ECLI:NL:RBDHA:2025:9963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
09/085681-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de import en handel in grote hoeveelheden verdovende middelen, het medeplegen van witwassen van grote geldsommen en voor deelname aan een criminele organisatie

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van de import en handel in grote hoeveelheden verdovende middelen, het medeplegen van witwassen van grote geldsommen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne in Nederland. De verdachte had een leidende rol in deze organisatie en was verantwoordelijk voor het coördineren van transporten en het maken van afspraken met mededaders. Tijdens het proces zijn verschillende verweren van de verdediging behandeld, waaronder de rechtmatigheid van bewijsverkrijging via EncroChat en Sky ECC. De rechtbank heeft deze verweren verworpen en geoordeeld dat de verdachte terecht als verdachte is aangemerkt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar zijn meegewogen. De rechtbank heeft ook de impact van de drugshandel op de samenleving en de volksgezondheid benadrukt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/085681-23
Datum uitspraak: 6 juni 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1974 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 juli 2023, 27 september 2023, 21 december 2023, 5 maart 2024, 10 mei 2024, 12 juli 2024, 25 september 2024, 17 december 2024, 10 februari 2025 (alle pro forma) en 9 mei 2025 (inhoudelijke behandeling) en 23 mei 2025 (sluiting onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. F.G.L. van Ardenne naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 9 mei 2025 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 9 mei 2025. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie / uitsluiting van bewijs

3.1
Redelijk vermoeden van schuld?
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de start van het onderzoek geen sprake was van een verdachte als bedoeld in artikel 27 Sv. Er was enkel sprake van een zeer oude veroordeling en TCI-informatie van een niet-verifieerbare informant, hetgeen niet voldoende is om een redelijk vermoeden van schuld aan te nemen. De opsporingshandelingen die op de verdenking volgden waren daardoor onrechtmatig. Er is sprake van een onherstelbaar verzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om bewijsuitsluiting dan wel strafvermindering.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens vaste jurisprudentie is TCI-informatie voldoende om opsporingsmiddelen in te zetten, mits die informatie voldoende concreet is (Hoge Raad 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4173). In dit geval bevat de melding informatie dat de verdachte investeert in cocaïnetransporten en handelt in blokken cocaïne. Dit is voldoende concreet om een redelijk vermoeden van schuld aan te nemen. Dit vermoeden werd versterkt door de veroordeling van de verdachte wegens Opiumfeiten in 2004 en de verdenking van overtreding van de Opiumwet in 2012. Dergelijke informatie is van belang voor de waardering van de TCI-melding.
Daarnaast is de inzet van opsporingsmiddelen proportioneel geweest. Zo is eerst met een IMSI-catcher gekeken of een PGP-telefoon aanstraalde in de buurt van de woning van de verdachte. Toen bleek dat dit het geval was, zijn verdere onderzoeksmiddelen ingezet.
De rechtbank concludeert dat de verdachte terecht als verdachte is aangemerkt bij de start van het onderzoek en verwerpt het verweer.
3.2
Rechtmatigheidsverweren ten aanzien van EncroChat, Sky ECC en Exclu-berichten
De raadsman heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat het hacken van EncroChat en de verkrijging en verwerking van Sky ECC-data en Exclu-berichten onrechtmatig is geweest. Daarmee is sprake van ernstige onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv. Door de ernst en aard van de vormverzuimen is sprake van veronachtzaming van fundamentele rechten van de verdachte. Daarom moet (primair) het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard worden, moeten (subsidiair) de gegevens worden uitgesloten van het bewijs en (meer subsidiair) moet bij een bewezenverklaring de op te leggen straf worden verminderd.
3.2.1
Beoordeling van de verweren ten aanzien van EncroChat en Sky ECC
De Hoge Raad heeft eerder uiteengezet hoe de rechtmatigheid moet worden getoetst van de inzet van opsporingsbevoegdheden die in het buitenland zijn uitgeoefend (Hoge Raad 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913). De inhoud en omvang van die toets hangt onder meer af van het antwoord op de vraag onder wiens verantwoordelijkheid de inzet van die opsporingsbevoegdheden in het buitenland heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat bij de interceptie van zowel EncroChat- als Sky ECC-gegevens sprake is geweest van opsporing in Frankrijk, onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:612 overwogen dat bij het optreden van een gemeenschappelijk onderzoeksteam, waar hier ook sprake van was, leidend is het nationale recht van de lidstaat waar de opsporingsbevoegdheid ten behoeve van een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt uitgeoefend en dat – kort gezegd – het verlenen van (technische) bijstand vanuit de Nederlandse politie bij de uitoefening van een opsporingsbevoegdheid door de autoriteiten van een andere deelnemende lidstaat niet meebrengt dat de verantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek alsnog op Nederland is komen te rusten.
Het behoort dan ook niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit Franse onderzoek is uitgevoerd strookt met de daarvoor in Frankrijk geldende rechtsregels noch of de Franse rechter hiervoor een machtiging heeft kunnen verlenen. De taak van de Nederlandse strafrechter is in dit geval ertoe beperkt te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen waaruit zou kunnen blijken dat in de Franse onderzoeken sprake is geweest van een evidente schending van artikel 6 EVRM dan wel van een schending van artikel 8 EVRM die zodanig ernstig is dat deze tevens een schending van artikel 6 EVRM oplevert. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is onverkort van toepassing en brengt mee dat de Nederlandse strafrechter erop moet vertrouwen dat voor de interceptie in Frankrijk een toereikende wettelijke grondslag heeft bestaan en dat die interceptie in overeenstemming met het EVRM heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat zowel de interceptie door Frankrijk van Sky ECC berichten als de overdracht daarvan aan de Nederlandse autoriteiten volledig werd beheerst door de tussen Frankrijk en Nederland gesloten JIT-overeenkomst. De rechtbank is daarom, mede gelet op artikel 3 van de richtlijn Europees onderzoeksbevel (EOB-richtlijn) en punt 8 van de daarbij horende considerans, van oordeel dat de EOB-richtlijn noch het recent daarover gewezen arrest van het van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 april 2024 in de zaak van M.N. (nr. C670/22; ECLI:EU:C:2024:372) van toepassing is op de onderhavige zaak, althans voor zover het gaat om de serverdata en de telefoondata van Sky ECC-toestellen die zich op het moment van onderschepping in Nederland bevonden. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat Frankrijk voorafgaand aan die interceptie een kennisgeving aan Nederland had moeten sturen als bedoeld in artikel 31 in die richtlijn.
De rechtbank volgt de verdediging evenmin in haar standpunt over de vermeende bulkinterceptie. Niet alleen staat het vertrouwensbeginsel in de weg aan toetsing van de rechtmatigheid van de interceptie, maar ook overigens treft het verweer geen doel. Het verkrijgen van de EncroChat- en Sky ECC-gegevens richt zich immers tot een afgebakende groep gebruikers, van één specifieke telecomdienst, terwijl er een concrete verdenking bestond dat deze dienst gebruikt zou worden door criminelen die zich (in georganiseerd verband) met zeer ernstige strafbare feiten hebben beziggehouden. Dat is een wezenlijk andere situatie dan bijvoorbeeld het bewaren van alle metadata van alle abonnees van een (willekeurige) telecomprovider ten behoeve van toekomstige strafrechtelijke onderzoeken. Verder is van groot belang dat de dataverzameling anoniem is geschied. Pas na verder opsporingsonderzoek kon (in sommige gevallen) een persoon gekoppeld worden aan een gebruikersaccount.
Gelet op het voorgaande worden alle verweren van de raadsman die zien op de verkrijging en verwerking van gegevens van EncroChat en Sky ECC verworpen. De rechtbank acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk de EncroChat-berichten en de Sky ECC-berichten bruikbaar voor het bewijs.
3.2.2
Beoordeling van de verweren ten aanzien van Exclu
De verdediging heeft enkele verweren gevoerd ten aanzien van de verkrijging en verwerking van Exclu-data en heeft daarbij verwezen naar machtigingen en andere documenten die geen onderdeel zijn van het dossier. Het lag op de weg van de verdediging om die stukken op te vragen en aan het dossier te laten toevoegen, maar van die mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt. De rechtbank kan de juistheid van een aantal stellingen dan ook niet inhoudelijk toetsen en zal op de verweren responderen met gebruikmaking van de informatie die blijkt uit de jurisprudentie en met verwijzing naar de documenten die zich wel in het dossier bevinden.
De verdediging heeft aangevoerd dat een redelijke verdenking ontbrak, omdat het tappen en hacken van álle Exclu-gebruikers neerkomt op een collectieve verdenking en niet op een individuele verdenking. Ten aanzien van dit verwijt van ‘bulkinterceptie’ verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor heeft overwogen ten aanzien van EncroChat en Sky ECC. Ook ten aanzien van de Exclu-gegevens richt de verkrijging zich immers tot een afgebakende groep gebruikers, van één specifieke telecomdienst, terwijl er een concrete verdenking bestond dat deze dienst gebruikt zou worden door criminelen die zich (in georganiseerd verband) met zeer ernstige strafbare feiten hebben beziggehouden.
Verder zou de inzet van de gebruikte opsporingsmiddelen volgens de verdediging in strijd zijn met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Het is algemeen bekend dat de Exclu-data met behulp van woordenlijsten is onderzocht, na voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris. Vervolgens is op basis van de verkregen zoekresultaten opnieuw toestemming gevraagd aan de rechter-commissaris om de berichten van het betreffende account te doorzoeken (zie AMB-256 en AMB-260). De rechtbank is van oordeel dat de proportionaliteit en subsidiariteit voldoende zijn gewaarborgd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er bij geautomatiseerde zoekslagen, zoals hier aan de orde, niemand is die persoonlijk kennisneemt van de inhoud van daaraan verbonden bestanden. De zoekactie is weliswaar breed (dat wil zeggen in een groot aantal data), maar doordat de gehanteerde methode zeer gericht zoekt en de resultaten beperkt blijven tot wat gezocht wordt, blijft de inbreuk beperkt. Zoals hiervoor al is overwogen, is slechts gezocht met behulp van vooraf vastgestelde zoeksleutels, die sterke aanwijzingen opleveren voor georganiseerde zware criminaliteit. De rechter-commissaris heeft de geselecteerde informatie eerst gecontroleerd (op inhoud, omvang en relatie tot strafbare feiten) voordat verdere verspreiding heeft kunnen plaatsvinden.
De rechtbank is – concluderend – van oordeel dat de Exclu-data rechtmatig zijn verkregen en verwerkt. De rechtbank verwerpt alle verweren van de raadsman die zien op de verkrijging en verwerking van gegevens van Exclu.
Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat de verdediging onvoldoende toegang heeft gekregen tot de ruwe data van de onderschepte berichten, zodat het fundamentele recht op ‘equality of arms’ en het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM) is geschonden. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
Het recht op toegang tot en inzage in methoden en resultaten van onderzoek is geen absoluut recht. Dat recht dient ook niet verward te worden met een recht op toegang tot al het materiaal waarover het Openbaar Ministerie beschikt. Van de verdediging mag worden verwacht dat zij gemotiveerd duidelijk maakt naar welke gegevens zij op zoek is. Met andere woorden: het zo mogelijk voorkomen van ‘fishing expeditions’ vormt onder omstandigheden een nadere beperking op dit recht op toegang. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende reden is voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de verkregen data. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen begin van aannemelijkheid van feiten of omstandigheden die tot dergelijke twijfel aanleiding zouden kunnen geven.
Eindconclusie
De rechtbank verwerpt alle verweren van de raadsman ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en het uitsluiten van bewijs. De rechtbank acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk en de chatberichten van EncroChat, Sky ECC en Exclu toelaatbaar als bewijs.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.
4.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
4.4.
Bewijsoverwegingen
Algemene overweging met betrekking tot de chatberichten
Identificatie
De rechtbank heeft in bijlage II de bewijsmiddelen opgenomen die zien op de identificatie van enkele gebruikers van de accounts die in dit vonnis een rol spelen. De verdediging heeft betwist dat de verdachte de gebruiker is geweest van de verschillende accounts en stelt dat de identificatie slechts is gebaseerd op vermoedens. De verdachte heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht.
EncroChat: [accountnaam 1]
De politie heeft telecomonderzoek gedaan naar het IMSI ( [nummer 1] ) en IMEI ( [nummer 2] ) nummer van de verdachte. Bij een meting bleek dat de telefoon in de directe omgeving van de woning van de verdachte was en dat de telefoon in Spanje was op de momenten dat de verdachte op vakantie in Spanje was. Verder blijkt dat meerdere contacten het account [accountnaam 1] in hun telefoons hebben opgeslagen onder een naam die telkens lijken op bijnamen die horen bij de verdachte, zoals ‘ [bijnaam 1] ’ of ‘ [bijnaam 2] ’.
Daarnaast is het wachtwoord van bovengenoemd account ‘meljekk!ered’. De partner van de verdachte is genaamd [naam 1] . Uit gegevens van de Kamer van Koophandel blijkt dat op het adres van de verdachte een onderneming geregistreerd heeft gestaan genaamd " [bedrijfsnaam] ". Hieruit leidt de rechtbank af dat de bijnaam van de partner van de verdachte [bijnaam 3] is. De zoon van de verdachte is genaamd [voornaam] . De rechtbank gaat er gezien bovenstaande informatie vanuit dat het wachtwoord van het account een samenstelling is van de bijnaam van de partner van de verdachte (het wachtwoordgedeelte ‘ [bijnaam 3] ’), de naam van zijn zoon (het wachtwoordgedeelte ‘ [voornaam] ’) en een variatie op één van de bijnamen van de verdachte (het wachtwoordgedeelte ‘ [bijnaam 1] ’).
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het EcroChat-account ‘ [accountnaam 1] ’ de verdachte toebehoorde.
Sky ECC: [accountnummer 1]
De politie heeft onderzoek gedaan naar het Sky ECC-account ‘ [accountnummer 1] ’ en vond dat er meerdere overeenkomsten waren betreffende locaties waar foto’s zijn gemaakt met het EncroChat-account [accountnaam 1] . Ook heeft de politie in de metadata van onderzoek Argus onderzoek gezocht naar meerdere bijnamen van de verdachte. Meerdere van dit soort bijnamen zijn gevonden die gekoppeld waren aan voornoemde Sky ECC-account. Ook heeft dit Sky ECC-account een RDW document doorgestuurd met daarop de naam van de verdachte. Tot slot bleek uit de historische verkeersgegevens binnen de metadata van onderzoek Argus dat de zendmast die in de nachtelijke uren het meest contact heeft gehad met het IMSI-nummer verbonden aan voornoemde Sky ECC-account binnen de dekking valt van de woning van de verdachte.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het Sky ECC-account ‘ [accountnummer 1] ’ de verdachte toebehoorde.
Sky ECC: [accountnaam 2]
De politie heeft onderzoek gedaan naar het Sky ECC-account ‘ [accountnaam 2] ’ en vond dat er meerdere accountnamen verbonden aan voornoemde Sky ECC-account overeen kwamen met de accountnamen van Sky ECC-account ‘ [accountnummer 1] ’. Verder bleek dat op [dag 1] 2020 verschillende contacten het Sky-ECC account ‘ [accountnaam 2] ’ feliciteerden met diens verjaardag. Uit onderzoek blijkt de verdachte op [dag 1] jarig is. Op [dag 2] 2020 werd voornoemde Sky ECC-account gefeliciteerd met de verjaardag van zijn zoon door gebruiker ‘ [accountnaam 3] ’. Uit onderzoek blijkt dat de zoon van de verdachte op [dag 2] jarig is.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het Sky ECC-account ‘ [accountnaam 2] ’ de verdachte toebehoorde.
Sky ECC accounts: [accountnaam 4] en [accountnaam 5]
De politie heeft onderzoek gedaan naar het Sky ECC-account ‘ [accountnaam 4] ’, waaruit bleek dat de accountnaam ‘ [accountnaam 6] ’ met een afbeelding van ‘ [bijnaam 2] ’ gekoppeld is aan voornoemde Sky ECC-account. [bijnaam 2] betreft een bijnaam van de verdachte. Daarnaast stuurt voornoemde Sky-ECC account naar meerdere contacten dat ze zijn nieuwe Sky ‘ [accountnaam 5] ’ en ‘ [accountnaam 7] ’ moeten toevoegen.
De politie heeft ook onderzoek gedaan naar het Sky ECC-account ‘ [accountnaam 5] ’. Daaruit bleek dat voornoemde Sky ECC-account een tekst stuurt met: ‘Foto’s van die [bijnaam 1] en toto zoeken’ en vervolgens een afbeelding van een gezicht stuurt wat volgens de politie het gezicht van de verdachte betreft. Eén van de bijnamen van de verdachte betreft ‘ [bijnaam 1] ’. Verder blijkt uit onderzoek van het IMSI nummer [nummer 3] , dat gekoppeld is aan Sky ECC-account account ‘ [accountnaam 5] ’ dat het IMSI nummer het meest van één basisstation gebruikmaakt tussen 22:00 en 7:00 uur. De woning van de verdachte valt binnen het theoretisch bereik van het basisstation.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het Sky ECC-accounts ‘ [accountnaam 4] ’ en ‘ [accountnaam 5] ’ de verdachte toebehoorden.
Sky ECC: [accountnaam 8]
De politie heeft onderzoek gedaan naar het Sky ECC-account ‘ [accountnaam 8] ’. Daaruit blijkt dat voornoemde Sky ECC-account wordt toegevoegd aan een chat op 17 september 2020. In die chat wordt account ‘ [accountnaam 8] ’ toegevoegd en gezegd dat ‘ [naam 2] ’ terug is. Daarop zegt Sky ECC-account ‘ [accountnaam 8] ’: “Yes Ben er weer”. In diezelfde groep werd een dag eerder gestuurd dat ‘ [naam 2] ’ zijn Sky heeft gewist. Het valt verbalisanten daarbij op dat sinds dat moment het account van de verdachte met nummer ‘ [accountnummer 1] ’ niets meer zegt. De rechtbank merkt op dat [naam 2] lijkt op [bijnaam 2] , hetgeen een bijnaam van de verdachte betreft. Verder valt op dat zowel de accounts ‘ [accountnummer 1] ’ als ‘ [accountnaam 8] ’ de naam ‘ [bijnaam 6] ’ als bijnaam gebruiken voor de gebruiker van het account ‘ [accountnaam 9] ’ (hieronder is deze gebruiker geïdentificeerd als [naam 3] ).
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de gebruiker van het Sky ECC-account [accountnaam 8] dezelfde persoon is als de gebruiker van het Sky ECC-account [accountnummer 1] . Nu de rechtbank al eerder heeft geconcludeerd dat de gebruiker van het account ‘ [accountnummer 1] ’ de verdachte is, volgt hieruit naar het oordeel dat de verdachte ook de gebruiker van het Sky ECC-account ‘ [accountnaam 8] ’ is geweest.
Exclu: [accountnummer 2] & [accountnummer 3]
De politie heeft onderzoek gedaan naar het Exclu-account met gebruikers-ID ‘ [accountnummer 2] ’. Daaruit blijkt dat dat de gebruiker van het account wordt gefeliciteerd op de dag dat de verdachte jarig is. Daarnaast laat de gebruiker van het account bij ‘kleine’ een geldbedrag afleveren. Het adres waar het afgeleverd dient te worden is op twee minuten loopafstand van de woning van de zoon van de verdachte. In een groepschat waarin de gebruiker van het account ‘ [accountnummer 2] ’ zit wordt bovendien de bijnaam van de verdachte (‘ [bijnaam 2] ’) genoemd.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het Exclu-account met gebruikers-ID ‘ [accountnummer 2] ’ de verdachte toebehoorde.
De politie heeft verder onderzoek gedaan naar het Exclu-account met gebruikers-ID ‘ [accountnummer 3] ’. Tegen de gebruiker van dit account wordt door de gebruiker van het account [accountnummer 4] gezegd dat hij gisteren nog een bericht naar Invisible had gestuurd, en vergeten was dat de verdachte op ‘dit nr’ zat (de rechtbank begrijpt: dit Exclu-account). Ook wordt door gebruiker van het account met gebruikers-ID [accountnummer 5] gevraagd of dit Invisible is, waarop de gebruiker van [accountnummer 3] bevestigend antwoordt. Uit de stukken volgt dat de accountnaam van [accountnummer 2] ‘The Invisible one’ was en [accountnummer 5] daar met deze vraag aan refereert. Ook stuurt de gebruiker van account [accountnummer 3] naar drie tegengebruikers dat het zijn ‘nieuwe’ is, waaruit de rechtbank afleidt dat het om een nieuw account gaat. Deze drie tegengebruikers waren ook contacten van het account [accountnummer 2] . De rechtbank concludeert uit bovenstaande dat het account ‘ [accountnummer 3] ’ de vervanger is van het account met gebruikers-ID ‘ [accountnummer 2] ’. Nu de rechtbank reeds heeft vastgesteld dat de verdachte de gebruiker van het account ‘ [accountnummer 2] ’ was, volgt hieruit dat de verdachte ook de gebruiker van het account met nummer [accountnummer 3] was.
Foto’s van de duim van de verdachte.
De politie heeft in diens onderzoek naar de verschillende Sky ECC-accounts ( [accountnummer 1] , [accountnaam 8] , [accountnaam 4] , [accountnaam 2] , [accountnaam 5] ) en Exclu-accounts ( [accountnummer 2] , [accountnummer 3] ) gelijkenissen gezien op verschillende afbeeldingen van doorgestuurde foto’s waarop de linkerduim te zien is. De politie valt op dat de vorm van de duim en de lunula (witkleurige halve maan) in de nagel telkens sterke gelijkenissen vertonen
.Hoewel een overeenkomstige vorm van duim en lunula op zichzelf onvoldoende reden zal zijn aan te nemen dat het om één en dezelfde persoon gaat, ziet de rechtbank hierin bevestiging van hetgeen zij hierboven al heeft geconcludeerd ten aanzien van de identiteit van de gebruikers van de accounts.
EncroChat & Sky ECC-accounts [naam 3]
De politie heeft op basis van chatberichten, IMEI-nummers van de gebruikers van EncroChat, de EncroChat-adressen van de gebruikers en op basis van telecom- en locatiegegevens geconcludeerd dat [naam 3] de gebruiker was van het EncroChat-account met userID [accountnaam 10] . De rechtbank neemt deze conclusie tot uitgangspunt bij de verdere beoordeling.
De politie heeft verder onderzoek gedaan naar het Sky ECC-account [accountnaam 9] met nickname [bijnaam 4] , [bijnaam 4] . Volgens de politie blijkt ook uit EncroChat gegevens dat [naam 3] de bijnaam ‘ [bijnaam 4] ’ heeft. Ook heeft het account overeenkomstige tegencontacten met de accounts hierboven gekoppeld aan de verdachte. Bovendien bleek het toestel gedurende voor de nachtrust bestemde tijd voornamelijk aan te stralen bij een zendmast die het adres van [naam 3] binnen het theoretische bereik heeft.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het Sky ECC-account ‘ [accountnaam 9] ’ [naam 3] toebehoorde.
De politie heeft verder onderzoek gedaan naar het Sky ECC-account [accountnummer 6] . Daaruit blijkt dat dit account als nickname heeft ‘ [bijnaam 5] ’. Het account vertoont verder overeenkomstige tegencontacten met de accounts van [de verdachte] en het account [accountnaam 9] . Bovendien bleek het toestel gedurende voor de nachtrust bestemde tijd voornamelijk aan te stralen bij een zendmast die het adres van [naam 3] binnen het theoretische bereik heeft. Gelet hierop concludeert dat de rechtbank dat het Sky ECC-account ‘ [accountnummer 6] ’aan [naam 3] toebehoorde.
Sky ECC-account [naam 4]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de gebruiker van het Sky ECC-account [accountnummer 7] . Uit informatie blijkt dat deze persoon regelmatig als [naam 5] werd aangesproken. Op 6 februari 2021 werd [naam 4] aangehouden in verband met een openstaande signalering wegens een openstaande gevangenisstraf van 28 dagen. De dag erna stuurt het account [accountnummer 7] naar een tegencontact dat hij de broer is, en dat [naam 5] openstaande dagen had. [naam 4] heeft één broer. Op 20 februari 2021 stuurt het account [accountnummer 7] dat hij bij [naam 5] is geweest. Uit informatie blijkt dat 19 februari 2021 [naam 4] door zijn broer is bezocht in de penitentiaire inrichting waar hij op dat moment vastzat.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het Sky ECC-account [accountnummer 7] toebehoorde aan [naam 4] .
Op grond van voornoemde concludeert de rechtbank dat de volgende accounts zijn gebruikt door de hierna te noemen personen:
EncroChat-account
Gebruikt door
[accountnaam 1]
[de verdachte]
[accountnaam 10]
[naam 3]
Sky ECC-account
Gebruikt door
[accountnummer 1]
[accountnaam 2]
[accountnaam 4]
[accountnaam 8]
[accountnummer 8]
[de verdachte]
[accountnaam 9]
[accountnummer 6]
[accountnummer 9]
[naam 3]
[accountnummer 7]
[naam 4]
Exclu-account
Gebruikt door
[accountnummer 3]
[de verdachte]
Duiding van de chatberichten
De rechtbank stelt vast dat in de chatgesprekken regelmatig afkortingen of versluierd taalgebruik worden gebruikt. Het betreffen afkortingen die kunnen duiden op geldbedragen, verdovende middelen, of de handel of het vervoer daarin.
De rechtbank is op basis van feiten van algemene bekendheid bekend met de betekenissen van dit versluierde taalgebruik. Tevens zijn deze betekenissen in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is geworden uit andere Opiumwetzaken. Daarbij komt dat deze betekenis doorgaans past bij de context van de gevoerde gesprekken en de samenhang tussen chatberichten en afbeeldingen die bij sommige chatberichten zijn verstuurd. De rechtbank gaat bij de volgende woorden dan ook uit van de volgende betekenissen:
  • ‘pap’ als benaming voor geld;
  • ‘k’ als benaming voor duizendtallen;
  • ‘colo’ en ‘boli’ als benaming voor cocaïne;
  • ‘bruin’ als benaming voor heroïne;
  • ‘blokken’ als benaming voor blokken verdovende middelen.
Aanwijzingen dat in de chatberichten over andere zaken werd gesproken dan de handel in drugs ontbreken volledig in het dossier. Bovendien heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen, hetgeen voor de rechtbank geen aanleiding geeft om een andere betekenis toe te kennen aan die inhoud dan de meest voor hand liggende. Dat neemt niet weg dat de rechtbank per hierna te bespreken bewijsmiddelen steeds zal beoordelen of die meest voor de hand liggende betekenis op basis van de (context van de) chatberichten ook echt kan worden aangenomen.
Verder weegt de rechtbank mee dat niet het volledige berichtenverkeer is ontsleuteld. Dat is vaak expliciet zichtbaar in gesprekken die geheel eenzijdig zijn weergegeven of waarin bepaalde reacties lijken te ontbreken. De rechtbank is zich van dit alles bewust. Om deze redenen is voorzichtigheid geboden.
De rechtbank zal hier feit 1 (deelname criminele organisatie) als laatste feit bespreken, omdat die in belangrijke mate afhangt van de bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 2 tot en met 5.
Feit 2: binnen het grondgebied brengen verdovende middelen
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte de tenlastegelegde 304 kilogram cocaïne, 100 kilogram cocaïne, 349 kilogram cocaïne, 1574 kilogram heroïne en 713 kilogram heroïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De rechtbank stelt het volgende vast. Uit de chatberichten blijkt dat de verdachte bij de transporten een sturende en leidende rol had. Zo volgt uit de chatberichten rondom de invoer van 304 kilogram cocaïne en 100 kilogram cocaïne dat de verdachte degene was die nog blokken in Antwerpen had liggen die nog moesten worden opgehaald. Hij zocht hiervoor een chauffeur die de cocaïne over de grens kon brengen. De chauffeur vond hij via [naam 4] . Dit wordt bevestigd door de rekening die hij later naar [naam 4] stuurde, waaruit blijkt welk bedrag de verdachte [naam 4] verschuldigd is voor de transporten. Dat het bij de invoer ging om cocaïne blijkt wel uit de foto’s van blokken die worden gestuurd en het bericht van de verdachte dat het om ‘colo’ gaat.
Ook bij de invoer van de 349 kilogram cocaïne volgt de betrokkenheid van de verdachte uit de bewijsmiddelen. Zo instrueert de verdachte de gebruiker van het Exclu-account [accountnummer 10] op 2 januari 2023 dat hij een persoon klaar moet laten staan en bereikbaar moet laten zijn, nadat deze een foto had gestuurd van een zeecontainer. Het nummer op die zeecontainer correspondeert met het nummer op de zeecontainer waar een dag later de cocaïne in wordt aangetroffen. Ook nadat blijkt dat de cocaïne wordt onderschept, neemt de verdachte een leidende rol op zich. Na de onderschepping op 3 januari 2023, stuurt de verdachte de dag erna een contactpersoon naar een afspraak met de contactpersoon van de gebruiker van bovengenoemd account. Bovendien blijkt uit de berichten die de verdachte op 5 januari 2023 naar de gebruiker van het account [accountnummer 5] heeft gestuurd dat hij wil uitzoeken wat er is gebeurd. De rechtbank leidt hieruit ook af dat de verdachte kennelijk op een hoge positie in de organisatie zat.
De leidinggevende rol van de verdachte bij de invoer blijkt niet alleen uit zijn handelen, dit blijkt ook expliciet uit de chatberichten. Bij het onderschepte transport van 1754 kilogram heroïne wordt door de gebruiker van het account [accountnummer 11] gezegd dat ‘ [bijnaam 7] ’ – één van de bijnamen van de verdachte is - leidinggevend is. Deze rol blijkt verder ook uit de instructies die de verdachte geeft, zoals het doorknippen van een zegel. Ook zegt hijzelf degene te zijn naast ‘running’, waaruit de rechtbank afleidt dat zij degene zijn die verantwoordelijk voor het transport waren.
Verder bevestigt de vergoeding die de verdachte verwachtte naar het oordeel van de rechtbank de verantwoordelijke rol die de verdachte had bij de invoer. Zo blijkt uit zijn chatbericht van 8 februari 2021 dat hij op de partij verdovende middelen – waarvan onder andere de 713 kilogram deel uitmaakte – € 3.000.000 verwachtte te verdienen.
Uit al deze omstandigheden – afzonderlijk maar zeker ook in samenhang bezien – leidt de rechtbank af dat de verdachte een leidende en sturende rol heeft gehad bij het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de tenlastegelegde hoeveelheden verdovende middelen. Hoewel de verdachte niet zelf degene is geweest die de verdovende middelen fysiek binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat uit de chatberichten blijkt dat zijn betrokkenheid zodanig groot was dat sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
Door de raadsman van de verdachte is onder andere aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het binnen het grondgebied van de 1574 kilogram heroïne. De raadsman voert daartoe aan dat de cocaïne op 28 januari 2021 al uit de container was gehaald, en dat er dus geen drugs werden ingevoerd op 8 februari 2021 toen het busje de grens tussen België en Nederland. De rechtbank stelt vast dat de container met de verdovende middelen op 28 januari 2021 al in de haven van Rotterdam was, waardoor toen al sprake was van het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de heroïne. Bij die import was de verdachte betrokken, zo blijkt uit de chatberichten. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
Feit 3: binnenlandse handel
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte gedurende een periode van anderhalf jaar heeft gehandeld in cocaïne. De rechtbank overweegt hiertoe dat er meerdere chats zijn waaruit blijkt dat sprake is van voltooide transacties. Zo wordt in deze gesprekken informatie uitgewisseld over hoeveel stuks er afgegeven zijn of moeten worden, waarbij ook regelmatig geld (‘pap’) is aangepakt. In één van die chats wordt hierbij door de verdachte onder andere gesproken over het meegeven van ’40 don J’. Op diezelfde dag wordt door [naam 3] een foto gestuurd van een blok ‘Don Julio’ in een groepschat waarin ook de verdachte zit. Wanneer de verdachte wordt gevraagd wat hij verkoopt antwoordt hij dat het gaat om ‘colo’, waaruit de rechtbank begrijpt dat het hierbij gaat om cocaïne uit Colombia.
Dat het bij de handel gaat om grote hoeveelheden blijkt uit de berichten van de verdachte aan [naam 3] dat hij 2000 à 3000 blokken wil stashen. De grote schaal waarop wordt gehandeld wordt nog eens bevestigd door de eigen berekening die de verdachte op 15 juli 2020 naar [naam 3] stuurde. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte 176 blokken cocaïne heeft verkocht aan [naam 4] . Dit leidt de rechtbank onder andere af uit de waarde van hetgeen verkocht is, wat correspondeert met de marktprijs van een blok cocaïne (de politie schat die marktprijs tussen € 26.000,00 en € 32.000,00). Over een soortgelijke prijs wordt gesproken wanneer de verdachte praat met de gebruiker van het account ‘ [accountnaam 11] ’. In die berichten is te lezen dat de verdachte onderhandelt met batcookie over de prijs voor verkoop van 100 stuks.
Uit alle berichten blijkt dat het de verdachte is die met afnemers over prijzen onderhandelt, deals met hen sluit over blokken cocaïne, stashplekken regelt voor de opslag ervan en ervoor zorgt voor de aflevering en betaling van de drugs.
Gezien het voorgaande is de rechtbank is van oordeel van de verdachte zich, tezamen en in vereniging met anderen, in de periode van 19 oktober 2019 tot en met 16 februari 2021 schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4: voorbereidingshandelingen
Uitvoer verdovende middelen Verenigd Koninkrijk
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte in vereniging voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor het buiten het grondgebied brengen van de verdovende middelen. Uit de chatberichten blijkt dat de verdachte met de gebruikers van de accounts [accountnummer 12] , [accountnummer 13] en [accountnummer 14] praat over transporten richting steden in het Verenigd Koninkrijk. Dat het gaat om uitvoer uit Nederland blijkt uit de chatberichten dat de vrachtwagen vanaf omgeving Delft vertrekt. Uit de chatberichten volgt tevens dat het gaat om verdovende middelen. Zo wordt aan de verdachte wordt gevraagd of het transport ook ketamine mee kan nemen, waarop de verdachte antwoordt dat dit geen probleem is. De rol van de verdachte blijkt hiernaast uit de inlichtingen die de gebruiker van het account [accountnummer 13] en de verdachte uitwisselen over de prijzen in Liverpool, Londen en Birmingham. Daarbij zegt de verdachte dat hij het nog gaat navragen. De rechtbank concludeert uit het bovenstaande dat de verdachte inlichtingen heeft uitgewisseld en transporten heeft geregeld om verdovende middelen vanuit Nederland naar het Verenigd Koninkrijk te brengen.
Overige voorbereidingshandelingen
Wat betreft de gedachtestreepjes 2, 3, 4, 5 en het voorhanden hebben van de PGP-telefoons is de rechtbank van oordeel dat deze reeds voldoende blijken uit de andere bewijsmiddelen.
De rechtbank zal bij feit 4 de pleegperiode van 25 juni 2019 tot en met 5 januari 2023 bewezen verklaren, omdat vaststaat dat de verdachte in die periode PGP-telefoons voorhanden heeft gehad en berichten heeft verstuurd.
Feit 5: witwassen
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte de in de chatberichten genoemde geldbedragen daadwerkelijk voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 299.600 blijkt uit de berichten van de verdachte het bedrag voorhanden heeft gehad. Zo zegt de verdachte dat hij zelf alles heeft uitgepakt en mooi gemaakt.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde geldbedragen concludeert de rechtbank dat de verdachte deze samen met [naam 3] heeft verworven en voorhanden heeft gehad. Uit de chatberichten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het de verdachte is geweest die regie voerde over het ontvangen van grote geldbedragen en daarbij [naam 3] heeft aangestuurd deze daadwerkelijk aan te pakken. Dat [naam 3] de geldbedragen daadwerkelijk heeft opgehaald blijkt uit chatberichten van [naam 3] waarin hij zegt deze aangepakt te hebben. Uit de berichten blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en dat de verdachte de geldbedragen als medepleger heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
De rechtbank stelt vast dat het niet kan anders dan dat het bij de besproken getallen gaat over geldbedragen. Zo worden bij foto’s gestuurd van grote geldbedragen en wordt in chats gesproken wordt over ‘pap’, waaruit de rechtbank begrijpt dat dit over bankbiljetten gaat. Verder blijkt dat uit het chatbericht van de verdachte waarin hij zegt een bepaald bedrag te hebben nageteld met een telmachine, waarbij hij een foto van een telmachine doorstuurde.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte gedurende een langere periode grote geldbedragen voorhanden heeft gehad. Uit de chatberichten die voor het bewijs zijn gebruikt blijkt dat deze geldbedragen rechtstreeks samenhingen met de verkoop van verdovende middelen door de verdachte. Daarom zal de rechtbank bewezen verklaren dat de witgewassen geldbedragen afkomstig zijn uit eigen misdrijf, zodat sprake is van eenvoudig witwassen in de zin van artikel 420bis.1 Sr.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het onderdeel 'een gewoonte heeft / hebben gemaakt', nu het maken van een gewoonte zoals bedoeld in artikel 420ter Sr niet ziet op eenvoudig witwassen. Dit blijkt uit de tekst van artikel 420ter Sr (dat ziet op 'witwassen', niet op 'witwassen dan wel eenvoudig witwassen') en uit het systeem van de wet (het strafmaximum bij eenvoudig witwassen is zes maanden gevangenisstraf, het strafmaximum bij gewoontewitwassen is acht jaar gevangenisstraf).
Feit 1 criminele organisatie
Juridisch kader
De verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij met [naam 4] en [naam 3] en/of andere onbekend gebleven personen heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot doel had om verdovende middelen te vervaardigen, verwerken of te bereiden.
Onder een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en/of artikel 11b van de Opiumwet wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de desbetreffende verdachte en ten minste één ander persoon. Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Voor het bewijs van het oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Van deelneming aan een criminele organisatie is sprake, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk, dan wel deze gedragingen ondersteunt. Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten, zolang van hiervoor bedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Enige vorm van opzet op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven is niet vereist.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de onder 2, 3, 4, 5 bewezenverklaarde feiten is reeds naar voren gekomen dat de rechtbank bewezen acht dat de verdachte grote hoeveelheden drugs heeft ingevoerd, in grote hoeveelheden drugs heeft gehandeld en grote bedragen heeft witgewassen. In de chatberichten is te zien dat hierbij veel werd gecommuniceerd en samengewerkt met anderen. Daarbij was sprake van een min of meer vaste taakverdeling.
Wat betreft de taakverdeling met [naam 3] stelt de rechtbank vast dat de verdachte grote hoeveelheden cocaïne voorhanden heeft in Nederland, waarbij hij gebruikmaakt van de diensten van [naam 3] voor het opslaan van de verdovende middelen, het vervoer en verstrekken ervan en het in ontvangst nemen van grote sommen contant geld.
Bij de invoer van drugs in Nederland werkte verdachte intensief samen met [naam 4] . Zo regelt [naam 4] bij de invoer van honderden kilo’s cocaïne in januari 2021 voor [de verdachte] het vervoer van Antwerpen naar Nederland. Na de invoer van harddrugs op 15 februari 2021 regelt de verdachte via [naam 4] opnieuw vervoer, dit keer voor het vervoeren van meer dan 200 kilo heroïne van Den Haag naar Vlaardingen. [naam 4] is daarnaast ook afnemer van grote hoeveelheden drugs. Zo blijkt uit de berekening die de verdachte op 15 juli 2020 naar [naam 3] stuurt dat [naam 4] 176 blokken cocaïne heeft afgenomen bij de verdachte.
Het duurzame karakter blijkt uit de lange periode waarin is samengewerkt en de grote schaal waarop is gehandeld. Deze schaal en complexiteit vereisen op zichzelf al de nodige communicatie en samenwerking. De planmatigheid blijkt verder uit het gebruik van versleutelde telefoons, het gebruik van tokens, geldtelmachines en het hebben van stashruimtes.
De rechtbank acht het samenwerkingsverband met [naam 3] en [naam 4] duurzaam en gestructureerd van aard op grond van het feit dat zij elkaar gedurende enige tijd overlegden en afspraken maakten en zij diverse malen met verschillende andere personen een samenwerking zijn aangegaan ter verwezenlijking van gedragingen, in lijn met het oogmerk van de organisatie, te weten het invoeren en verhandelen van verdovende middelen. Voor allen geldt dat zij een direct aandeel hebben gehad hierin, zodat het geen nader betoog behoeft dat zij bekend waren met het oogmerk van de organisatie. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank zal hierbij de periode van 19 oktober 2019 (verkoop cocaïne samen met [naam 3] ) tot en met 17 februari 2021 ( [naam 4] die vervoer regelt naar aanleiding van invoer van 713 kilogram heroïne) bewezen verklaren.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van
19 oktober2019 tot en met
16 februari 2021in Nederland en in Spanje heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten onder andere [naam 4] , geboren op [geboortedatum 2] 1985, en [naam 3] , geboren op [geboortedatum 3] 1977, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
2
hij op meer tijdstippen in de periode van
6 januari 2021tot en met
5januari 2023 te Vlaardingen en/of te ’s-Gravenhage en/of te Rijswijk en/of te Rotterdam en/of in Nederland, en/of te Spanje meermalen, tezamen en in vereniging met een ander,
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een grote hoeveelheid (304 kg en 100 kg en 349 kg), van een materiaal bevattende cocaïne
- en/of opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een grote hoeveelheid (1.574 kg en 713 kg) van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en zijnde heroïne
,middelen als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I;
3
hij op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
19 oktober2019 tot en met
16 februari 2021te Vlaardingen en te ’s-Gravenhage en te Rijswijk en te
Rotterdam, althans elders in Nederland en in Spanje, meermalen,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, telkens opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (zeer) grote hoeveelheden, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4
hij op meer tijdstippen in de periode van 25 juni 2019 tot en met
5januari 2023 te Vlaardingen en te ’s-Gravenhage en te Rijswijk en te Rotterdam en elders in Nederland, en in Spanje en Italië (telkens) tezamen en in vereniging met een anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten hebben getracht te verschaffen, immers heeft verdachte:
- inlichtingen uitgewisseld over transporten geregeld om verdovende
middelen vanuit Nederland naar de United Kingdom te brengen en
- inlichtingen en foto’s van verdovende middelen uitgewisseld met betrekking tot
de koop en verkoop van die verdovende middelen en
- transport in verborgen ruimtes geregeld (zgn stashplekken) en informatie
uitgewisseld over stashplekken om aldaar verdovende middelen op te slaan en;
- geld en waardepapieren verstrekt en afgeleverd en/of vervoerd en/of in
ontvangst genomen en/of betalingen gedaan en/of laten doen ten behoeve van de
aanschaf en/of verkoop van verdovende middelen;
- berekeningen en aantekeningen gemaakt met betrekking tot geldbedragen en/of
ontmoetingen gehad met en (telefonische) afspraken gemaakt met en
besprekingen en onderhandelingen gevoerd met en inlichtingen en
aanwijzingen en opdrachten (door)gegeven aan zijn mededader(s)) en een of
meer anderen, om verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of in
ontvangst te nemen en te vervoeren
en voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen gelden of andere betaalmiddelen voorhanden gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en zijn mededaders
- meerdere PGP-telefoons voorhanden gehad;
5
hij op meer tijdstippen in de periode van
8 juni 2020tot en met
6januari
2021te Vlaardingen en te ’s-Gravenhage en te Rijswijk en te Rotterdam en/of elders in Nederland, en/of in Spanje meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 299.400 en
- een geldbedrag van € 500.000 en
- een geldbedrag van € 561.000 en
- een geldbedrag van € 660.000 en
- een geldbedrag van € 500.000 en
- een geldbedrag van € 250.000 en
- geldbedragen van € 404.000 en € 303.000,
heeft verworven
envoorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat – in geval de rechtbank komt tot een bewezenverklaring – de door de officier van justitie gevorderde straf aanzienlijk gematigd dient te worden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer drie jaar schuldig gemaakt aan grootschalige invoer in harddrugs, te weten duizenden kilo’s cocaïne en heroïne. Daarna verhandelde hij deze op grote schaal in Nederland. De miljoenen euro’s die hij hieraan verdiende waste hij vervolgens wit. Binnen de criminele organisatie waaraan de verdachte deelnam, heeft hij een sturende en essentiële rol vervuld. De werkwijze van de verdachte was daarin zakelijk en professioneel en goed ingericht op het afschermen van zijn activiteiten voor politie en justitie. De verdachte communiceerde met een telefoon via verschillende versleutelde diensten (een handelwijze die vooral in het criminele circuit wordt gebruikt) en uit berichten kan worden opgemaakt dat de verdachte ruime ervaring had met de handel in verdovende middelen. Verder wisselde hij regelmatig van account, zat hij bij deals in meerdere groepschats met verschillende personen en liet hij anderen de drugs en de grote geldbedragen aanpakken en verplaatsen om zelf buiten schot te blijven. De rechtbank weegt bij het bepalen van de hoogte van de straf die rol van de verdachte in zijn nadeel mee.
De handel in cocaïne en heroïne heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaan in deze handel grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen van daders vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld dikwijls niet geschuwd. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot deze drugshandel. Hoewel het dossier van de verdachte geen directe aanwijzingen bevat dat hij betrokken was bij geweld, is het een feit van algemene bekendheid dat geweld in de drugswereld aan de orde van de dag is. Door op deze schaal te handelen is de verdachte mede verantwoordelijk voor het geweld dat met die handel samenhangt.
Van de georganiseerde drugshandel gaat verder in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit, zoals het omkopen van douanebeambten of haven- of transportmedewerkers. Boven- en onderwereld raken zodoende steeds meer met elkaar vermengd. Deze vormen van corruptie tasten het onderlinge vertrouwen binnen de samenleving in hoge mate aan en ondermijnen daarmee onze democratische rechtsstaat.
Daarnaast is het algemeen bekend dat harddrugs schadelijk zijn en daarmee een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Verder geldt dat een aanzienlijk deel van vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken zijn terug te leiden tot de behoefte aan harddrugs bij verslaafde gebruikers. Het ondermijnende karakter van het handelen van de verdachte wordt nog eens versterkt doordat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (eenvoudig) witwassen. Het witwassen van geldbedragen draagt bij aan het onttrekken van criminele opbrengsten aan het zicht van justitie en tast de integriteit van de financiële economische systemen aan. De verdachte heeft zich bij het plegen van de feiten kennelijk om niets van deze gevolgen bekommert en zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin. De rechtbank rekent dit hem dit alles zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 7 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet voor een strafbaar feit is veroordeeld. Wel is de verdachte in 2008 veroordeeld voor Opiumwet-feiten. In die zin was hij een gewaarschuwd man. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zijn partner ernstig ziek is en intensieve zorg behoeft. Ook is hij begin van dit jaar met haar getrouwd.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor de invoer van meer dan 20 kilogram harddrugs in georganiseerd verband een gevangenisstraf van meer dan 72 maanden. Voor de handel in harddrugs in georganiseerd verband geldt eenzelfde oriëntatiepunt. De rechtbank stelt vast dat bij al deze oriëntatiepunten dit de hoogste treden zijn, waarbij volgens het LOVS geen nader uitgewerkt oriëntatiepunt gegeven kan worden omdat het gewicht van de ingevoerde en verhandelde drugs enorm kan oplopen. De rechtbank merkt op dat de hoeveelheden die de verdachte ingevoerd en heeft verhandeld en de geldbedragen die de verdachte heeft witgewassen een veelvoud zijn van de hoogst genoemde treden in de LOVS oriëntatiepunten.
De rechtbank stelt vast dat – gelet op artikel 57 Sr – de maximale gevangenisstraf die aan de verdachte kan worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren is. Gezien de lange periode waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden, het georganiseerde verband en de professionaliteit ervan, het internationale karakter en de zeer grote hoeveelheden ingevoerde en verhandelde harddrugs, acht de rechtbank deze straf passend en geboden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om de straf te matigen. De rechtbank zal de verdachte daarom een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren opleggen, zoals de officier van justitie heeft gevorderd.
Strafvermindering?
De raadsman heeft aangevoerd dat wegens onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek strafvermindering zou moeten volgen op de voet van artikel 359a Sv. De rechtbank heeft in hoofdstuk 3 van dit vonnis echter al overwogen dat geen sprake was van enig vormverzuim. De rechtbank ziet hierin dan ook geen reden om de straf van de verdachte te matigen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10, 10 a en 11b van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezen is verklaard;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid, vijfde lid en 10a, eerste lid van de Opiumwet;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 16 (ZESTIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.L. Harmsen, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff en mr. S. ten Voorde, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 januari 2023 te
’s-Gravenhage en/of te Rijswijk en/of te Vlaardingen en/of te Rotterdam, althans
elders in Nederland, en/of in Spanje en/of Italië heeft deelgenomen aan een
organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te
weten onder andere [naam 4] , geboren op [geboortedatum 2] 1985 en/of [naam 3] ,
geboren op [geboortedatum 3] 1977 en/of met één of meer ander(en) onbekend gebleven
perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer
misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde,
vijfde lid en/of 11a Opiumwet;
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 januari 2023 te Vlaardingen en/of te ’s-Gravenhage en/of te Rijswijk en/of te Rotterdam en/of in Nederland, en/of te Spanje en/of Italië meermalen, althans eenmaal tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens)
- opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (grote) hoeveelheid (304 kg en/of 100 kg en/of 349 kg), van een materiaal bevattende cocaïne
- en/of opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (grote) hoeveelheid (1.574 kg en/of 713 kg) van een materiaal bevattende heroïne
zijnde cocaïne en/of zijnde heroïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2019 tot en met
18 januari 2023 te Vlaardingen en/of te ’s-Gravenhage en/of te Rijswijk en/of te
Rotterdam, althans elders in Nederland en/of in Spanje en/of Italië, meermalen,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, telkens opzettelijk heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer (zeer)
grote hoeveelheid/hoeveelheden, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
4
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2019 tot en met
18 januari 2023 te Vlaardingen en/of te ’s-Gravenhage en/of te Rijswijk en/of te
Rotterdam en/of elders in Nederland, en/of in Spanje en/of Italië (telkens) tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in
het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of heroïne,
zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van
dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, immers heeft verdachte:
- inlichtingen uitgewisseld over en/of transport(en) geregeld om verdovende
middelen vanuit Nederland naar de United Kingdom te brengen en/of
- inlichtingen en/of foto’s van verdovende middelen uitgewisseld met betrekking tot
de koop en/of verkoop van die verdovende middelen en/of
- transport in verborgen ruimtes geregeld (zgn stashplekken) en/of informatie
uitgewisseld over stashplekken om aldaar verdovende middelen op te slaan en/of
- geld en/of waardepapieren verstrekt en/of afgeleverd en/of vervoerd en/of in
ontvangst genomen en/of betaling(en) gedaan en/of laten doen ten behoeve van de
aanschaf en/of verkoop van verdovende middelen;
- berekeningen en/of aantekeningen gemakt met betrekking tot geldbedragen en/of
ontmoetingen gehad met en/of (telefonische) afspraken gemaakt met en/of
besprekingen en/of onderhandelingen gevoerd met en/of inlichtingen en/of
aanwijzingen en/of opdrachten (door)gegeven aan zijn mededader(s)) en/of een of
meer anderen, om verdovende middelen te kopen en/of verkopen en/of in
ontvangst te nemen en/of te vervoeren
en/of
voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen gelden of andere betaalmiddelen
voorhanden gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij
bestemd waren tot het plegen van dat feit, hebbende verdachte en/of zijn
mededader(s)
- één of meerdere PGP-telefoons, althans encryptie-telefoons, voorhanden gehad;
5
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2019 tot en met 18 januari 2023 te Vlaardingen en/of te ’s-Gravenhage en/of te Rijswijk en/of te Rotterdam en/of elders in Nederland, en/of in Spanje en/of in Italië meermalen, althans eenmaal tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een gewoonte heeft/hebben gemaakt van het plegen van witwassen (door), (telkens) met een of meer anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 299.400 of daaromtrent (AMB-003) en/of
- een geldbedrag van € 500.000 of daaromtrent (AMB-049) en/of
- een geldbedrag van € 561.000 of daaromtrent (AMB-050) en/of
- een geldbedrag van € 660.000 of daaromtrent (AMB-059) en/of
- een geldbedrag van € 500.000 of daaromtrent (AMB-087) en/of
- een geldbedrag van € 250.000 of daaromtrent (AMB-088) en/of
- geldbedragen van € 404.000 en/of € 303.000 of daaromtrent (AMB-092),
in elk geval een of meer geldbedrag(en)
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad,
terwijl hij wist dat die/dat geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;