ECLI:NL:RBDHA:2025:9930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
SGR 25/2967
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen weigering verlenging begunstigingstermijn handhavingsbesluit flitsbezorging

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een B.V. uit Delft, behandeld. Verzoekster heeft een handhavingsbesluit ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van Delft, waarin haar een last onder dwangsom is opgelegd vanwege het gebruik van haar pand voor flitsbezorging, wat in strijd is met het bestemmingsplan. Verzoekster heeft verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn, maar dit verzoek is door verweerder afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang is, omdat verzoekster niet tijdig is begonnen met de uitvoering van de last onder dwangsom en er geen acute noodsituatie is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, maar verlengt de begunstigingstermijn tot één week na de uitspraak om te voorkomen dat verzoekster direct een dwangsom verbeurt. De uitspraak benadrukt dat enkel een financieel belang niet voldoende is voor spoedeisendheid en dat de belangenafweging door verweerder zorgvuldig is gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2967

uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. A.S.D. Lijkwan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: L. van Broekhoven).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de weigering van verweerder om de in het handhavingsbesluit van 28 januari 2025 gestelde begunstigingstermijn te verlengen.
1.1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Verzoekster exploiteert het pand aan de [adres 1] in [plaats] . Naar aanleiding van een handhavingsverzoek heeft verweerder met het besluit van 28 januari 2025 aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd omdat het gebruik van het pand ten behoeve van een flitsbezorgdienst in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Binnenstad 2012’ en daarom niet is toegestaan. De last onder dwangsom houdt in dat verzoekster deze overtreding voor 30 april 2025 dient te beëindigen en beëindigd te houden. Wanneer verzoekster niet, niet tijdig of niet volledig voldoet aan deze lastgeving, verbeurt zij een dwangsom van €50.000,- ineens.
2.1.
Verzoekster heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen de opgelegde last onder dwangsom.
2.2.
Op 17 april 2025 heeft verzoekster verweerder verzocht om de begunstigingstermijn te verlengen tot en met 31 juli 2025.
2.3.
Met het besluit van 24 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder het verzoek van verzoekster om de begunstigingstermijn te verlengen geweigerd. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
2.4.
Verweerder heeft op 30 april 2025 toegezegd om de controle of voldaan is aan de lastgeving uit te stellen tot na uitspraak in de procedure bij de voorzieningenrechter.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Verzoekster is hier vertegenwoordigd door haar gemachtigde en door [naam] . Verweerder heeft zicht doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat enkel een financieel belang onvoldoende is om spoedeisend belang aan te nemen, tenzij de tijdelijke sluiting van de vestiging leidt tot een financiële noodsituatie. Dat is door verzoekster niet gesteld. Dat verzoekster mogelijk klanten en omzet verliest is evenmin voldoende om spoedeisend belang aan te nemen. Desondanks acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang voldoende gegeven, omdat het gaat om een reeds geopende vestiging die personeel in dienst heeft. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster heeft aangegeven dat tijdelijke beëindiging van de bedrijfsactiviteiten mogelijk betekent dat zij de (vaste) arbeidscontracten met haar personeel moet beëindigen.
Het betoog van verzoekster
4. Verzoekster betoogt dat het bestreden besluit een onzorgvuldige belangenafweging bevat. Verzoekster voert hiertoe aan dat zij op 11 april 2025 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend om haar bedrijfsactiviteiten voor een periode van drie jaar te verrichten in het bedrijfspand aan het adres [adres 2] te [plaats] . Volgens verzoekster zijn er geen omgevingsrechtelijke bezwaren tegen flitsbezorging op deze locatie. Verweerder heeft dit ook ambtelijk bevestigd aan verzoekster met de mail van 10 april 2025. Verzoekster verwacht daarom snel in bezit te zijn van een omgevingsvergunning en daarmee te kunnen verhuizen naar de [adres 2] . Voor de verhuizing zal zij ongeveer een maand nodig hebben. Verzoekster voert aan dat een verlenging van de begunstigingstermijn met drie maanden geen onacceptabele ruimtelijke gevolgen met zich brengt. Hiervoor verwijst zij ook naar de Handhavingsstrategie Omgevingswet Delft, waaruit blijkt dat gedogen in een overgangssituatie is toegelaten zolang de situatie beperkt is in omvang en tijd.
Omvang van het geding
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de opgelegde last onder dwangsom. Die last onder dwangsom is derhalve rechtens onaantastbaar en de rechtmatigheid van dat handhavingsbesluit en de daarin opgenomen begunstigingstermijn kan derhalve niet ter discussie worden gesteld in deze procedure. Het gaat nu uitsluitend over de vraag of verweerder aanleiding had moeten zien de begunstigingstermijn in het handhavingsbesluit te verlengen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het verzoek van 17 april 2025 moet worden gekwalificeerd als een verzoek om de begunstigingstermijn op te schorten of te verlengen, in de zin van artikel 5:34 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Anders dan verzoekster stelt, is het verzoek van 17 april 2025 niet te kwalificeren als een verzoek om terug te komen op de in de last onder dwangsom opgenomen begunstigingstermijn als bedoeld in artikel 4.6 van de Awb. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat uit het verzoek duidelijk blijkt dat verzocht wordt om de begunstigingstermijn op te schorten of te verlengen op basis van nieuwe feiten en omstandigheden die dateren van ná de opgelegde last onder dwangsom. Deze nieuwe feiten en omstandigheden zijn het ambtelijk principeakkoord van 10 april 2025 en de aanvraag om een omgevingsvergunning van 11 april 2025. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom in het kader van het artikel 5:34 van de Awb beoordelen. Dat betekent dat sprake moet zijn van een blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen. Daar is feitelijk geen sprake van. Dat betekent dat een beroep op artikel 5:34 van de Awb niet kan slagen.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder desondanks wel bevoegd blijft om de begunstigingstermijn op basis van een belangenafweging te verlengen. Bij de beoordeling van de vraag of verweerder een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt stelt de voorzieningenrechter voorop dat een begunstigingstermijn ertoe strekt de overtreder de gelegenheid te bieden de overtreding te beëindigen zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Als uitgangspunt geldt dat de begunstigingstermijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. [1] Bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn komt het bestuursorgaan enige vrijheid toe. [2] Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt wel dat onder omstandigheden de begunstigingstermijn kan worden verlengd in afwachting van de uitkomst van een procedure. Of dat in een concreet geval mogelijk is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals onder andere de aard van de overtreding, de duur van de met regelgeving strijdige situatie, de vraag of een vergunning is aangevraagd voor de strijdige activiteiten, en wat de belangen van de overtreder en andere betrokken belangen zijn. [3]
8. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat de bedrijfseconomische belangen van verzoekster bij verlening of opschorting van de begunstigingstermijn niet zwaarwegender zijn dan het belang van de verzoekster om handhaving en het algemeen belang dat is gediend bij handhaving van de gestelde begunstigingstermijn, in het bijzonder het behoud van een goed woon- en leefklimaat en de verkeersveiligheid. Verzoekster heeft ook niet, althans niet onderbouwd, gesteld dat handhaving van de begunstigingstermijn zal leiden zodanige ernstige financiële of bedrijfseconomische gevolgen dat daardoor het voorbestaan van de onderneming in gevaar komt. Ter zitting heeft verweerder verder toereikend gemotiveerd toegelicht dat nog niet zeker is dat de aangevraagde omgevingsvergunning verleend zal worden, omdat een omgevingsvergunning zal moeten worden verleend met een binnenplanse afwijking en rekening gehouden moet worden met mogelijke bezwaren van omwonenden. Verweerder mocht verder waarde hechten aan het feit dat verzoekster niet tijdig is begonnen met uitvoering van de last onder dwangsom. Verzoekster is betrokken geweest bij de totstandkoming van het bestemmingsplan met betrekking tot flitsbezorging, dat van 7 maart 2023 tot 17 april 2023 ter inzage heeft gelegen en op 11 juli 2024 is vastgesteld, waarin is vastgelegd dat alleen bedrijventerreinen (zoals de locatie aan de Vulcanusweg) geschikte locaties zijn voor flitsbezorging. Hoewel verzoekster derhalve al geruime tijd kon weten dat flitsbezorging op de onderhavige locatie niet is toegestaan heeft zij geen concrete actie ondernomen om een andere geschikte locatie te vinden, ook niet nadat verweerder op 19 november 2024 een voornemen tot opleggen van de last onder dwangsom heeft verstuurd. Uit de stukken blijkt dat verzoekster pas na oplegging van de last onder dwangsom op 28 januari 2025 heeft laten weten de locatie aan de [adres 2] op het oog te hebben, terwijl uit de mail van 7 maart 2025 blijkt dat verzoekster op dat moment pas een maand op zoek was naar een nieuwe locatie. Dat betekent ook dat geen sprake is van een overgangs- en overmachtssituatie, zoals bedoeld in de Handhavingsstrategie Omgevingswet van de gemeente Delft. In het licht van het voorgaande heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen besluiten om de begunstigingstermijn niet te verlengen. Dat na het handhavingsverzoek drie jaar lang niet is gehandhaafd vanwege zorgvuldigheidsoverwegingen en de landelijke discussie omtrent flitsbezorging, maakt het voorgaande niet anders.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
10. Om te voorkomen dat verzoekster direct na deze uitspraak een dwangsom verbeurd, ziet de voorzieningenrechter aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening door de begunstigingstermijn te verlengen tot één week na de dag van verzending van deze uitspraak.
11. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
-wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
-verlengt de begunstigingstermijn tot één week na de dag van verzending van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1791.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2147.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3831.