ECLI:NL:RBDOR:2002:AF1247

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/784
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vrijstelling bestemmingsplan voor de bouw van een verpleeghuis te Hardinxveld-Giessendam

In deze zaak hebben verzoekers, [Verzoeker I], [Verzoeker II] en [Verzoeker III], een verzoek om voorlopige voorziening ingediend tegen het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Hardinxveld-Giessendam. Dit besluit, genomen op 27 augustus 2002, verleende vrijstelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied 1989' voor de bouw van een verpleeghuis aan de Tiendweg. De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht heeft op 8 oktober 2002 de zaak behandeld. Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, Mr. V.P. Loosjes. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [Verzoeker III] niet als belanghebbende kan worden beschouwd, omdat hij meer dan 600 meter van de bouwlocatie woont en geen zicht heeft op het project. Hierdoor werd zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens de ontvankelijkheid van de verzoeken van [Verzoeker I] en [Verzoeker II] beoordeeld. Ondanks twijfels over hun ontvankelijkheid, ging de rechter over tot een inhoudelijke beoordeling. Het bouwplan voor het verpleeghuis is in strijd met de bestemmingen 'Natuurgebied' en 'Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelt dat er zware eisen gesteld moeten worden aan de ruimtelijke onderbouwing van het project. Verweerders hebben echter een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht, waarin de ruimtelijke onderbouwing is opgenomen en dat door de Provinciale Planologische Commissie positief is beoordeeld.

De voorzieningenrechter concludeert dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen en dat de gemeentelijke beleidskeuze in overeenstemming is met het provinciale beleid. Gezien het vergevorderde besluitvormingsproces is er voldoende waarborg dat het bouwplan uiteindelijk in overeenstemming zal zijn met het bestemmingsplan. De rechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 9 oktober 2002.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: AWB 02/784
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake:
1) [Verzoeker I ],
2) [Verzoeker II], en
3) [Verzoeker III], allen te [X], verzoekers,
tegen
burgemeester en wethouders der gemeente Hardinxveld-Giessendam, verweerders.
I. Ontstaan en loop van het geding.
Bij besluit van 27 augustus 2002, nummer B 296/2002, verzonden 11 september 2002, hebben verweerders met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder te noemen: WRO) aan de Woningstichting Hardinxveld-Giessendam (verder te noemen: vergunninghoudster) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan "Buitengebied 1989", alsmede bouwvergunning voor het oprichten van een verpleeghuis aan de Tiendweg op de percelen, kadastraal bekend gemeente Hardinxveld-Giessendam, sectie C, nummers 4042 en 4043.
Tegen dit besluit hebben verzoekers op grond van het bepaalde in artikel 7:1, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) bij schrijven van 20 september 2002 een bezwaarschrift ingediend bij verweerders.
Bij gelijktijdig schrijven, ontvangen 24 september 2002, hebben verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Dit verzoek om voorlopige voorziening is ter zitting van 8 oktober 2002 behandeld.
Verzoekers zijn in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde
Mr. V.P. Loosjes.
Verweerders zijn verschenen bij gemachtigden mr. K.H. May, wethouder, en mr. B.R. van Leeuwen en drs. Ing. M.A. de Ligny, ambtenaren der gemeente.
Namens vergunninghoudster is verschenen M.H. Bakker, verbonden aan Bureau Bakker te Haarlem.
Gedeputeerde staten van Zuid-Holland zijn niet verschenen.
II. Beoordeling.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzoek van [verzoeker III] dat ter zitting is gebleken dat betrokkene op meer dan 600 meter afstand van de in geding zijnde bouwlocatie woont en er geen zicht op heeft. [Verzoeker III] kan dan ook niet als een belanghebbende in de zin van de Awb worden beschouwd, hetgeen met zich brengt dat zijn verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken van [verzoeker I en verzoeker II] overweegt de voorzieningenrechter dat ook de ontvankelijkheid van deze verzoeken niet boven iedere twijfel is verheven. Verweerders zullen dit in het kader van de bezwarenprocedure nader moeten onderzoeken. In het kader van dit verzoek om voorlopige voorziening neemt de voorzieningenrechter voorshands aan dat betrokkenen als belanghebbenden kunnen worden beschouwd en gaat hij - nu niet is gebleken van andere beletselen - over tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak. In dit kader overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Het in geding zijnde bouwplan betreft de oprichting van een verpleeghuis aan de Tiendweg te Hardinxveld-Giessendam. Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1989" op de in geding zijnde gronden rustende bestemmingen "Natuurgebied" en "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden". Met het oog hierop hebben verweerders met gebruikmaking van de op 20 augustus 2002 door gedeputeerde staten van Zuid-Holland verleende verklaring van geen bezwaar vrijstelling van het bestemmingsplan verleend op grond van artikel 19, tweede lid van de WRO.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid van artikel 19 WRO wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
In de circulaire van 4 april 2000, nr. DRGG/ARB/2000/3280, hebben gedeputeerde staten van Zuid-Holland de categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO gespecificeerd. Daarbij zijn twee hoofdcategorieën onderscheiden, A en B, waarvoor respectievelijk specifieke verklaringen van geen bezwaar en bijzondere verklaringen van geen bezwaar kunnen worden verleend. Met betrekking tot hoofdcategorie A hebben gedeputeerde staten - voor zover hier van belang - het volgende gesteld:
"Het tijdig formuleren en in overleg brengen van gemeentelijk ruimtelijk beleid willen wij met kracht stimuleren. De aanwezigheid van dergelijk beleid willen wij dan ook honoreren. Tevens is, indien op provinciaal niveau met een (onderdeel van een) gemeentelijk ruimtelijk document is ingestemd, voor ons voldoende sprake van een goede ruimtelijke onderbouwing c.q. een goede ruimtelijke ordening. Onder die omstandigheden zien wij overigens geen noodzaak voor een nadere rol van de provincie, indien zienswijzen of bedenkingen zijn ingediend.
............
Inhoud
Op grond van het voorgaande hebben wij, in overeenstemming met de inspecteur van de Ruimtelijke Ordening, besloten een specifieke verklaring van geen bezwaar te zullen verlenen voor de volgende situaties:
a. Het bouwen en uitvoeren van werkzaamheden die in overeenstemming zijn met die onderdelen van een bestemmingsplan, waarover de PPC een eensluidend positief advies heeft uitgebracht. In de praktijk betreft dat die onderdelen, waarover geen opmerkingen met hardheidsgradering G1 en G2 zijn gemaakt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bouwplan gerangschikt kan worden onder hoofdcategorie A als bedoeld in de circulaire van gedeputeerde staten van 4 april 2000, waarvoor een specifieke verklaring van geen bezwaar kan worden verleend. Het thans in geding zijnde bouwplan is immers in overeenstemming met het door verweerders ten behoeve van dit bouwplan opgestelde ontwerp-bestemmingsplan "Verpleeghuis 2002", over welk plan de Provinciale Planologische Commissie een eensluidend positief advies heeft uitgebracht, zoals blijkt uit haar brief van 16 juli 2002.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing overweegt de voorzieningenrechter dat het in geding zijnde bouwplan voor de bouw van een tijdelijk verpleeghuis een ingrijpende inbreuk vormt op de ingevolge het vigerende bestemmingsplan op de betrokken gronden rustende bestemmingen van "Natuurgebied" en "Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden". Gegeven deze inbreuk dienen er naar het oordeel van de voorzieningenrechter zware eisen gesteld te worden aan de ruimtelijke onderbouwing.
Verweerders hebben specifiek ten behoeve van het in geding zijnde bouwplan een nieuw bestemmingsplan in procedure gebracht. In dit plan hebben verweerders aangegeven hoe het verpleeghuis en bijbehorende voorzieningen op een naar hun mening ruimtelijk aanvaardbare wijze op deze locatie kunnen worden gesitueerd en ingepast in de omgeving. Voorts is aangegeven hoe de aantasting van de ter plaatse bestaande landschappelijke en natuurwaarden worden gecompenseerd. Zoals hiervoor vermeld, heeft de Provinciale Planologische Commissie bij brief van 16 juli 2002 van haar instemming met dit plan doen blijken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verweerders gegeven ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Duidelijk is dat de gemeentelijke regelgever een planologische beleidskeuze heeft gemaakt, die tevens is in te passen in het provinciale planologische beleid. Gelet op de fase van totstandkoming van het nieuwe bestemmingsplan is sprake van een reeds ver gevorderd besluitvormingsproces en dit geeft voldoende waarborg dat de gemeentelijke planologische visie uiteindelijk geformaliseerd wordt in een bestemmingsplan waarmee het in geding zijnde bouwplan in overeenstemming is.
Ten aanzien van de door verzoekers aangevoerde grieven ter zake van de locatie overweegt de voorzieningenrechter dat ingevolge vaste jurisprudentie verweerders eerst en vooral hebben te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat bij hen is ingediend. Slechts indien gezegd moet worden dat de bezwaren die een concreet bouwplan opleveren voor verzoekers zeer zwaarwegend zijn kunnen verweerders, bij afweging van de betrokken belangen, tot de conclusie komen dat zij niet willen meewerken aan een vrijstellingsprocedure. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is hiervan geen sprake.
Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter in het door verzoekers aangevoerde geen grond kunnen vinden voor het oordeel dat verweerders niet in redelijkheid tot vrijstelling van het geldende bestemmingsplan hebben kunnen besluiten.
Gegeven de rechtmatigheid van de vrijstelling, vormt artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet, waarin is bepaald dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen, verder geen belemmering meer voor inwilliging van het verzoek om bouwvergunning. Evenmin doet zich, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:69 van de Awb, een van de andere weigeringsgronden, genoemd in artikel 44 van de Woningwet, voor.
Gezien het vorenoverwogene bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken om voorlopige voorziening zullen mitsdien worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht,
gelet op het bepaalde in artikel 8:84 van de Awb:
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb van [verzoekerIII] te [X] niet-ontvankelijk;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening van [verzoeker I] en[verzoeker II], beiden te [X], af.
Aldus gegeven door mr. H.T.J.F. Verhappen, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. I. Dijkman, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 9 oktober 2002