ECLI:NL:RBDHA:2025:9976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
25/2890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen Pensioenfonds Zorg & Welzijn

Op 6 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en Pensioenfonds Zorg & Welzijn. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die gericht was tegen een brief van Zorg & Welzijn van 2 april 2025. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat er geen bezwaarschrift of beroepsprocedure aanhangig is. De voorzieningenrechter heeft de verzoeker op 25 april 2025 gevraagd om aan te geven op welk besluit zijn verzoek betrekking heeft en om een bezwaarschrift over te leggen. De verzoeker heeft op 6 mei 2025 gereageerd, maar aangegeven dat er geen bezwaarschrift is. Hierdoor kon de voorzieningenrechter geen bodemprocedure aanwijzen, wat noodzakelijk is voor de ontvankelijkheid van het verzoek. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk te verklaren. Deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. W. Goederee, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/2890

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

Pensioenfonds Zorg & Welzijn, Zorg & Welzijn.

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker gericht tegen de brief van Zorg & Welzijn van 2 april 2025.
Omdat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. [1] De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Verzoeker heeft op 9 april 2025 de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft verzoeker bij brief van 25 april 2025 gevraagd om aan te geven op welk besluit zijn verzoek om een voorlopige voorziening betrekking heeft. De voorzieningenrechter heeft hem ook gevraagd om een bezwaarschrift over te leggen.
3. Verzoeker heeft bij brief van 6 mei 2025 op de brief van de voorzieningenrechter gereageerd. Uit verzoekers reactie maakt de voorzieningenrechter op dat zijn verzoek kennelijk betrekking heeft op de brief van Zorg & Welzijn van 2 april 2025. Verzoeker heeft in zijn schriftelijke reactie ook aangegeven dat er geen bezwaarschrift is.
4. De voorzieningenrechter van de bestuursrechter, die bevoegd is, of kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed dat vereist. [2] Wil een verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk zijn, dan moet er tevens een bezwaar- of beroepsprocedure (bodemprocedure) aanhangig zijn. [3]
5. Nu verzoeker heeft aangegeven dat er geen bezwaarschrift is en ook niet is gebleken van een beroepsprocedure, is er in verzoekers geval geen bodemprocedure aan te wijzen. De voorzieningenrechter is daarom, gelet op het in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste, van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dat staat in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
3.Dat valt af te leiden uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.