parketnummer 11.006214.01
datum uitspraak 17 januari 2002
Strafvonnis van de rechtbank Dordrecht.
1. Onderzoek van de zaak.
In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen
[verdachte],
[geboortedatum en -plaats],
[woonplaats],
heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de rechtbank Dordrecht het navolgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 3 januari 2002 op de grondslag van de tenlastelegging.
Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van het verweer naar voren gebracht door verdachte en haar raadsvrouw mr. G.A.H. Wiekamp, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaarding waarvan een kopie in dit vonnis is gevoegd.
Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 1 november 2000 tot en met 20 augustus 200l te Gorinchem wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [slachtoffer 1], met het oogmerk om die persoon te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft zij, verdachte,
- opgebeld naar verschillende telefoonnummers die bij voornoemde persoon in gebruik waren en vervolgens steeds zonder zich bekend te maken de verbinding heeft verbroken en
- brieven gestuurd aan genoemde persoon, waarin zij, verdachte, zich niet als afzender bekend heeft gemaakt en inhoudende bedreigende en beledigende teksten en
- SMS berichten gestuurd en
- de voice-mail van die persoon afgeluisterd;
2.
in de periode van 01 maart 2001 tot en met 20 augustus 2001 te Gorinchem, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [slachtoffer 2], met het oogmerk om die persoon te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft zij, verdachte,
- opgebeld naar verschillende telefoonnummers die bij voornoemde persoon in gebruik waren en vervolgens steeds zonder zich bekend te maken de verbinding heeft verbroken en
- brieven gestuurd aan genoemde persoon, waarin zij, verdachte, zich niet als afzender bekend heeft gemaakt;
3.
in de periode van 30 januari 2001 tot en met 3 juli 2001 te Gorinchem en te Heerlen, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [slachtoffer 3], met het oogmerk om die persoon te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft zij, verdachte,
- opgebeld naar verschillende telefoonnummers die bij voornoemde persoon in gebruik waren en vervolgens steeds zonder zich bekend te maken de verbinding heeft verbroken en
- brieven gestuurd aan genoemde persoon, waarin zij, verdachte, zich niet als afzender bekend heeft gemaakt en inhoudende bedreigende en beledigende teksten en
- SMS berichten gestuurd;
4.
in de periode van 01 februari 2001 tot en met 31 mei 2001 te Zwijndrecht,wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een persoon genaamd [slachtoffer 4], met het oogmerk om die persoon te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft zij, verdachte,
- opgebeld naar verschillende telefoonnummers die bij voornoemde persoon in gebruik waren en vervolgens steeds zonder zich bekend te maken de verbinding heeft verbroken en
- brieven gestuurd aan genoemde persoon, waarin zij, verdachte, zich niet als afzender bekend heeft gemaakt en inhoudende bedreigende teksten en
- SMS berichten gestuurd.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken.
De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
5. De benoeming van de feiten.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op:
1., 2., 3. en 4., telkens: BELAGING,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken, dat strafuitsluitingsgronden van toepassing zijn zodat verdachte strafbaar is voor de door haar gepleegde feiten.
7.1 De vordering van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft - alle feiten bewezen achtend - gevorderd oplegging van onbetaalde arbeid voor de duur van 160 uren subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis alsmede een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact.
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd.
7.3 De door de rechtbank op te leggen straf.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van tien maanden schuldig gemaakt aan belaging van een viertal personen.
Zij heeft een ware anonieme telefoonterreur uitgeoefend ten koste van haar voormalige vriendin. Voorts heeft zij haar anonieme, bedreigende en beledigende brieven gestuurd en haar voice-mail afgeluisterd. Dit alles met het doel om hun vriendschappelijke relatie te herstellen nadat deze verbroken was. Toen dit kennelijk weinig tot geen effect had, is verdachte tevens een drietal personen in de directe omgeving van haar voormalige vriendin op min of meer dezelfde wijze lastig gaan vallen. Alle personen hebben de handelingen van verdachte als uitermate bedreigend en ingrijpend ervaren en kunnen ervaren. Dergelijke feiten hebben een grote impact op de betrokkenen en kunnen leiden tot langdurige psychische schade. Met name de voormalige vriendin ondervindt ook thans nog de nadelige psychische gevolgen van het gebeuren.
De rechtbank rekent verdachte voornoemde feiten zwaar aan en is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten in principe gereageerd zou moeten worden met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf.
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank echter nadrukkelijk rekening met het feit dat door tussenkomst van de reclassering een gesprek heeft plaatsgevonden, waarin tussen verdachte en de slachtoffers alles is bijgelegd en uitgepraat, en dat verdachte nog niet eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen. Tevens houdt zij rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gebracht in het over haar door de Stichting Reclassering Nederland te Dordrecht opgemaakte rapport en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest een passende en geboden sanctie. De rechtbank acht het voorts van wezenlijk belang dat verdachte in de toekomst zal worden begeleid door de reclassering. Zij zal aan voornoemde straf dan ook de bijzondere voorwaarde verbinden dat de veroordeelde zich houdt aan de door of namens de Stichting Reclassering Nederland te Dordrecht te geven aanwijzingen.
8. De vordering van de benadeelde partij.
[Benadeelde partij], wonende te [woonplaats benadeelde partij], heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter vergoeding van de schade die geleden is door de in de dagvaarding onder 1. tenlastegelegde feit. De vordering heeft betrekking op vergoeding van materiële schade ten bedrage van € 805,91.
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar waarbij zij tevens heeft gevorderd oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en verdachte heeft zich bereid verklaard om het gevorderde bedrag te betalen.
De rechtbank acht - op grond van het onderzoek ter terechtzitting - de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering, omdat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de bewezenverklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag integraal kan worden toegewezen.
Naast toewijzing van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de maatregel tot schadevergoeding ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Eén en ander met dien verstande dat voldoening aan de maatregel de toegewezen vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door verdachte de opgelegde maatregel doet vervallen.
9. De toegepaste wetsartikelen.
De opgelegde straf en maatregel berusten - naast de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften - op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het door de officier van justitie aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals onder 3. omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 5. vermelde strafbare feiten.
Verklaart verdachte strafbaar voor de door haar gepleegde feiten en veroordeelt haar tot:
EEN GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN VIER MAANDEN,
en bepaalt dat deze straf NIET zal worden tenuitvoergelegd, tenzij een rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op TWEE JAREN bepaalde PROEFTIJD aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd na te noemen bijzondere voorwaarde.
Stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, haar te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Dordrecht, Spuiboulevard 350 te Dordrecht, zolang deze instelling dat nodig oordeelt.
Verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarden.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de haar opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van € 805,91 (achthonderdenvijf euro en éénennegentig eurocent) ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [woonplaats benadeelde partij].
Bepaalt dat in geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag zal volgen -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 35 dagen.
Veroordeelt de verdachte om bij wijze van voorschot tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats benadeelde partij], de som van € 805,91 (achthonderdenvijf euro en éénennegentig eurocent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken - daaronder begrepen de eventuele incassokosten - tot op heden begroot op nihil met bepaling dat de verdachte bij betaling door een ander of anderen ten opzichte van [benadeelde partij] zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Bepaalt dat voldoening aan de maatregel de toegewezen vordering van de benadeelde partij voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door verdachte de opgelegde maatregel doet vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H.M.Behrens, voorzitter,
A.P. Hameete en C.B.M. Bruens, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de recht-bank op 17 januari 2002.