RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: [nummer]
Zittingsdatum : 18 maart 2004
Uitspraak : 1 april 2004.
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de -gewijzigde- tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren in 1970 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende in de P.I. Rijnmond, HvB De IJssel, te Krimpen aan den IJssel.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven en zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging luidt:
hij op of omstreeks 02 augustus 2003 te Zwijndrecht en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid XTC-pillen (ongeveer 19.000), althans een hoeveelheid van een
materiaal bevattende MDMA (Methyleendioxymethylamfetamine) en/of MDEA
(Methyleendioxyethylamfetamine), zijnde MDMA (Methyleendioxymethylamfetamine) en/of MDEA (Methyleendioxyethylamfetamine), en/of N-ethyl-MDA (N-ethyl-3,4-methyleendioxy-amfetamine) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en die zodanig ernstig zijn dat deze primair moeten leiden tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de vinder van de pillen, een werknemer van een schoonmaakbedrijf, op een jegens verdachte onrechtmatige wijze de tas met XTC-pillen heeft aangetroffen. Hij heeft zo gehandeld, omdat hij daartoe door de politie was aangezet, zo stelt de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De werknemer van het schoonmaakbedrijf heeft op 2 augustus 2003 in de hotelkamer van verdachte in een afgesloten kast een tas met daarin XTC-pillen aangetroffen.
De raadsman heeft betoogd dat deze ontdekking het resultaat is geweest van een door deze werknemer gedane onrechtmatige doorzoeking. Zelfs indien dat juist zou zijn, is dat naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid waar verdachte zich in deze strafzaak op kan beroepen, nu niet is gebleken dat de politie daarvoor verantwoordelijk kan worden geacht. Daar komt bij dat op generlei wijze aan het recht van de verdediging, om het bewijsmiddel voortkomende uit het optreden van de vinder van de pillen te betwisten, is tekortgedaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat de politie het hotelpersoneel -en daarmee indirect ook de werknemer van het schoonmaakbedrijf- heeft gevraagd om verdachte in de gaten te houden. Daar staat echter tegenover dat niet gebleken is dat de politie enige bemoeienis heeft gehad met het concrete, door de verdediging gewraakte, optreden van de vinder van de pillen.
Gelet op het bovenstaande behoeft de vraag op grond van welke verdenking jegens verdachte de politie het hotelpersoneel had geattendeerd, geen nadere bespreking.
Ook overigens zijn bij het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden gebleken welke tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie zouden moeten leiden.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft naast het hiervoor besproken verweer ook een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4.1 De rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het bewijs in deze zaak op onrechtmatige wijze is verkregen, hetgeen zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting. De raadsman heeft zijn betoog gebaseerd op de volgende argumenten:
a. Het aantreffen van de XTC-pillen
De raadsman heeft de aan zijn ontvankelijkheidsverweer ten grondslag liggende omstandigheden -voor zover niet leidend tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie- tevens aangevoerd voor de onderbouwing van zijn stelling dat het bewijs op onrechtmatige wijze is verkregen.
Op grond van hetgeen ter bespreking van het ontvankelijkheidsverweer is overwogen is de rechtbank van oordeel dat zich ten aanzien van het aantreffen van de XTC-pillen geen onrechtmatigheid heeft voorgedaan.
b. De inbeslagneming van de XTC-pillen
De raadsman heeft aangevoerd dat de XTC-pillen op onrechtmatige wijze inbeslaggenomen zijn, omdat de daaraan voorafgegane doorzoeking niet werd gedekt door de daartoe vereiste (rechterlijke) machtiging.
Ingevolge artikel 9, eerste lid aanhef en onder a van de Opiumwet hadden de opsporingsambtenaren toegang tot de hotelkamer van verdachte, omdat in casu redelijkerwijze vermoed kon worden, dat aldaar harddrugs aanwezig zouden zijn en derhalve een overtreding van de Opiumwet gepleegd zou worden. Toen de opsporingsambtenaren de tas met pillen aantroffen waren zij bevoegd, gelet op het bepaalde in artikel 9, derde lid van de Opiumwet, tot inbeslagneming over te gaan.
Artikel 9 van de Opiumwet biedt geen zelfstandige bevoegdheid tot doorzoeking. Anders dan de raadsman heeft betoogd, heeft aan de vondst van de pillen geen doorzoeking ten grondslag gelegen. De opsporingsambtenaren hebben op aanwijzing van een burger uitsluitend één kast opengemaakt waarin de tas met pillen vervolgens werd aangetroffen. Dit handelen kan niet worden aangemerkt als zijnde een stelselmatig en gericht onderzoek in de hotelkamer, zodat reeds daarom geen sprake kan zijn van een doorzoeking. Enige voorafgaande (rechterlijke) machtiging was daarom niet vereist.
c. Het vernietigen van de tas met daarin de XTC-pillen
De raadsman heeft betoogd -zoals de rechtbank heeft begrepen- dat de politie onzorgvuldig is omgegaan met de inbeslaggenomen tas met XTC-pillen en voorts ten onrechte de betreffende tas met inhoud heeft vernietigd. Hierdoor is, aldus de verdediging, haar iedere mogelijkheid ontnomen de onschuld van verdachte aan te tonen.
Dit verweer faalt reeds omdat deze vernietiging niet als onrechtmatig kan worden aangemerkt. Niet is gebleken dat de verdediging reeds voor de vernietiging van die tas (met inhoud) heeft aangegeven die tas op vingerafdrukken te willen controleren. Mede gelet op de verklaring van de medeverdachte en de overige in het strafdossier bevindende bewijsmiddelen had de politie ook redelijkerwijs geen aanknopingspunten om de vernietiging uit te stellen. Het eventueel onzorgvuldig handelen van de politie rondom het veiligstellen van de inbeslaggenomen tas met pillen behoeft hier dan ook verder geen bespreking.
Voor zover de vernietiging toch als onrechtmatig zou moeten worden aangemerkt, levert dat geen omstandigheid op waar de verdachte zich in deze strafprocedure op kan beroepen.
Niet kan namelijk worden gesteld dat de vernietiging een zodanig ernstige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde oplevert, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, dat daaraan enige sanctie zou moeten worden verbonden. Zelfs indien uit het door de verdediging gewenste onderzoek zou zijn gebleken dat er geen vingerafdrukken van verdachte op de tas zouden zijn aangetroffen, zou dat niet zonder meer tot een vrijspraak van het tenlastegelegde hebben geleid. Gewezen wordt op voormelde bewijsmiddelen, welke de verdediging overigens zowel vóór als tijdens het onderzoek ter terechtzitting gemotiveerd heeft betwist.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
omstreeks 02 augustus 2003 te Zwijndrecht en elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid XTC-pillen (ongeveer 19.000),
bevattende MDMA en N-ethyl-MDA,
zijnde MDMA en N-ethyl-MDA (N-ethyl-3,4-methyleendioxy-amfetamine) telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1, sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER B VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN VERBOD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft -samen met een ander- een grote hoeveelheid XTC-pillen vervoerd, die later in verdachtes hotelkamer zijn aangetroffen. Het aantal XTC-pillen dat is aangetroffen, ongeveer 19.000, doet sterk vermoeden dat deze pillen voor de handel bestemd waren. Het gebruik van XTC is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar is ook direct en indirect oorzaak van vele vormen van criminaliteit. Verdachte heeft door zijn handelen aangezet tot het uitbreiden en verder in stand houden van de hieraan verwante maatschappelijke problemen.
Op dergelijke feiten dient met een vrijheidsbenemende straf te worden gereageerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van de reclassering en van het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld door de strafrechter ter zake van het plegen van misdrijven.
Van strafverminderende omstandigheden is de rechtbank niet gebleken.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
7.2 De overige beslissingen
7.2.1 De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de onder verdachte inbeslaggenomen weegschaal, adapter en weegplateau (dossier-pagina 0.4) aan het verkeer onttrokken verklaren, nu deze voorwerpen worden beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen met de aangetroffen XTC-pillen, welke gezamenlijkheid van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Deze voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen, terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het onder hem inbeslaggenomen geldbedrag, alsmede de inbeslaggenomen telefoons.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 36b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DERTIG MAANDEN,
met bevel dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
verklaart onttrokken aan het verkeer:
- 1 weegschaal, merk Wedo, kleur wit,
- 1 adapter, kleur zwart,
- 1 weegplateau, kleur geel;
gelast de teruggave aan verdachte van:
- een geldbedrag van € 689,55,
- 1 GSM telefoon, merk Nokia, kleur grijs,
- 1 GSM telefoon, merk Maxon, kleur rood.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
en mrs. F.W. van Lottum en M.G.L. de Vette, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2004.