ECLI:NL:RBDOR:2003:AN9902

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
11 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/006376-02
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Mr.drs. T.F. van der Lugt
  • Mr. F.W. van Lottum
  • Mr. S.R.B. Walther
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op zes weken oude baby door vader met het shaken baby syndroom als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 11 december 2003 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen A., de vader van een zes weken oude baby. A. werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn baby, die ernstig letsel had opgelopen. De verdachte volhield dat de baby slechts van een 50 cm hoge bank was gevallen, maar uit medisch onderzoek bleek dat het letsel duidde op het shaken baby syndroom. Dit syndroom houdt in dat een baby herhaaldelijk met kracht door elkaar geschud wordt, wat kan leiden tot ernstige en blijvende schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de baby, na een val van de bank, naar het ziekenhuis moest worden gebracht, waar ernstige neurologische afwijkingen werden geconstateerd. Deskundigen concludeerden dat de aard van het letsel niet verklaard kon worden door de val van de bank, maar alleen door herhaaldelijk schudden. De rechtbank oordeelde dat A. opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, en dat hij zich bewust was van de kans dat zijn handelen de dood van de baby zou kunnen veroorzaken. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen en legde A. een gevangenisstraf van 36 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het leven van de baby, die naar verwachting levenslang gehandicapt zal blijven.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/006376-02
Zittingsdatum : 27 november 2003
Uitspraak : 11 december 2003
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[naam verdachte]
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte]
wonende [adres verdachte].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 23 september 2002, althans in de periode van 11 augustus 2002 tot en met 25 september 2002 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2002) van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer]
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) (door elkaar) heeft geschud en/of
- heeft laten vallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2002, althans in de periode van 11 augustus 2002 tot en met 25 september 2002 te Dordrecht aan een persoon genaamd [naam slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2002, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (verlies van gezichtvermogen en/of hersenletsel), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) (door elkaar) te schudden en/of
- te laten vallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het primair ten laste gelegde bewezen achtend - gevorderd dat verdachte dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 23 september 2002 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2002) van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] meermalen, met kracht door elkaar heeft geschud
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan de verdachte het bij [naam slachtoffer] geconstateerde letsel heeft veroorzaakt. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat het letsel van [naam slachtoffer] mede door de val van de bank is veroorzaakt.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt dienaangaande het volgende.
Op 23 september 2003 was de toen 6 weken oude baby [naam slachtoffer] thuis bij zijn moeder. De twee andere (jonge) kinderen van het gezin waren eveneens thuis. Toen verdachte - de vader van [naam slachtoffer] - tegen de avond thuiskwam, heeft het gezin gegeten. Na de maaltijd heeft [naam slachtoffer] aan het begin van de avond borstvoeding gekregen en is hij in zijn bedje gelegd. Daarna verliet de moeder met een vriendin de echtelijke woning om op bezoek te gaan bij een andere vriendin. Toen de moeder van [naam slachtoffer] en haar vriendin vertrokken, was er niets bijzonders met [naam slachtoffer] aan de hand. Zowel moeder als vriendin en verdachte hebben dit bevestigd. Verdachte heeft de andere twee kinderen ook naar bed gebracht. Op dat moment was er, zo heeft verdachte verklaard, niemand anders in huis en ook is er die avond niemand anders in huis gekomen.
In de loop van de avond ging [naam slachtoffer] huilen. Verdachte heeft [naam slachtoffer] uit zijn bedje gehaald en op de bank in de huiskamer gelegd. Intussen ging verdachte in de keuken een flesje voor [naam slachtoffer] klaarmaken. Toen hij terugkwam in de huiskamer was [naam slachtoffer], zo beweert verdachte, van de bank gevallen. [naam slachtoffer] zag er bleek uit en zijn ogen stonden raar. Verdachte heeft toen zijn vrouw gebeld. Die kwam echter net thuis. Beiden vonden het raadzaam met [naam slachtoffer] naar het ziekenhuis te gaan. Bij een polyklinisch onderzoek van [naam slachtoffer] door de dienstdoende arts werden bij hem geen uiterlijke verwondingen en ook geen neurologische afwijkingen geconstateerd.
De volgende dag verslechterde de gezondheid van [naam slachtoffer] zodanig, dat de ouders van [naam slachtoffer] via de huisarts werden doorverwezen naar het ziekenhuis. Bij onderzoek door neuroloog en kinderarts bleek dat er onder meer verdenking was van kneuzing van de hersenen en bloedingen in het hoofd. Er werden geen tekenen van schedelbreuk gevonden. Toen rees, aldus de verklaring van kinderarts Drexhage, het vermoeden dat hier sprake kon zijn van een andere verklaring dan door de ouders werd gegeven (de val van de bank). [naam slachtoffer] werd vervolgens op de intensive care van het Sophia Kinderziekenhuis opgenomen. Daar volgde nader onderzoek.
Gedurende dit onderzoek rees een sterke verdenking van battering (kindermishandeling) in de zin van het shaken baby syndroom. Daarbij moet, aldus arts-assistent Arts en neurochirurg Van Veelen-Vincent, vooral gedacht worden aan herhaaldelijk heftig schudden waardoor oogbloedingen (voor het netvlies en in het netvlies) en bloedingen tussen de hersenvliezen ontstaan. Wanneer een combinatie van dergelijke bloedingen wordt aangetroffen moet je als arts alert zijn op mogelijke battering, aldus neurochirurg Van Veelen-Vincent in haar verklaring bij de rechter-commissaris. Het gevolg van deze bloedingen is onder meer het optreden van ernstige epileptische aanvallen. Zij geeft aan sterke twijfels te hebben aan het verhaal van de ouders met betrekking tot de val van de bank omdat dit niet past bij het bij [naam slachtoffer] geconstateerde ernstige letsel en het ernstige verloop.
Dr. Bilo, arts, die door de rechter-commissaris als deskundige is ingeschakeld bij de onderzoek van de onderhavige zaak, komt op grond van zijn onderzoek tot de conclusie dat de bij [naam slachtoffer] geconstateerde bloedingen niet verklaard kunnen worden door een val van de bank van ongeveer 50 cm hoogte. Bovendien is hij van mening dat voor het bij [naam slachtoffer] geconstateerde hersenletsel in principe alle andere oorzaken dan battering met een hoge mate van waarschijnlijkheid kunnen worden uitgesloten. Een mogelijk andere oorzaak (een verkeersongeval) heeft zich bij [naam slachtoffer] niet voorgedaan.
Kinderneuroloog Stroink, die op verzoek van de rechter-commissaris eveneens de zaak heeft onderzocht, is op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat een val van 50 cm hoogte als een onwaarschijnlijke oorzaak moet worden gezien van de oogheelkundige bevindingen bij [naam slachtoffer]. Ook geeft dit geen verklaring voor de geconstateerde hersenbloedingen en het hersenoedeem bij [naam slachtoffer]. Zowel het typisch oogheelkundig letsel als het typisch hersenletsel wordt als kenmerkend gezien voor het shaken baby syndroom. Er is geen sprake geweest van een mogelijk andere oorzaak in de zin van een ernstig ongeval. Bovendien past het hersenletsel bij een acute en recente aandoening die niet van eerdere datum is. Er is sprake van een zeer ernstig diffuus hersenletsel.
Deze feiten, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen tot geen andere conclusie leiden dan dat een eventuele val van de bank van 50 cm hoogte niet kan leiden tot de aard en de omvang van het letsel dat [naam slachtoffer] heeft opgelopen.
Bij afwezigheid van een andere mogelijke oorzaak voor het ontstaan van dit letsel kan de rechtbank op grond van het hiervoor overwogene tot geen andere conclusie komen dan dat het bij [naam slachtoffer] geconstateerde letsel is ontstaan door het herhaaldelijk heftig heen en weer schudden van de kleine [naam slachtoffer].
Tevens kan de rechtbank op grond van het hiervoor overwogene tot geen andere conclusie komen dan dat niemand anders dan verdachte, zijnde [naam slachtoffer]s vader, het geconstateerde letsel heeft veroorzaakt door [naam slachtoffer] herhaaldelijk met kracht door elkaar te schudden.
De rechtbank acht aldus bewezen dat verdachte heeft gepoogd [naam slachtoffer] van het leven te beroven. Door [naam slachtoffer] - een baby van zes weken oud - met kracht door elkaar te schudden heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen kans dat [naam slachtoffer] daardoor zou komen te overlijden. De opzet tot doden was daarom - in de voorwaardelijke zin - aanwezig.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezen verklaarde levert op:
POGING DOODSLAG.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag van zijn zes weken oude baby. Hij heeft de baby herhaaldelijk en krachtig door elkaar geschud. Dat dit niet heeft geleid tot de dood van [naam slachtoffer] ligt bepaald niet aan het feit dat verdachte zich zou hebben ingehouden. Integendeel, de aard van het bij [naam slachtoffer] geconstateerde letsel leidt immers volgens de deskundige tot de conclusie dat er sprake is van het shaken baby syndroom. Een situatie die vaak de dood tengevolge heeft.
Het aldus mishandelen van een weerloze en afhankelijke baby van zes weken oud is buitengewoon weerzinwekkend en uiterst lafhartig. Dat een vader dit doet is onbegrijpelijk en verbijsterend. Het is een zeer ernstig feit waardoor, zo blijkt uit de medische toestand van [naam slachtoffer], zodanig ernstig letsel (ernstige beschadigingen van het netvlies en zeer ernstige afwijkingen van de hersenen) is veroorzaakt dat de prognose voor hem vrij somber is. De deskundigen sluiten de mogelijkheid niet uit dat [naam slachtoffer] spastische restverschijnselen blijft houden en dat er sprake zal zijn van een psycho-motorische achterstand. Het is verdachte voluit toe te rekenen dat de kans groot is dat [naam slachtoffer] als gevolg van dit drama levenslang gehandicapt zal zijn. Het is dan ook zeer begrijpelijk dat de omgeving verbijsterd en vol ongeloof op dit afgrijselijke gebeuren heeft gereageerd.
De rechtbank neemt, mede gelet op de volstrekt ontkennende en emotieloze houding van verdachte in dezen, het bewezen verklaarde feit dermate ernstig op dat zij van oordeel is dat slechts een vrijheidsbenemende straf van langere duur op zijn plaats is; een gedeelte van deze straf zal de rechtbank voorwaardelijk opleggen.
Wat de persoon van de verdachte betreft heeft de rechtbank gelet op diens overige omstandigheden zoals ter terechtzitting gebleken en het feit dat verdachte nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Op grond van het voren overwogene is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst en de impact van de bewezen geachte feiten.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf of maatregel is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZESENDERTIG (36) MAANDEN,
met bevel, dat een gedeelte van deze straf, groot 6 MAANDEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt,
met bevel, dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
HEFT OP het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr.drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mrs. F.W. van Lottum en S.R.B. Walther, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. Tiggelaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 december 2003.
(mr. S.R.B. Walther is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen)