • € 250,00, op 27 oktober 2022 ontvangen van [naam 6] (met als omschrijving ‘Netflix’);
  • € 1.000,00, op 2 december 2022 ontvangen van [naam 7] (met als omschrijving ‘Sinterklaas’);
  • € 200,00, op 7 december 2022 ontvangen van [naam 9] (met als omschrijving ‘Sinterklaas’);
  • € 400,00, op 6 december 2022 ontvangen van [naam 8] (met als omschrijving ‘lunch’);
  • € 640,00, op 9 december 2022 ontvangen van [naam 8] (met als omschrijving ‘midgetgolf’);
  • € 300,00, op 11 december 2022 ontvangen van [naam 10] (met als omschrijving ‘Oo’.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft pas ter terechtzitting verklaard dat in algemene zin kan worden gesteld dat de omschrijvingen bij de transacties waren bedoeld ter verhulling van zijn gokverslaving en dat hij zich niet per specifieke transactie kan herinneren waar het geld voor was bedoeld. Dit brengt met zich dat de verklaring van de verdachte niet concreet of verifieerbaar is: de verdachte verklaart immers niet, althans onvoldoende, over waar en wanneer het geld zou zijn aangewend voor zijn gokverslaving.
Ten aanzien van de contante stortingen heeft de verdachte evenmin een concrete en verifieerbare verklaring gegeven die het vermoeden van witwassen kan wegnemen. Ook ten aanzien van het contante geld heeft de verdachte slechts in algemene zin verklaard, terwijl gelet op de hoogte van de bedragen een meer concrete verklaring mag worden verlangd.
De rechtbank concludeert dan ook dat er van de zijde van de verdachte geen (toereikend) tegenwicht is geboden aan het vermoeden van witwassen. Het Openbaar Ministerie was dan ook niet gehouden tot het doen van nader onderzoek.
Dit betekent dat de rechtbank tot de conclusie komt dat het niet anders kan zijn dan dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte dat wist.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van
1 januari 2022 tot en met 11 december 2022 een bedrag van € 9.620‬,00 (€ 5.880,00 +
€ 3.720,00) heeft witgewassen.
De rechtbank zal de verdachte van het overige vrijspreken.
4.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2.
hij in de periode van 1 januari 2022 tot en met 12 december 2022 in Nederland,
van een geldbedrag (te weten ongeveer
€ 9.620,00),
- de herkomst heeft verhuld en
- dit geldbedrag voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht om, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een fors lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag, namelijk
€ 9.620,00. Hierdoor heeft de verdachte bijgedragen aan het onttrekken van illegale opbrengsten aan het zicht van justitie, hetgeen inbreuk maakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Witwassen faciliteert andere strafbare feiten en is daarom een ernstig strafbaar feit. De verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 maart 2025.
Hieruit blijkt dat de verdachte eerder op 18 augustus 2020 is veroordeeld wegens medeplichtigheid aan oplichting en diefstal en dat hem in dat kader een deels voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. Het bewezenverklaarde feit is gepleegd in de proeftijd.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 14 april 2025, waaruit volgt dat sprake is van een laag recidiverisico. De reclassering adviseert de toepassing van het volwassenenstrafrecht en bij veroordeling van de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij het landelijke oriëntatiepunt voor fraude. Uit de oriëntatiepunten volgt dat bij een benadelingsbedrag tot € 10.000,00 een taakstraf of een gevangenisstraf van een week tot twee maanden gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechtbank houdt ook rekening met de ouderdom van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf van 120 uur (met aftrek) passend en geboden. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist, nu zij de verdachte voor het onder feit 1 tenlastegelegde vrijspreekt.

8.De vordering van de benadeelde partij

8.1
De vordering
ABN AMRO Bank N.V. heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 3.240,00. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. De schadeonderbouwing en een door de benadeelde partij ondertekende formulier is ten tijde van de aangifte overgelegd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het ontbreken van het wettelijk vereiste schadevergoedingsformulier.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte ter zake van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.

9.De inbeslaggenomen voorwerpen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot teruggave van de twee paar schoenen aan de verdachte en tot verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 240,00.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave van de twee paar schoenen gelasten aan de verdachte.
Over het geldbedrag overweegt de rechtbank dat het strafbare feit waarvoor de verdachte bij dit vonnis wordt veroordeeld, met betrekking tot dit geldbedrag is begaan. Het geldbedrag is vatbaar voor verbeurdverklaring. Derhalve zal de rechtbank het geldbedrag verbeurdverklaren.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
witwassen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij;
bepaalt dat de benadeelde partij ABN AMRO BANK N.V. niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de inbeslaggenomen goederen;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 2 en 3 genoemde voorwerpen, te weten:
1. een paar schoenen, merk Dior (goednummer 2966032);
2 - een paar schoenen, merk Hermes (goednummer 2966016);
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1. een geldbedrag ter hoogte van € 240,00 (goednummer; 2966016.).
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J. de Groot, voorzitter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
mr. C.M. Koole, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2025.