ECLI:NL:RBDHA:2025:9955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
NL25.24632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening asielverzoek en feitelijke uitzetting naar Nigeria

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 juni 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die dreigt te worden uitgezet naar Nigeria, afgewezen. De verzoeker had op 22 mei 2025 bericht ontvangen van de DT&V over zijn geplande uitzetting op 3 juni 2025. Op 1 juni 2025 diende hij een Chavez-aanvraag in, die op 2 juni 2025 werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie. De minister oordeelde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij de vader was van een Nederlands minderjarig kind en dat er geen feitelijk gezinsleven was. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing van de voorlopige voorziening rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukt dat de afwijzing van de Chavez-aanvraag geen verblijfsrecht creëert en dat de belangen van de minister bij de uitzetting zwaarder wegen dan die van de verzoeker. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de uitzetting naar Nigeria kan plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.24632

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de feitelijke uitzetting naar Nigeria.
1.1.
Op 22 mei 2025 is door DT&V aan verzoeker medegedeeld dat zijn feitelijke uitzetting naar Nigeria staat gepland op 3 juni 2025 om 14:40 uur.
1.2.
Verzoeker heeft vervolgens op 1 juni 2025 een aanvraag ingediend voor een aanvraag EU-toetsing op grond van het arrest Chavez-Vilchez (Chavez-aanvraag). [1] Hij wil zorgdragen voor zijn zoon, geboren op [geboortedatum] 2025.
1.3.
Op 2 juni 2025 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen de feitelijke uitzetting. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 2 juni 2025 verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van zijn feitelijke uitzetting.
1.4.
Op 2 juni 2025 heeft de minister verzoekers Chavez-aanvraag afgewezen, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij ouder is van een Nederlands minderjarig kind en niet is gebleken van een afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Verzoeker heeft nooit samengewoond met het kind, heeft geen rol vervuld in de zorg voor het kind en heeft geen financiële ondersteuning geboden. Omdat niet is gebleken van een feitelijk gezinsleven tussen verzoeker en het kind dan wel verzoeker en de moeder van het kind, is leidt de afwijzing volgende de minister niet tot schending van het bepaalde in artikel 8 van het EVRM.
1.5.
De minister heeft op 2 juni 2025 verweer gevoerd. Daarop heeft verzoeker nog een keer schriftelijk gereageerd.
1.6.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder partijen uit te nodigen voor een zitting. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Het bezwaar van verzoeker is gericht tegen de feitelijke uitzetting naar Nigeria. Dat is een handeling die op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met een besluit is gelijkgesteld.
4. Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij een oordeel van de voorzieningenrechter omdat hij op 3 juni 2025 wordt uitgezet en hij dat wil voorkomen.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt of de belangen van verzoeker ertoe moeten leiden dat hij zijn bezwaar tegen de feitelijke uitzetting in Nederland mag afwachten. Hiervoor bekijkt hij of het de verwachting is dat het bezwaar van verzoeker tegen die uitzetting, kans van slagen heeft. Hoe kleiner de kans van slagen van het bezwaar is, hoe minder ruimte er is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat de rechtbank het oordeel van de voorzieningenrechter in deze procedure in een eventuele latere procedure niet hoeft te volgen.
Het standpunt van verzoeker
6. Verzoeker heeft gesteld dat zich nieuwe feiten en omstandigheden voordoen sinds de het besluit waarop uitzetting is gebaseerd. Verzoeker heeft namelijk een Chavez-aanvraag ingediend welke is afgewezen. Met die beslissing is verzoeker het niet eens. Hij vindt dat hij de gelegenheid moet krijgen om aan te tonen dat hij de biologische vader is van zijn pasgeboren kind met de Nederlandse nationaliteit. Hij wijst er op dat hij op dit moment is gedetineerd en dat het vanuit detentie vrijwel onmogelijk om dit aan te tonen door bijvoorbeeld DNA-onderzoek. Uit de verklaring van de moeder die hij heeft overgelegd volgt echter dat hij de vader is en dat de moeder hem een kans wil geven om een actieve rol te spelen in het leven van zijn kind. Ook wil verzoeker het kind erkennen. Ondanks zijn huidige detentie en het feit dat hij niet bij de moeder en het kind woont, wil verzoeker in Nederland blijven om voor zijn kind te zorgen. Dat hij tot op heden niet feitelijk heeft bijgedragen in de zorg voor het kind kan hem niet worden tegengeworpen. Een pasgeboren kind is per definitie afhankelijk van beide ouders. Tot slot betoogt verzoeker dat een eventuele belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen. Hij heeft heel recent, op 19 mei 2025, tijdens zijn strafdetentie, te horen gekregen dat hij naar Nigeria wordt uitgezet. Voorts heeft verzoeker pas afgelopen vrijdag de geboorteakte van zijn kind kunnen bemachtigen, waardoor hij niet eerder de Chavez-aanvraag kon indienen.
Het standpunt van de minister
7. De minister wijst er op dat met de afwijzing van de Chavez-aanvraag geen verblijfsrecht is ontstaan. Er is dan ook geen reden om van de uitzetting af te zien. De minister heeft daar ook belang bij omdat verzoeker op dit moment in strafrechtelijke detentie zit en er kans bestaat dat hij zich na vrijlating aan het toezicht zal onttrekken. Verder geldt dat de uitzetting is voorbereid, inclusief extra beveiligd vervoer met escorte. Verzoeker heeft nu zelf een spoedsituatie heeft gecreëerd door kort voor de uitzettingsdatum een Chavez-aanvraag te doen. Dat had veel eerder gekund. De minister vindt dat zijn belang bij de uitzetting van verzoeker dan ook zwaarder moet wegen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
8. De mogelijkheid tot het maken van bezwaar krachtens artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 tegen de (in dit geval) feitelijke overdracht, is beperkt tot de wijze waarop van de bevoegdheid tot overdracht gebruik wordt gemaakt. [3] Daarnaast is bij uitzondering bezwaar krachtens die bepaling mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke overdracht dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit die bevoegdheid voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de feitelijke overdracht mag worden uitgegaan. In dat geval moet de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten aanzien van wat hij heeft aangevoerd (of had kunnen aanvoeren) tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw of niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar. Dit geldt ook wanneer sprake is van een feitelijke overdracht aan een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.
9. Vast staat dat er een Chavez-aanvraag is ingediend en dat deze is afgewezen. Dit betekent dat verzoeker niet om die reden (alsnog) rechtmatig verblijf heeft. Daarmee is de situatie niet gewijzigd ten opzichte van het besluit waarop uitzetting is gebaseerd. Dat verzoeker het niet eens is met de afwijzing van zijn aanvraag om toetsing EU-recht kan hier geen rol spelen. Die afwijzing ligt hier namelijk niet voor. Indien verzoeker hiertegen wil opkomen, dient hij bezwaar te maken tegen de afwijzende beslissing en (eventueel) een voorlopige voorziening te vragen. Het verzoek om voorlopige voorziening dat nu voorligt ziet op de feitelijke uitzetting. Daarmee ontbreekt de vereiste materiële connexiteit met de beslissing tot afwijzing EU-recht. Dit betekent dat de voorzieningenrechter ook niet toekomt aan een belangenafweging.
10. De voorzieningenrechter heeft tot slot in de gedingstukken geen aanwijzingen gezien dat hier sprake is van een situatie als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar.
11. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en dat ook bij afweging van de betrokken belangen geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Dit betekent dat verzoeker op 3 juni 2025 kan worden uitgezet naar Nigeria. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de EU (HvJEU) van 10 mei 2017 (Chavez-Vilchez, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354)
2.Artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:461.