ECLI:NL:RBDOR:2004:AP1893

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
1 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
52598 KG RK 04-33
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling en tenuitvoerlegging van declaratie door de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten

In deze zaak heeft mr. verzoeker, advocaat en procureur, op 16 januari 2004 een verzoek ingediend bij de Rechtbank Dordrecht. Het verzoek was gericht op het vaststellen en bevelen van de tenuitvoerlegging van een begroting van een declaratie, opgesteld door de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in Amsterdam op 18 november 2003. Deze declaratie betrof een bedrag van € 15.000,- inclusief BTW en verschotten voor werkzaamheden verricht tussen 7 februari 1992 en 25 maart 1997. Belanghebbende, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Bos, heeft verweer gevoerd tegen de betaling van deze declaratie, met als argument dat mr. verzoeker ten onrechte een honorarium in rekening heeft gebracht, omdat zij ervan uit mocht gaan dat hij op toevoegingsbasis had gewerkt.

Tijdens de zitting op 1 april 2004 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Mr. verzoeker steunde de begroting van de Raad, terwijl belanghebbende haar bezwaren herhaalde, waaronder het beroep op rechtsverwerking en verjaring. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de weigering van belanghebbende om te betalen niet voortkwam uit een geschil over de hoogte van het gefactureerde bedrag, maar uit de stellingen van belanghebbende over de rechtsgrond van de declaratie.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de procedure die mr. verzoeker heeft gevolgd niet geschikt was voor de behandeling van de verweren die door belanghebbende zijn aangevoerd. De summiere procedure van de Wet tarieven in burgerlijke zaken is enkel bedoeld voor geschillen over de hoogte van declaraties en niet voor de onderhavige situatie. Daarom heeft de voorzieningenrechter mr. verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. Deze beslissing is genomen door mr. L.M. Croes en uitgesproken op 1 juni 2004.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Civiel Recht
Beslissing op verzoek ex artikel 33 Wet tarieven in burgerlijke zaken
In de zaak van:
Mr. (verzoeker), advocaat en procureur,
wonende te (woonplaats),
verzoeker
tegen
belanghebbende,
wonende te (woonplaats),
belanghebbende,
gemachtigde mr. J. Bos, advocaat te Amsterdam.
Het procesverloop
1. Op 16 januari 2004 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een verzoek van mr. verzoeker, advocaat en procureur te plaats, ertoe strekkende vast te stellen en de tenuitvoerlegging te bevelen van de door de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (verder: de Raad) op 18 november 2003 opgestelde begroting van een declaratie van mr. verzoeker voornoemd, gesteld ten name van belanghebbende, wonende te Amsterdam.
2. Mr. Verzoeker en belanghebbende zijn opgeroepen om op 1 april 2004 te worden gehoord. Mr. verzoeker alsmede belanghebbende, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J. Bos, voornoemd, zijn ter zitting verschenen.
3. Mr. verzoeker heeft het verzoek toegelicht. Mr. J. Bos heeft namens belanghebbende verweer gevoerd aan de hand van pleitnotities, die in het dossier zijn gevoegd.
De feiten
4. In de genoemde begroting van 18 november 2003 heeft de Raad een declaratie d.d. 10 oktober 1997 van mr. verzoeker aan belanghebbende begroot - voor zover vereist - op een bedrag van ? 15.000,-- inclusief BTW en verschotten wegens verrichte werkzaamheden in de periode 7 februari 1992 tot en met 25 maart 1997.
5. Uit de begrotingsbeslissing van de Raad blijkt dat belanghebbende voor haar weigering om de onderhavige declaratie te betalen primair van mening is dat mr. Verzoeker ten onrechte een honorarium in rekening heeft gebracht omdat zij er van uit mocht gaan dat mr. Vezoeker zijn onderhavige werkzaamheden verrichtte op basis van een toevoeging althans hij op toevoegingsbasis had kunnen procederen zoals in eerdere gevoerde procedures. Bovendien zou mr. Verzoeker de klachtbehandeling tegen de notaris hebben behandeld op basis van een no cure no pay afspraak. Voorts beroept belanghebbende zich op rechtsverwerking en daarnaast op verjaring. Bij zijn begroting heeft de Raad overwogen dat het oordeel omtrent deze bezwaren is voorbehouden aan de burgerlijke rechter en dat het beroep op rechtsverwerking en verjaring buiten zijn beoordelingsbevoegdheid valt.
6. Vervolgens begroot de Raad voor zover vereist - indien en voor zover het er voor moet worden gehouden dat belanghebbende bezwaren heeft tegen de aan de verschillende werkzaamheden bestede tijd, dan wel het door mr. Verzoeker in rekening gebrachte uurtarief - de declaratie d.d. 10 oktober 1997, waarvan begroting is verzocht, conform die declaratie.
De stellingen
7. Mr verzoeker kan zich vinden in de begroting van de Raad en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
8. Bij de behandeling ter terechtzitting heeft belanghebbende volhard bij haar bovengenoemde onder 5 vermelde bezwaren onder toevoeging daaraan dat mr. Verzoeker heeft nagelaten haar te informeren over een mogelijke toevoegingsaanvraag danwel om betalingsafspraken vast te leggen.
De beoordeling
9. In deze zaak berust de weigering van belanghebbende de declaratie te betalen op haar hierboven onder 5. en 8. weergegeven stellingen, en niet op een verschil van mening over de hoogte van het gefactureerde bedrag.
10. De summiere procedure van de artikelen 32 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken - die in deze door verzoeker gevolgd wordt – is slechts bedoeld voor geschillen over de hoogte van de door de advocaat aan zijn cliënt berekende declaratie. Deze procedure is echter niet geschikt of bestemd voor de behandeling van verweren zoals die tussen partijen aan de orde zijn. De conclusie moet dan ook zijn dat verzoeker in deze de verkeerde rechtsgang heeft gekozen.
11. Nu het in dit geval niet slechts gaat om een onjuist inleidend processtuk (verzoekschrift in plaats van dagvaarding) maar om een procedure met een geheel ander karakter (summiere beoordeling door de voorzieningenrechter, uitmondend in een bevelschrift, in plaats van een dagvaardingsprocedure) acht de voorzieningenrechter de wisselbepaling van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hier niet van toepassing.
12. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat mr. Verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
Verklaart mr verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.M. Croes, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2004.