ECLI:NL:RBDHA:2025:9927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
SGR 25/2418
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom wegens overtredingen geluidsvoorschriften

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2025, wordt het verzoek van verzoekster, een B.V. uit [vestigingsplaats], om een voorlopige voorziening tegen een last onder dwangsom afgewezen. De last is opgelegd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland wegens overtredingen van de geluidsvoorschriften van de aan verzoekster verleende revisievergunning van 31 juli 2024. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, aangezien verzoekster erkent dat er geen acute noodsituatie is. De voorzieningenrechter stelt vast dat de stelling van verzoekster dat de last onder dwangsom onzorgvuldig is opgelegd, onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake is van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter wijst erop dat een financieel belang op zichzelf geen reden is voor een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een acute financiële noodsituatie of een onomkeerbare situatie zoals faillissement.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen evident onrechtmatig besluit is, omdat de rapportages van de geluidsmetingen die aan het besluit ten grondslag liggen, voldoende onderbouwd zijn. Verzoekster heeft niet aangetoond dat de geluidsoverschrijdingen niet aan haar kunnen worden toegerekend. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2418

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.G.J. Laan),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigde: N. Geerman).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening te treffen tegen het besluit van verweerder om een last onder dwangsom op te leggen wegens overtredingen van de geluidsvoorschriften van de aan verzoekster verleende revisievergunning van 31 juli 2024.
1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoekster exploiteert een inrichting aan de [adres] in [plaats] . Hiervoor beschikt zij over een oprichtingsvergunning. Daarbij is op 31 juli 2024 een revisievergunning verleend.
2.1.
Ter plaatse van de inrichting van verzoekster vinden – met behulp van een permanente meetopstelling – continu geluidmetingen plaats, omdat bij de inrichting eerder overtredingen van de geluidsnormen zijn geconstateerd. In de rapportages van 5 en 9 december 2024 is vastgelegd dat verzoekster de geluidsvoorschriften heeft overtreden. Verweerder heeft daarom op 20 december 2024 een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom naar verzoekster gestuurd. Verzoekster heeft hierop een zienswijze ingediend.
2.2.
Met het besluit van 20 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd aan verzoekster vanwege overtredingen van de geluidsvoorschriften van de revisievergunning van 31 juli 2024. Dit is een overtreding van artikel 5.5, eerste lid, onder d, van de Omgevingswet. De last onder dwangsom houdt in dat verzoekster bij een volgende overtreding €7.500,- per geconstateerde overtreding verbeurt tot een maximum van €75.000,-.
2.3.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2.4.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Verzoekster heeft hierop een reactie ingediend.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Verzoekster is hier vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 3] en [naam 4] (de geluidsdeskundige).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat, gelet op de betrokken belangen, vereist. Volgens vaste jurisprudentie vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Dit kan echter wel het geval zijn als sprake is van een acute financiële noodsituatie, de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd of sprake is van een onomkeerbare situatie zoals een faillissement. De voorzieningenrechter overweegt dat ter zitting is gebleken dat het belang van verzoekster voornamelijk is gelegen in een financieel belang en dat zij heeft erkend dat geen sprake is van een acute noodsituatie. De stelling van verzoekster dat het bedrijf in een rechtsonzekere situatie verkeert omdat de last onder dwangsom uit het niets is opgelegd en de overtredingen volgens haar onzorgvuldig zijn vastgelegd is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om onverwijlde spoed aan te nemen. Mocht verzoekster de dwangsom verbeuren, dan kan het bedrag waarover het geschil gaat na afloop van de bezwaarprocedure alsnog worden terugbetaald. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat voldoende spoedeisend belang ontbreekt.
Is sprake van een evident onrechtmatig besluit?
4. Als er geen sprake is van een spoedeisend belang, kan er een voorlopige voorziening worden getroffen als er sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bezwaarprocedure stand zal houden.
4.1.
Op basis van wat partijen hebben aangevoerd over de vraag of de overtredingen hebben plaatsgevonden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
4.2.
Verzoekster betoogt dat de geluidsmetingen die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit onvoldoende basis vormen voor de constatering dat sprake is van overtredingen. Verzoekster onderbouwt haar betoog door te verwijzen naar foto’s en geluidsopnames van de tijdstippen waarop volgens de rapportages van 5 en 9 december 2024 sprake is van een overtreding. Volgens verzoekster blijkt hieruit dat de geluidsoverschrijdingen niet aan haar kunnen worden toegerekend en dat het geluid door een naastgelegen bedrijf moet zijn veroorzaakt.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat de geluidsdeskundige van verweerder het betoog van verzoekster ter zitting heeft weersproken.
4.4.
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of het evident is dat verweerder de rapportages van 5 en 9 december 2024 niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag negatief. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de rapportages concludent. Het enkele feit dat verzoekster enkele foto’s en geluidsopnames heeft ingediend ter onderbouwing van haar betoog, maakt nog niet dat verweerder zich evident niet mocht baseren op de rapportages. Nog daargelaten dat verzoekster ter zitting heeft erkend dat op één van de momenten weldegelijk een geluidsoverschrijding heeft plaatsgevonden en dat zij daar de desbetreffende werknemer op heeft aangesproken. Ook overigens heeft verzoekster haar betoog niet onderbouwd met een rapportage.
4.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de geluidsdeskundige van verweerder afdoende gemotiveerd en toegelicht dat dat permanente meetopstelling met meerdere microfoons ervoor zorgt dat dat mogelijk geluid van buurpercelen kan worden uitgesloten. Bij elke mogelijke overtreding wordt ook naar het geluid van de andere microfoons gekeken om mogelijk geluid van buurpercelen uit te sluiten. De voorzieningenrechter stelt vast dat ook in de rapportages van 5 en 9 december 2024 is vastgelegd dat om die reden sommige metingen niet zijn meegenomen. Dat betekent dat het in ieder geval niet evident is dat verweerder de rapportages van 5 en 9 december 2024 niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat deze manier van het meten van geluid in een andere procedure [1] goedgekeurd is. Hetgeen de geluidsdeskundige van verzoekster ter zitting heeft verklaard geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om tot een ander voorlopig oordeel te komen. In de bezwaarprocedure kan verzoekster haar standpunt desgewenst met een deskundigenrapportage nader onderbouwen, maar dat maakt niet dat thans sprake is van een situatie waarin het evident is dat verweerder de rapportages van 5 en 9 december 2024 niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. Dat 6 jaar lang geen overtredingen zijn geconstateerd, maakt het voorgaande niet anders.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af vanwege het ontbreken van voldoende spoedeisend belang. Dat betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:503