ECLI:NL:RBDOR:2002:AE6092

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
2 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11.006087-02.
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.A.C. Smid
  • C.B.M. Bruens
  • H.W. Bezemer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van cocaïne en wapens met betrekking tot de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

Op 2 augustus 2002 heeft de rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder de verkoop en het bezit van cocaïne en wapens. De verdachte, geboren in 1969 en verblijvende in PI De Torentijd, werd aangeklaagd voor het opzettelijk verkopen van ongeveer 4 kilogram cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 2164 gram cocaïne. Daarnaast werd hem ten laste gelegd dat hij vuurwapens en munitie in zijn bezit had, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. Tijdens de zitting op 17 juli 2002 heeft de rechtbank de processtukken bekeken en de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de wapens had overgedragen aan een derde partij, en sprak hem vrij van dat onderdeel van de aanklacht.

De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2002 tot en met 13 januari 2002 opzettelijk cocaïne had verkocht en op 5 maart 2002 in Rotterdam cocaïne en wapens in zijn bezit had. De rechtbank benadrukte dat de feiten ernstige gevolgen hebben voor de volksgezondheid en de maatschappelijke veiligheid. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat meegewogen werd in de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, en de rechtbank volgde deze eis. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar op en verklaarde de inbeslaggenomen wapens en munitie onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Dordrecht, met de voorzitter en twee rechters.

Uitspraak

Parketnummer : 11.006087-02.
datum uitspraak : 2 augustus 2002.
Strafvonnis van de rechtbank Dordrecht.
1. Onderzoek van de zaak.
In de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Dordrecht tegen
[Verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte],
verblijvende in PI De Torentijd, Torentijdweg 1 te Middelburg,
heeft de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de
rechtbank Dordrecht het navolgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzit-ting
op de grondslag van de tenlastelegging.
Zij heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de
verdediging, naar voren gebracht door de verdachte en zijn raadsman
mr. J.Y. Taekema, advocaat te Rotterdam.
2. De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven en zoals deze
ter terechtzitting van 17 juli 2002 overeenkomstig de vordering van de
officier van justitie is gewijzigd.
Kopieën van de dagvaarding en de wijziging zijn als bijlage bij dit vonnis gevoegd en
maken hiervan deel uit.
3.1. Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte in de dagvaarding
onder 2. is ten laste gelegd, aangezien uit het voorhanden wettig bewijs niet kan volgen dat
verdachte de daarin vermelde wapens of munitie heeft overgedragen aan [Y].
Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken.
3.2. De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 01 januari 2002 tot en met 13 januari 2002 in Nederland opzettelijk heeft verkocht ongeveer 4 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 05 maart 2002 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2164 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 05 maart 2002 te Rotterdam wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van:
- een pistool van het merk Crvena Zastava, model 99, kaliber 9 millimeter met daarbij voor dat
wapen geschikte munitie en
- een pistool van het merk FEG, model PA 63, kaliber 9 millimeter kort, met daarbij voor dat
wapen geschikte munitie
en
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie I onder 3 van de Wet wapens en munitie,
te weten een geluiddemper voor een vuurwapen
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet van de categorie III, te weten vijftig patronen van het kaliber 9 millimeter Parabellum voorhanden heeft gehad.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen,
zijn deze in de bewezenverklaring verbe-terd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is
de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte dient hiervan derhalve te worden vrijgesproken.
4. De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op
de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van
het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften slechts in verband met de inhoud van de
overige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
5. De benoeming van de feiten.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert op:
1.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER B,
VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD,
strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid van de Opium-wet.
3.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2,EERSTE LID, ONDER
C, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD,
strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid van de Opium-wet.
4.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN
MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING EEN VUURWAPEN VAN
CATEGORIE III, MEERMALEN GEPLEEGD,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a, van de Wet wapens en munitie
en
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS
EN MUNITIE, MEERMALEN GEPLEEGD,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie
en
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 13, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS
EN MUNITIE,
strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
6. De strafbaarheid van verdachte.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken, dat strafuitsluitingsgronden van
toepassing zijn, zodat verdachte strafbaar is voor de door hem gepleegde feiten.
7. De straf.
7.1. De vordering van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de in de dagvaarding onder 2. ten laste gelegde feiten niet
bewezen en heeft ten aanzien van die feiten gevorderd de verdachte vrij te spreken.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd de verdachte voor de overige feiten te
veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren -met aftrek van voorarrest-.
7.2. De verdediging.
De raadsman heeft bewijsverweren en een strafmaatverweer gevoerd.
7.3. De door de rechtbank op te leggen straf.
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter
terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als tussenhandelaar ongeveer 4 kilogram cocaïne verkocht en ongeveer
2164 gram cocaïne aanwezig gehad.
De door de verdachte gepleegde feiten zijn delicten die bijdragen aan de handel in en het
gebruik van cocaïne, waardoor de volksgezondheid ernstig wordt bedreigd en waardoor ook
onder de gebruikers het plegen van vermogensdelicten wordt bevorderd, teneinde de voor het
gebruik benodigde gelden te verkrijgen. Dit veroorzaakt veel schade en onrust in de samenleving.
Bezit van en handel in verdovende middelen, met name harddrugs, vormen een ernstig gevaar
voor de volksgezondheid en zijn vaak oorzaak van onaanvaardbare gebruikerscriminaliteit.
Daarnaast heeft verdachte wapens en munitie voorhanden gehad, hetgeen niet los kan worden
gezien van de bewezenverklaarde drugsdelicten. Door dit bezit heeft verdachte de Wet
wapens en munitie veelvuldig overtreden.
De combinatie van de bewezenverklaarde feiten moet beoordeeld worden als een ernstige
aantasting van de maatschappelijke veiligheid en van de volksgezondheid, zodat een
vrijheidsbene-mende straf van substantiële duur op zijn plaats is.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel
uit het algemeen documentatieregister, in het verleden eerder soortgelijke feiten heeft gepleegd
en deswege is veroordeeld hetgeen hem er niet van heeft weerhouden opnieuw misdrijven
te plegen, alsmede met diens overige omstandigheden zoals ter terecht-zitting gebleken.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur
van vier jaren passend en geboden.
De rechtbank zal de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een pistool, merk Crvena Zastava, model 99 voorzien van het serienummer 131363,
kaliber 9 mm Parabellum;
- een pistool, merk FEG, model PA63 voorzien van het serienummer AK0631,
kaliber 9 mm Kort;
- een magazijn met daarin 12 scherpe patronen van het kaliber 9 mm Parabellum;
- een magazijn met daarin 6 scherpe patronen van het kaliber 9 mm Kort;
- een magazijn met daarin 1 scherpe patroon van het kaliber 9 mm Kort;
- een geluiddemper;
- 50 scherpe patronen van het kaliber 9 mm Parabellum;
onttrekken aan het verkeer, aangezien de onder 3.2. sub 4 bewezenverklaarde feiten met betrekking tot deze voorwerpen zijn gepleegd en het ongecontro-leerd bezit ervan in strijd is met de wet.
8. De toegepaste wetsartikelen.
De opgelegde straf en maatregel berusten, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke
voorschriften, op de artikelen 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
9. DE BESLISSING.
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het hem in de dagvaarding
onder 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het door de officier van justitie aan verdachte ten laste gelegde bewezen zoals onder
3.2. omschreven;
Verklaart, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 5. vermelde strafbare feiten;
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
Verklaart verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde feiten en veroordeelt hem tot een
gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN;
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- een pistool, merk Crvena Zastava, model 99 voorzien van het serienummer 131363,
kaliber 9 mm Parabellum;
- een pistool, merk FEG, model PA63 voorzien van het serienummer AK0631,
kaliber 9 mm Kort;
- een magazijn met daarin 12 scherpe patronen van het kaliber 9 mm Parabellum;
- een magazijn met daarin 6 scherpe patronen van het kaliber 9 mm Kort;
- een magazijn met daarin 1 scherpe patroon van het kaliber 9 mm Kort;
- een geluiddemper;
- 50 scherpe patronen van het kaliber 9 mm Parabellum.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. H.A.C. Smid, voorzitter,
C.B.M. Bruens en H.W. Bezemer, rechters,
in tegenwoordigheid van H. Broer, griffier,
en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank
op 2 augustus 2002.