Vonnis van de enkelvoudige kamer
eiseres,
wonende te (woonplaats),
eiseres,
procureur: mr. J.A. Visser,
gedaagde,
wonende te (woonplaats),
gedaagde,
procureur: mr. V.J. Groot.
Partijen worden hieronder aangeduid als eiseres en gedaagde.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
? dagvaarding van 29 september 2003;
? conclusie van antwoord;
? tussenvonnis van 10 december 2003, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
? proces-verbaal van comparitie van partijen van 6 februari 2004;
? de door beide partijen overgelegde producties.
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2 Op 31 oktober 2001 heeft een aanrijding plaats gevonden op de (naam weg) te (plaats) tussen de door eiseres bestuurde auto, merk Nissan met kenteken, en de door gedaagde bestuurde bestelauto, merk Hyundai met kenteken Ten tijde van de aanrijding was gedaagde conform de WAM verzekerd bij Amev Schadeverzekering N.V.
2.3 De aanrijding vond plaats in de nabijheid van een binnen de bebouwde kom gelegen spoorwegovergang waar zich een verkeerslicht bevond. Nadat eiseres haar auto voor dit verkeerslicht tot stilstand had gebracht werd haar auto van achteren aangereden door de bestelauto van gedaagde. Het wegdek was (enigszins) nat en er was sprake van een laagstaande zon, schijnend vanuit de rijrichting van partijen.
2.4 Ten gevolge van de aanrijding is de auto van eiseres beschadigd.
3.1 eiseres vordert bij vonnis, indien en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
- voor recht te verklaren dat gedaagde aansprakelijk is voor het ontstaan van de aanrijding op (datum) en derhalve gehouden is de ten gevolge van deze aanrijding ontstane schade, zowel materieel als immaterieel, te vergoeden;
- gedaagde te veroordelen om als voorschot op de uiteindelijk te vergoeden schade een bedrag te voldoen van € 10.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
Zij stelt daartoe – naast de vaststaande feiten 2.2 tot en met 2.4 - het volgende.
3.2 gedaagde heeft in strijd met artikel 19 RVV 1990 gehandeld, doordat hij niet in staat was zijn motorrijtuig tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg vrij en te overzien was, waardoor hij op de achterzijde botste van de door eiseres bestuurde auto, althans bracht gedaagde de veiligheid van het verkeer in gevaar, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt in de vorm van een ongeval, door onzorgvuldig en onoplettend te rijden en daarbij zijn snelheid onvoldoende aan te passen bij het naderen van een verkeerslicht en een spoorwegovergang. Gedaagde heeft derhalve onrechtmatig gehandeld, welke daad hem kan worden toegerekend.
3.3 Eiseres heeft haar auto voor een voor haar rood uitstralend verkeerslicht op rustige wijze tot stilstand gebracht. Aldus stilstaande werd de auto van eiseres met grote kracht aangereden door gedaagde.
3.4 Eiseres heeft als gevolg van de aanrijding letsel opgelopen, bestaande uit nek- en schouderletsel, hoofdpijnklachten alsmede forse cognitieve stoornissen. Voorts is zij arbeidsongeschikt geweest. Tot op heden ondervindt eiseres nog restklachten en hinder als gevolg van deze aanrijding. Zij is nog onder medische behandeling.
3.5 Gedaagde gehouden de door eiseres geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, te vergoeden.
4.1 De conclusie van gedaagde strekt ertoe eiseres niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van eiseres in de kosten van het geding. Hij voert als verweer het volgende aan.
4.2 Gedaagde bevond zich voor de aanrijding op een veilige afstand van eiseres. Bij het naderen van de spoorwegovergang remde eiseres echter zeer plotseling en abrupt en zonder verkeersnoodzaak; het verkeerslicht straalde namelijk geen rood licht uit. Gedaagde heeft op deze noodstop meteen voluit geremd maar hij kon een aanrijding niet meer voorkomen. Op grond van het voorgaande draagt eiseres schuld aan het ongeval. Aan gedaagde kan geen verwijt worden gemaakt. Gedaagde heeft ook anderszins geen overtreding begaan die heeft bijgedragen aan het ongeval. Voor aansprakelijkheid aan zijn zijde is dan ook geen plaats.
4.3 Voor zover geoordeeld mocht worden dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende afstand te houden geldt subsidiair dat het plotseling en zonder verkeersnoodzaak uitvoeren van een noodstop een dermate ernstige overtreding is dat het eventueel onrechtmatig handelen van gedaagde daarbij in het niet valt. Op deze grond dient de schade geheel voor rekening van eiseres te blijven.
4.4 Meer subsidiair geldt dat in ieder geval sprake is van eigen schuld aan de zijde van eiseres, hetgeen met zich meebrengt dat een schade voor tenminste 75 % voor rekening van eiseres dient te blijven. Dit vloeit redelijkerwijs voort uit de afweging van de fouten van eiseres enerzijds en een aan te nemen fout van gedaagde anderzijds.
4.5 Gedaagde betwist dat sprake is van letselschade, nu niet door medische stukken wordt onderbouwd waaruit die schade zou bestaan.
De beoordeling van het geschil
5.1 De verplichting om als bestuurder van een vervoermiddel voldoende afstand te bewaren tot de voorligger teneinde tijdig te kunnen remmen, kan als één van de hoofdregels van het verkeer worden beschouwd en is neergelegd in artikel 19 RVV. Nu vast staat dat gedaagde tegen de auto van eiseres is aangereden en derhalve niet tijdig heeft kunnen remmen, is de rechtbank, anders dan de Hoge Raad in zijn arrest van 13 april 2001, NJ 2001, 572, van oordeel dat het voorshands aannemelijk is dat gedaagde onvoldoende afstand heeft gehouden en dat de aanrijding door zijn schuld is veroorzaakt, zoals eiseres stelt.
5.2 Gedaagde stelt dat de aanrijding te wijten is aan een verkeersfout van eiseres, te weten dat zij zonder verkeersnoodzaak plotseling en abrupt heeft geremd, zodat hem geen schuld treft. Hij zal in de gelegenheid worden gesteld om de door hem gestelde toedracht van de aanrijding te bewijzen. Dit zal als tegenbewijs fungeren tegen de voorshandse aanname van de rechtbank dat de aanrijding door de schuld van gedaagde is veroorzaakt doordat gedaagde ten opzichte van eiseres onvoldoende afstand heeft bewaard.
5.3 Indien gedaagde slaagt in het leveren van tegenbewijs komt daarmee vast te staan dat het ongeval te wijten is aan een verkeersfout van eiseres, hetgeen betekent dat gedaagde geen schuld heeft aan het ongeval.
5.4 Eiseres vordert in haar petitum - onder meer – dat gedaagde zal worden veroordeeld om haar een voorschot van € 10.000,- te betalen in verband met de ten gevolge van de aanrijding door haar geleden schade. Voornoemd bedrag heeft eiseres noch in haar dagvaarding noch met de door haar overgelegde stukken onderbouwd. De rechtbank wenst derhalve op dit punt nadere inlichtingen en zal daartoe een comparitie van partijen gelasten, welke zal worden gehouden ter gelegenheid van de enquête. Zou geen getuigenverhoor worden gehouden, dan zal eiseres te zijner tijd in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte uit te laten, waarna gedaagde bij akte zal kunnen reageren.
5.5 Indien partijen zich ter comparitie nog op bescheiden willen beroepen, dienen zij deze uiterlijk twee weken voor de comparitiedatum in kopie te zenden aan de wederpartij en aan de rechter-commissaris.
5.6 De rechtbank zal iedere nadere beslissing aanhouden in afwachting van de uitkomst van de bewijslevering.
5.7 Tegen dit tussenvonnis kan, anders dan tegelijk met het eindvonnis, hoger beroep worden ingesteld.
5.8 Wegens een noodzakelijke herverdeling van werkzaamheden kan de rechter voor wie de comparitie is gehouden, niet meewerken aan dit vonnis.
laat gedaagde toe zo nodig door middel van getuigen de door hem gestelde toedracht van de aanrijding te bewijzen;
gelast eiseres en gedaagde, vergezeld van hun raadslieden, te verschijnen voor een comparitie van partijen, teneinde inlichtingen te verstrekken als bedoeld in rechtsoverweging 5.2;
bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor en de comparitie van partijen zal worden gehouden voor mr. L.M. Croes, die daartoe zal overgaan op een in overleg met de procureurs van partijen te bepalen tijdstip in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht;
bepaalt dat tegen dit tussenvonnis hoger beroep kan worden ingesteld;
houdt elke nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Croes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 12 mei 2004.