ECLI:NL:RBDOR:2001:AD5255

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R 00/151 en R 00/152
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.G.J. de Heij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van de schuldsanering en vaststelling van de termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 7 november 2001 uitspraak gedaan over de voortzetting van de schuldsanering voor de betrokken schuldenaren. De rechtbank had eerder op 6 september 2000 de schuldsaneringen uitgesproken. Tijdens de verificatievergadering op 10 oktober 2001 en de zitting op 31 oktober 2001 hebben de schuldenaren, samen met hun bewindvoerder, verzocht om de termijn van de schuldsanering op drie jaar te stellen. De rechter-commissaris steunde dit verzoek. Echter, er werden geen bezwaren van schuldeisers naar voren gebracht, en er waren geen gronden voor beëindiging van de schuldsanering. De rechtbank oordeelde dat, gezien de hoge schuldenlast van meer dan 500.000 gulden en het inkomen van de schuldenaren, een termijn van vier jaar redelijk was. Dit was in lijn met de wetgeving en de wetgeschiedenis, die een langere termijn mogelijk maken onder bepaalde omstandigheden.

De rechtbank benadrukte dat de duur van de regeling zorgvuldig moest worden vastgesteld, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. De rechtbank stelde vast dat de schuldenaren in staat waren om een aanzienlijk bedrag aan de boedel af te dragen, wat de beslissing om de termijn op vier jaar te stellen verder onderbouwde. De rechtbank verwierp de argumenten van de schuldenaren over gewekte verwachtingen door de rechter-commissaris, aangezien deze hen ook had gewaarschuwd dat de rechtbank anders kon beslissen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat de toepassing van de schuldsanering wordt voortgezet en dat het saneringsplan wordt vastgesteld, met de termijn van vier jaar die ingaat op de datum van de uitspraak, tot 6 september 2004. Deze beslissing werd genomen door mr. P.G.J. de Heij, lid van de eerste enkelvoudige kamer, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

voortzetting schuldsanering
insolventienummers: R 00/151 en R 00/152
nummer verklaring:
uitspraakdatum: 7 november 2001
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT,
ENKELVOUDIGE KAMER
Bij vonnis van deze kamer van 6 september 2000 zijn de schuldsaneringen uitgesproken ten aanzien van:
[naam]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
[naam]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de op 10 oktober 2001 gehouden verificatievergadering, alsmede van een ontwerp van een saneringsplan.
De rechtbank heeft ter zitting van 31 oktober 2001 de schuldenaren en de bewindvoerder gehoord. De schuldenaren hebben verzocht de termijn van de regeling te stellen op drie jaar. De bewindvoerder heeft zich daarbij aangesloten. Ook de rechter-commissaris heeft geadviseerd de termijn te stellen op drie jaar.
Bezwaren van schuldeisers zijn noch bij de verificatievergadering, noch ter zitting naar voren gebracht. Evenmin is gebleken dat zich één van de gronden voor beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling voordoet. Derhalve dient de toepassing van de schuldsanering te worden voortgezet.
De rechtbank dient de duur van de regeling vast te stellen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, maar is van oordeel dat indien het totaalbedrag aan schulden hoog is als uitgangspunt een termijn van vier jaar dient te gelden. Het is immers redelijk in die situatie van de schuldenaar een langduriger inspanning te vragen om tot sanering van de schulden te komen. Voor een dergelijk uitgangspunt biedt de wetgeschiedenis aanknopingspunten.
Bij de totstandkoming van de schuldsaneringsregeling is de duur van de regeling onderwerp geweest van uitvoerige discussie. In het eerste ontwerp werd de maximale duur gesteld op vijf jaar. Hiertegen bestond vanuit verschillende partijen verzet in het bijzonder omdat niet aanvaardbaar werd geacht dat de schuldenaar gedurende langer dan drie jaar zou moeten rondkomen van een inkomen, gelijk aan de beslagvrije voet. De mogelijkheid de duur van de regeling te stellen op een langere termijn dan drie jaar is niettemin behouden, met dien verstande dat aan artikel 343 Fw. is toegevoegd dat een langere duur dan drie jaar slechts mogelijk is indien voor de gehele duur van de regeling de beslagvrije voet met een nominaal bedrag wordt verhoogd.
De minister heeft in haar toelichting op de vijfde nota van wijziging (kamerstukken 22 969 nr. 28) aangegeven dat een langere termijn dan drie jaar in redelijkheid van de schuldenaar gevergd kan worden in de situatie dat de schuldenaar schulden heeft uit hoofde van de uitoefening van beroep of bedrijf, waarbij de omvang van de schulden een rol kan spelen. Ook een relatief hoog inkomen kan daarbij een rol spelen.
Beide omstandigheden doen zich in het onderhavige geval voor. Het totaal aan schulden voortvloeiend uit het voormalige bedrijf van schuldenaren is meer dan fl. 500.000,-. Het inkomen van de schuldenaren staat bovendien toe dat zij maandelijks een behoorlijk bedrag aan de boedel afdragen. De rechtbank ziet dan ook gezien het voorgaande reden de duur van de regeling te stellen op vier jaar. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn niet aanwezig.
Het concept saneringsplan houdt in dat het aan de schuldenaren gedurende de regeling vrij te laten bedrag wordt bepaald overeenkomstig het rapport 'berekening vrij te laten bedrag bij toepassing van de Wet schuldsanering natuurlijke personen' van de werkgroep rekenmethode van Recofa. De rechtbank kan zich in deze bepaling vinden. Volgens deze methode ontvangen de schuldenaren boven de beslagvrije voet in ieder geval een nominaal bedrag ter grootte van 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. Artikel 343 lid 2 Fw. staat derhalve toe dat de duur van de regeling op vier jaar wordt bepaald.
De rechtbank is, zoals met schuldenaren besproken, bekend met het op 14 augustus 2001 door het Gerechtshof te 's-Gravenhage gewezen arrest (rekestnummer R01/543), waarbij een door deze rechtbank bepaalde termijn van vier jaar alsnog door het hof is gesteld op drie jaar. In die zaak speelden blijkens het arrest echter kennelijk bijzondere omstandigheden een rol. De rechtbank leidt uit dat arrest niet af dat het hof zich niet kan verenigen met het hiervoor uiteengezette uitgangspunt.
De schuldenaren hebben nog aangevoerd dat bij hen verwachtingen zijn gewekt omdat de rechter-commissaris zich bij de termijn van drie jaar heeft aangesloten. Zij hebben echter eveneens erkend dat zij er door de rechter-commissaris op gewezen zijn dat de rechtbank anders kan beslissen. De rechtbank ziet reeds daarom geen reden de bij schuldenaren levende verwachtingen te honoreren.
Het bovenstaande leidt ertoe dat een saneringsplan wordt vastgesteld overeenkomstig het aan het proces-verbaal van de verificatievergadering gehechte concept, met dien verstande dat de termijn, gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, wordt gesteld op vier jaar.
BESLISSING
De rechtbank:
- bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
- stelt het saneringsplan vast overeenkomstig het aan het proces-verbaal van de verificatievergadering gehechte ontwerp, met dien verstande dat de termijn, gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht zal zijn, wordt gesteld op 4 jaar te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, derhalve tot 6 september 2004.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.G.J. de Heij, lid van de eerste enkelvoudige kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.