ECLI:NL:RBDOR:2004:AR2217

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
15 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35353 FT-RK 00/2669
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Heij
  • A. van Baal
  • J. Lock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Causaal verband tussen verkeersongeval, medische klachten en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 15 september 2004 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de Nationale Nederlanden Schadeverzekering N.V. De zaak betreft een verkeersongeval dat plaatsvond op 26 januari 1995, waarbij eiser lijdt aan een postwhiplash syndroom en de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft deskundigenrapporten van dr. S.L.M. Bakker, drs. P.W.B.M. Verhoof en Ing. Th.F.P. Braat in overweging genomen. De deskundigen hebben bevestigd dat de klachten van eiser grotendeels terug te voeren zijn op het ongeval, en dat de arbeidsongeschiktheid van eiser volledig aan het ongeval is toe te schrijven. De rechtbank heeft de schadeposten beoordeeld, waaronder verlies aan zelfwerkzaamheid, smartengeld en andere kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op een schadevergoeding, en dat de aansprakelijkheid van de Nationale Nederlanden voor de schade is komen vast te staan. De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld om zich uit te laten over de benoeming van deskundigen voor de verdere schadeberekening.

Uitspraak

Rolnummer : 35353 HA ZA 00-2669
Datum : 15 september 2004
RECHTBANK DORDRECHT
Vonnis van de meervoudige kamer voor burgerlijke zaken
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. V.J. Groot,
tegen
de naamloze vennootschap
Nationale Nederlanden Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur: mr. L.B.A. van Logtestijn.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en NN.
Het verdere procesverloop
1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
* tussenvonnis van 3 september 2003, en de daarin vermelde stukken,
* het op 12 november 2003 ter griffie gedeponeerde deskundigenrapport van dr. S.L.M. Bakker,
* het op 4 december 2003 ter griffie gedeponeerde deskundigenrapport van drs. P.W.B.M. Verhoof,
* het op 16 december 2003 ter griffie gedeponeerde deskundigenbericht van Ing. Th.F.P. Braat,
* het op 2 februari 2004 ter griffie gedeponeerde (gereviseerde) deskundigenrapport van dr. S.L.M. Bakker,
* het op 5 februari 2004 ter griffie gedeponeerde (gereviseerde) deskundigenrapport van drs. P.W.B.M. Verhoof,
* conclusie na deskundigenrapport zijdens NN,
* antwoordconclusie na deskundigenrapport zijdens [eiser],
* de tussen partijen, de rechtbank en de deskundigen gewisselde correspondentie omtrent de deskundigenrapporten.
De verdere beoordeling van het geschil
2. Bij voornoemd tussenvonnis is een deskundigenbericht gelast ter beantwoording van de navolgende vragen:
a. Lijdt [eiser] als gevolg van het verkeersongeval op 26 januari 1995 aan een postwhiplash syndroom en de daaraan gerelateerde chronische problematiek?
b. Moeten de klachten die [eiser] thans ondervindt uitsluitend worden toegerekend aan het verkeersongeval of (ook) aan andere oorzaken zoals bijvoorbeeld zijn karakterstructuur, de val op 3 januari 1996 en/of de omstandigheden waaronder [eiser] zijn werk diende te verrichten alvorens hij arbeidsongeschikt werd?
c. Indien er meerdere oorzaken zijn voor de klachten die [eiser] thans ondervindt, wilt u dan aangeven in welke mate het verkeersongeval en in welke mate andere oorzaken tot de huidige klachten van [eiser] hebben geleid?
d. Is [eiser] thans arbeidsongeschikt en zo ja, in welke mate?
e. Moet de arbeidsongeschiktheid van [eiser] geacht worden uitsluitend een gevolg te zijn van het verkeersongeval of (ook) van andere omstandigheden zoals bijvoorbeeld de karakterstructuur van [eiser], de val op 3 januari 1996 en/of de omstandigheden waaronder [eiser] zijn werk diende te verrichten alvorens hij arbeidsongeschikt werd?
f. Indien de arbeidsongeschiktheid van [eiser] meerdere oorzaken heeft, wilt u dan aangeven in welke mate deze veroorzaakt is door het verkeersongeval en in welke mate door andere oorzaken?
g. Is er wat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] betreft sprake van een eindtoestand?
3. De door de rechtbank benoemde deskundige dr. Bakker heeft deze vragen als volgt beantwoord:
a. Ook na revisie van beide rapporten blijf ik deze vraag moeilijk te beantwoorden vinden, mede gezien het feit dat de bevindingen bij het neurologisch onderzoek en de overwegingen die hierboven zijn vermeld geen ruimte voor eenduidigheid laten. Ik denk nog steeds dat een groot deel van de klachten van patiënt wel degelijk terug te voeren zijn op het doorgemaakte ongeval op 26 januari 1995 en in strikte zin lijkt mij er inderdaad dus sprake te zijn van een post-Whiplashsyndroom, hetgeen ook bevestigd wordt door de psycholoog. Het blijft al met al heel moeilijk te beoordelen of alle klachten van patiënt terug te voeren zijn op deze problematiek. Ik wil graag daarbij de opmerking maken dat ik het helemaal eens ben met de heer Verhoof dat voornamelijk de aandachts- en concentratieproblemen sterk op de voorgrond staan.
b. Ook na revisie van beide rapporten is het antwoord op deze vraag niet met een simpel ja of nee te beantwoorden hetgeen nog eens ondersteund wordt in de argumentatie van de heer Verhoof. De introductie het bijwoord: uitsluitend, lijkt mij een prima suggestie. Ook blijf ik erbij dat de val op 3 januari 1996 mij nog steeds een ondergeschikt belang lijkt. Voor de karakterstructuur verwijs ik de Rechtbank graag naar het schrijven van de heer Verhoof. Ik blijf erbij dat gezien de tijdsrelatie tussen het ongeval en het ontstaan van de klachten het mij wel aannemelijk lijkt dat (het overgrote deel van) de klachten terug te voeren zijn op het doorgemaakte ongeval uit januari 1995. Aan de andere kant denk ik dat de huidige klachten niet uitsluitend kunnen worden toegerekend aan het verkeersongeval, maar dat er mogelijk/waarschijnlijk ook andere factoren een rol spelen, zoals bijvoorbeeld de karakterstructuur, vermeld in de rapportage van Verhoof en/of de (discrete) afwijkingen bij neurologisch onderzoek.
c. Het is zeker aannemelijk dat een groot deel van de klachten van de heer [eiser] terug te voeren zijn op het doorgemaakte ongeval uit januari 1995. In hoeverre (welk percentage) ook andere oorzaken een rol spelen, zoals bijvoorbeeld een andere neurologische ziekte dan het post-Whiplashsyndroom is niet duidelijk omdat de heer [eiser] daar verder nooit op onderzocht is. Indien er geen andere neurologisch ziektebeeld is (dat is namelijk ook mogelijk), zou mijn antwoord zijn dat bijna alle klachten terug te voeren zijn op het doorgemaakte ongeval. Samengevat ben ik ook van mening dat het verkeersongeval de aanleiding en de hoofdoorzaak is met betrekking tot de huidige situatie.
d. Of de heer [eiser] thans arbeidsongeschikt is, is door mij niet op een valide wijze te beantwoorden.
e. Ook deze vraag is door mij niet op een valide wijze te beantwoorden en hiervoor verwijs ik graag naar de rapportages van de psycholoog en arbeidsdeskundige.
f. Ook het antwoord op deze vraag is door mij als neuroloog niet op valide wijze te geven.
g. Ook ik wil nogmaals geen uitspraak doen over de mate van arbeidsgeschiktheid danwel ongeschiktheid en ik blijf erbij dat ik niet echt het idee heb dat er enige verbetering te verwachten is, hetgeen ik baseer op de lange tijdsspanne. De vraag of er absoluut sprake is van een eindtoestand hangt natuurlijk ook samen met het feit of er mogelijk nog sprake zou kunnen zijn van een andere somatische stoornis/ziekte aan de ene kant en aan de andere kant van de wil om te reïntegreren in werkzaamheden van welke aard dan ook. Aangaande dit laatste ben ik het eens met de bevinding van de heer Verhoof en zou middels (psychotherapeutische) interventie gepoogd kunnen worden om patiënt weer terug te krijgen (desnoods voor een deel) in het arbeidsproces. Al met al samengevat lijkt mij er dus niet sprake van een absolute eindtoestand.
4. De door de rechtbank benoemde deskundige drs. Verhoof heeft deze vragen als volgt beantwoord:
a. (...) Vooral de aandachts- en concentratieproblemen staan sterk op de voorgrond bij verminderde prestaties op tempotaken. Vooral de slechte verwerkingssnelheid van informatie speelt daarbij een negatief interfererende rol. De geheugentaken laten slechts verminderde resultaten zien bij visuele input, terwijl het auditief geheugen ongestoord is. Prémorbide zouden deze klachten geen rol hebben gespeeld in het functioneren van O. Het geheel wordt op significante wijze negatief beïnvloed door het gemis aan energie en daardoor het uitermate trage handelings- en denktempo. Samengevat kan gesteld worden dat de klachten die O. heeft, in de wetenschappelijke literatuur beschreven worden met betrekking tot het chronisch whiplashsyndroom en moet de vraag bevestigend beantwoord worden.
b. Het is uitermate moeilijk goed te differentiëren in welke mate de huidige klachten toegerekend moeten worden aan het verkeersongeval en in welke mate aan andere factoren. In de vraag wordt het bijwoord uitsluitend gebruikt en bij deze formulering kan een meer expliciet antwoord gegeven worden. In het persoonlijkheidsonderzoek komt sterk naar voren de behoefte aan sociaal wenselijk gedrag/het zich conformeren aan de eisen van de ander. Spanningen die zich daarbij voordoen worden geïntrojecteerd, niet of onvoldoende gecommuniceerd en vervolgens vertaald in somatische klachten. De verhoogde psychische kwetsbaarheid die daar uit voortkomt, was al zichtbaar rond de puberteit. Er was sprake van een zeker onvermogen met de spanningen in het ouderlijk gezin om te gaan en tevens was er een verminderde weerbaarheid in relatie tot de peergroep (i.c. pestgedrag), met als gevolg psychotherapeutische hulpverlening in die periode gedurende een jaar. Zowel de school- als arbeidsanamnese demonstreert dat O. een zeer hoog streefgedrag heeft. Ondanks het feit dat O. zich al overbelast voelde binnen de functie na het ongeval, maakte hij toch 2 jaar na het verkeersongeval een overstap naar een andere functie. Zijn hoog aspiratieniveau (carrièreverbetering) prevaleerde boven de toen ervaren draagkracht. Het niet kunnen voldoen aan de verwachtingen en eisen van de nieuwe functie kwam onmiddellijk in conflict met de intrinsieke eisen die O. aan zichzelf stelde. Het gevolg geïntrojecteerde spanningen en het somatiseren daarvan. De persoonlijkheidsstructuur van O. is mede debet aan de manier waarop de klachten nu zichtbaar zijn en gehanteerd worden. De huidige klachten kunnen niet uitsluitend worden toegerekend aan het verkeersongeval maar ook aan de karakterstructuur van O.
c. Zoals in het antwoord op de vorige vraag al werd aangegeven speelt de karakterstructuur van O. een belangrijke rol in de manier van verwerken van spanningen. (...) Het is een combinatie van factoren geweest: het verkeersongeval is de trigger geweest waardoor hij niet meer op het oude niveau kon functioneren. Voor het verkeersongeluk functioneerde O. namelijk zonder problemen binnen zijn werkgebied. Echter de eerder beschreven persoonlijkheidskenmerken zijn er verantwoordelijk voor dat O. onvoldoende psychische veerkracht heeft gehad, hetgeen aanleiding gaf tot de ontstane situatie. Samengevat ben ik van mening dat het verkeersongeval de aanleiding en de oorzaak is met betrekking tot de huidige situatie en de persoonlijkheidsstructuur mede verantwoordelijk voor de verwerking en hantering ervan.
d. De mate van arbeidsgeschiktheid is door mij niet op een valide wijze te beantwoorden.
e. Afgezien van de vraag met betrekking tot de mate van arbeidsgeschiktheid, kan ik refereren aan mijn antwoord op de tweede vraag.
f. Afgezien van de vraag met betrekking tot de mate van arbeidsgeschiktheid, kan ik refereren aan mijn antwoord op de tweede vraag.
g. Zonder een uitspraak te kunnen doen over de mate van arbeidsgeschiktheid, kan er zeker niet gesproken worden over een eindtoestand. De bevindingen zoals omschreven in de conclusie van het persoonlijkheidsonderzoek kunnen onderwerp zijn van een psychotherapeutische interventie, waardoor O. andere en meer effectieve defensiemechanismen leert hanteren, waardoor hij weer op zinvolle wijze kan participeren aan een arbeidsproces.
5. De door de rechtbank benoemde deskundige ing. Braat heeft deze vragen als volgt beantwoord:
a. Deze vraag kan bevestigend beantwoord worden, de argumenten zijn in de rapportages van dr. Bakker en drs. Verhoof voldoende aangedragen.
b. Deze medische vraag is door dr. Bakker en drs. Verhoof toegelicht en beantwoord.
c. Deze medische vraag is eveneens door dr. Bakker en drs. Verhoof toegelicht en beantwoord. (Zie beide rapportages.)
d. [eiser] is thans volledig arbeidsongeschikt, daar hij zoveel beperkingen heeft en beperkte mogelijkheden, dat er geen passende functies op de arbeidsmarkt zijn aan te wijzen, tevens werkt hij niet.
e. Daar de uiteindelijke oorzaak voor de klachten, het verkeersongeval is, is de arbeidsongeschiktheid volledig hieraan te wijten, ondanks de verwerkingsproblematiek t.g.v. o.a. de karakterstructuur van [eiser].
f. De arbeidsongeschiktheid zou opgebouwd kunnen worden uit 2 componenten n.l. een groot deel en een klein deel. Het kleine deel (+ 17%) o.a. t.g.v. de verwerkingsproblematiek is in principe in gang gezet door chronische post whiplash syndroom klachten veroorzaakt door het ongeval. Derhalve hier ook aan te wijten.
g. Door de psychologische deskundige wordt gesteld: indien eiser meer effectieve defensiemechanisme leert hanteren d.m.v. een psychotherapie interventie, zal eiser op een zinvolle wijze weer kunnen participeren in het arbeidsproces. Dit zal kunnen betekenen dat ook gesteld kan worden dat de arbeidsongeschiktheid niet een eindtoestand is.
6. Bij tussenvonnis van 20 maart 2002 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat op grond van de rapporten van Vroon en Kuilman vooralsnog aannemelijk is dat [eiser] als gevolg van het verkeersongeval het slachtoffer is geworden van een postwhiplash syndroom. Het is vervolgens aan NN om, tegenover deze behoudens tegenbewijs als vaststaand aangenomen feiten, haar stellingen aannemelijk te maken dat de klachten van [eiser] niet als postwhiplash syndroom zijn aan te merken en dat de klachten die [eiser] stelt te ondervinden ook zonder het verkeersongeval zouden zijn ontstaan. Of NN daarin is geslaagd zal thans beoordeeld dienen te worden aan de hand van voornoemde deskundigenrapportages.
7. De vraag of [eiser] als gevolg van het verkeersongeval op 26 januari 1995 aan een postwhiplash syndroom lijdt heeft geen van de deskundigen ontkennend beantwoord.
Bakker heeft weliswaar gerapporteerd dat deze vraag moeilijk te beantwoorden is maar heeft tevens aangegeven dat een groot deel van de klachten van [eiser] is terug te voeren op het ongeval en dat in strikte zijn sprake lijkt te zijn van een postwhiplash syndroom. Bakker heeft daarbij aangegeven dat, gezien de tijdsrelatie tussen het ongeval en het ontstaan van de klachten, het hem aannemelijk lijkt dat (het overgrote deel van) de klachten terug te voeren zijn op het doorgemaakte ongeval uit januari 1995. Tevens heeft Bakker geantwoord dat het verkeersongeval de aanleiding en de hoofdoorzaak is met betrekking tot de huidige situatie.
Ook Verhoof heeft geantwoord dat de klachten die [eiser] heeft betrekking hebben op een chronisch whiplash syndroom. Verhoof heeft daarbij aangegeven dat de persoonlijkheidsstructuur van [eiser] mede debet is aan de manier waarop de klachten nu zichtbaar zijn en gehanteerd worden; de huidige klachten kunnen niet uitsluitend worden toegerekend aan het verkeersongeval maar ook aan de karakterstructuur van [eiser]. Samengevat is Verhoof van mening dat het verkeersongeval de aanleiding en de oorzaak is met betrekking tot de huidige situatie en dat de persoonlijkheidsstructuur mede verantwoordelijk is voor de verwerking en hantering ervan.
Braat heeft zich in dit verband gerefereerd aan de antwoorden van Bakker en Verhoof.
8. Gelet op deze conclusies van de deskundigen, die de rechtbank overtuigend acht en overneemt, is niet aannemelijk geworden dat [eiser] de klachten die hij thans als gevolg van het postwhiplash syndroom ondervindt ook gehad zou hebben indien het verkeersongeval niet zou hebben plaatsgevonden. Hetgeen NN daaromtrent nog heeft aangevoerd kan niet tot een andere conclusie leiden.
9. Weliswaar wordt door beide deskundigen gerefereerd aan andere factoren, zoals de karakterstructuur van [eiser] of niet nader onderzochte neurologische afwijkingen, maar uit geen van beide rapportages komt naar voren dat deze factoren - zoals NN heeft gesteld - zelfstandig tot de huidige klachten en arbeidsongeschiktheid vanaf april 1997 hadden kunnen leiden. Veeleer volgt uit de rapportages dat het verkeersongeval de aanleiding is geweest tot de huidige klachten van [eiser] en dat de andere genoemde factoren het effect van het ongeval mogelijk hebben versterkt. Voor zover andere factoren tot een verhoogde vatbaarheid van [eiser] op het ontstaan, voortbestaan of verergeren van klachten hebben geleid, komen de gevolgen daarvan evenzeer voor rekening van de veroorzaker van het ongeval.
10. NN heeft de conclusie van Bakker dat sprake is van een postwhiplash syndroom niet bestreden maar slechts aangegeven dat in het rapport van Bakker voor deze conclusie onvoldoende (neurologische) argumenten zijn aangedragen. Het had in dat geval op de weg van NN gelegen om, tegenover de rapportage van Bakker (en de eerdere rapportage van Vroon), haar standpunt terzake nader te onderbouwen en aannemelijk te maken dat, anders dan de deskundige heeft geantwoord, de klachten van [eiser] niet grotendeels terug te voeren zijn op een postwhiplash syndroom als gevolg van het ongeval. Nu NN dat heeft nagelaten - en ook geen nader bewijs terzake heeft aangeboden - dient haar verweer als onvoldoende onderbouwd te worden gepasseerd.
11. Ten aanzien van de rapportage door Verhoof heeft NN zich op het standpunt gesteld dat Verhoof zijn (psychologisch) onderzoek eerst had kunnen uitvoeren nadat bekend is dat op neurologisch gebied afwijkingen zijn geconstateerd. Ook dit verweer kan niet slagen. Verhoof heeft, voordat hij zijn definitieve rapportage uitbracht, kennis genomen van de bevindingen van Bakker en aldus zijn rapportage daarop kunnen afstemmen. Door NN is onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat Verhoof, gelet op de bevindingen van Bakker, niet tot de door hem genomen conclusies heeft kunnen komen.
12. Daarmee staat vast dat [eiser] als gevolg van het verkeersongeval lijdt aan een postwhiplash syndroom. NN is voor de daardoor door [eiser] geleden schade aansprakelijk.
13. Vervolgens zal de omvang van deze schade moeten worden beoordeeld. Bij de beoordeling van de omvang van de schade als gevolg van het verkeersongeval is onder meer van belang in hoeverre de arbeidsongeschiktheid van [eiser] het gevolg is van het door het verkeersongeval opgelopen postwhiplash syndroom. Bij tussenvonnis van 20 maart 2002 heeft de rechtbank overwogen dat vooralsnog voldoende aannemelijk is dat het postwhiplash syndroom heeft geleid tot de huidige arbeidssituatie van [eiser]. Ook in dit geval is het aan NN om, tegenover dit voorshands vaststaande feit, tegenbewijs te leveren, thans in die zin dat NN aannemelijk zal dienen te maken dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] niet het gevolg is van het door het verkeersongeval opgelopen postwhiplash syndroom. Of NN daarin is geslaagd zal eveneens beoordeeld dienen te worden aan de hand van voornoemde deskundigenrapportages.
14. Alleen de arbeidsdeskundige Braat heeft zich in zijn rapportage uitgelaten over de vraagstelling omtrent de arbeidsongeschiktheid van [eiser] en de relatie tussen de arbeidsongeschiktheid en het verkeersongeval. Braat komt daarbij tot de conclusie dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] geheel is toe te schrijven aan het verkeersongeval. Deze conclusie acht de rechtbank overtuigend en neemt de rechtbank over. Hetgeen door NN over het rapport van Braat is opgemerkt, maakt dit niet anders. Ook in de, niet nader (door een deskundige) onderbouwde, stellingen van NN kan immers geen aanknopingspunt worden gevonden voor het oordeel dat aannemelijk is geworden dat de arbeidsongeschiktheid van [eiser] niet voortvloeit uit het verkeersongeval en de als gevolg daarvan ondervonden klachten. De rechtbank ziet geen aanleiding om NN tot nadere bewijslevering terzake toe te laten, nu dit door haar niet is aangeboden.
15. Uit het voorgaande volgt dat vaststaat dat [eiser] als gevolg van het verkeersongeval lijdt aan een postwhiplash syndroom en dat hij als gevolg daarvan volledig arbeidsongeschikt is geraakt. Met inachtneming van deze uitgangspunten zal voorts moeten worden beoordeeld welke door [eiser] gestelde schade hieraan kan worden toegerekend. [eiser] heeft de door hem gestelde schade onderbouwd met rapporten van bureau Dennekamp Letselschade (hierna: Dennekamp). NN heeft meerdere schadeposten gemotiveerd betwist. Daarop zal in het hiernavolgende worden ingegaan.
a. reiskosten
16. NN heeft zich op het standpunt gesteld dat van de door [eiser] gevorderde reiskosten alleen de kosten voor de bezoeken tot 11 mei 1995 aan ziekenhuis, fysiotherapie, huisarts, Dennekamp en neuroloog voor vergoeding in aanmerking komen (in totaal NLG 86,25). De overige reiskosten heeft NN betwist omdat deze niet voldoende gespecificeerd zijn of niet kunnen worden toegerekend aan het verkeersongeval. Tegenover deze voldoende gemotiveerde betwisting door NN heeft [eiser] zijn stellingen terzake niet nader onderbouwd. De vordering tot vergoeding van de reiskosten zal daarom, voor zover niet door NN erkend, als onvoldoende gemotiveerd worden afgewezen.
b. parkeerkosten
17. Tegenover de betwisting door NN heeft [eiser] de door hem gevorderde parkeerkosten op geen enkele wijze nader onderbouwd. Deze vordering zal daarom als onvoldoende gemotiveerd worden afgewezen.
c. onderhoudskosten
18. Gelet op de achtergrond van [eiser], die werkzaam was in de bouw, en hetgeen door [eiser] omtrent de verbouwing van zijn woning is gesteld, is voldoende aannemelijk dat hij zelf een groot deel van de werkzaamheden ten behoeve van de afbouw en het onderhoud van zijn woning voor zijn rekening zou hebben genomen. Gelet op de aard van de bij [eiser] vastgestelde klachten is voorts voldoende aannemelijk dat hij als gevolg van deze klachten niet meer (geheel) tot de uitvoering van deze werkzaamheden in staat is geweest en in plaats daarvan professionele hulp heeft moeten inschakelen. Tegenover het verweer van NN dat [eiser] niet bekwaam was alle werkzaamheden ten behoeve van de afbouw van zijn huis te verrichten, zoals de stukadoorswerkzaamheden, heeft [eiser] zijn stellingen terzake onvoldoende nader onderbouwd. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om - ex aequo et bono - de door [eiser] geleden schade ten aanzien van de afbouw en onderhoud van het huis ten gevolge van het verlies aan zelfwerkzaamheid vast te stellen op een bedrag ad € 4.000,--.
19. Uit de schadeopstelling van [eiser] volgt dat het onderhoud aan de boot, het omzetten van een compostbak en het uitgraven van een fundering zijn verricht door de echtgenote en kennissen van [eiser]. [eiser] heeft voor dit werk derhalve geen professionele hulp van derden behoeven in te schakelen en geen kosten behoeven te maken. Voor het desalniettemin toekennen van een vergoeding voor deze werkzaamheden ziet de rechtbank, gelet op de aard van de werkzaamheden, geen aanleiding. Anders is het ten aanzien van de schilderwerkzaamheden en werkzaamheden aan de vloeren en de trap. Deze, door NN niet betwiste, schadeposten ad in totaal NLG 4.422,50 (€ 2.006,84) komen wel voor vergoeding in aanmerking nu deze de normale en gangbare, door een gezinslid over te nemen zelfwerkzaamheden overstijgen en het redelijk moet worden geacht dat daarvoor betaalde hulp door derden wordt ingeschakeld.
d. tuinwerkzaamheden
20. De extra uitgaven die [eiser] heeft moeten doen om normale en gangbare tuinwerkzaamheden welke hij voor het ongeval zelf verrichtte maar waarvoor hij als gevolg van de klachten na het ongeval professionele hulp door derden heeft moeten inschakelen, komen in beginsel voor vergoeding in aanmerking voorzover deze kosten in redelijkheid zijn gemaakt en de hoogte van deze kosten redelijk is. Aannemelijk is dat [eiser] een deel van de (lichtere) tuinwerkzaamheden nog steeds zelf kan uitvoeren en voorts dat ook zonder het ongeval door de echtgenote van [eiser] wel enig werk in de tuin zou zijn verricht. Het hoge aantal uren dat de echtgenote van [eiser] in de tuin zou hebben gewerkt, heeft [eiser] - tegenover de betwisting daarvan door NN - niet nader onderbouwd zodat de rechtbank geen aanleiding ziet om te veronderstellen dat de tuin van [eiser] een meer dan normaal onderhoud vergt. Voldoende aannemelijk is dat een deel van de werkzaamheden welke volgens de schadeopstelling door een hoveniersbedrijf zijn uitgevoerd bij gebreke van klachten aan de zijde van [eiser] door hemzelf zouden zijn uitgevoerd. Tegenover de betwisting door NN heeft [eiser] evenwel onvoldoende nader gemotiveerd dat alle door hem gevorderde kosten betrekking hebben op werkzaamheden die hij zonder ongeval zelf zou hebben verricht. Daarbij neemt de rechtbank niet alleen in aanmerking de aard van de werkzaamheden maar ook de belasting daarvan gelet op alle andere door [eiser] gestelde zelfwerkzaamheden (boot, verbouwing woning) in combinatie met zijn drukke baan en zijn gezin. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om - ex aequo et bono - de door [eiser] geleden schade als gevolg van het verlies van zelfwerkzaamheid in de tuin vast te stellen op een bedrag ad € 5.000,--. Tevens is er aanleiding om de kosten voor de aanschaf van de zitgrasmaaier (NLG 8.105,--) voor rekening van NN te laten komen; de noodzaak tot aanschaf daarvan als gevolg van het ongeval en daaruit voortgevloeide klachten is voldoende aannemelijk.
e. ziektekosten
21. Tegenover de gemotiveerde betwisting door NN, heeft [eiser] zijn stellingen terzake niet nader onderbouwd. Deze schadepost zal daarom als onvoldoende gemotiveerd worden afgewezen.
f. verlies verdienvermogen
22. Met NN is de rechtbank van oordeel dat het mislopen van een kilometervergoeding door de werkgever [eiser] geen aanspraak geeft op schadevergoeding. Een kilometervergoeding van NLG 0,57 per kilometer dient niet alleen ter dekking van benzinekosten maar ook van kosten terzake afschrijving, slijtage en onderhoud van de auto die (mede) in verhouding staan tot het aantal verreden kilometers. Nu [eiser] minder kilometers met de auto rijdt, zullen ook deze kosten lager zijn en is van schade geen sprake. Indien dat naar de mening van [eiser] anders is, had het op zijn weg gelegen deze schade nader te motiveren maar dat heeft hij nagelaten. Deze schadepost zal daarom worden afgewezen.
23. De door [eiser] gevorderde telefoonkosten zijn door NN niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist en zullen daarom worden toegewezen (2 x NLG 326,40)
24. NN heeft de juistheid van de door Dennekamp gehanteerde rekensystematiek voor de berekening van de schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen niet betwist, zodat daarvan zal worden uitgegaan. Wel heeft NN door Dennekamp gehanteerde uitgangspunten betwist.
25. Zo heeft NN betwist dat [eiser] de rest van zijn arbeidzame leven arbeidsongeschikt zal zijn. Op dit punt is gerapporteerd door de deskundigen. Op de vraag ten aanzien van de huidige arbeidsongeschiktheid van [eiser] is alleen door de arbeidsdeskundige Braat geantwoord. Hij heeft gerapporteerd dat [eiser] thans geheel arbeidsongeschikt moet worden geacht. Alle deskundigen zijn voorts van oordeel dat er geen sprake is van een absolute eindtoestand. Met de nodige interventie zal [eiser], aldus de deskundigen, weer op een zinvolle wijze kunnen participeren in het arbeidsproces. De deskundigen hebben zich evenwel niet uitgelaten over de termijn waarbinnen dit het geval zou kunnen zijn en ook partijen hebben zich daarover bij conclusies na deskundigenbericht niet uitgelaten. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat [eiser], gelet op zijn leeftijd, opleiding en ervaring enerzijds en de aard van zijn klachten anderzijds, op enig moment weer in staat moet worden geacht om voor hem passend werk uit te oefenen. Na afweging van de goede en kwade kansen, acht de rechtbank een kans van 25% aanwezig dat [eiser] uiterlijk 31 december 2006 weer 50% van zijn arbeidsvermogen kan benutten. Daarmee zal bij de berekening van het toekomstig verlies aan arbeidsvermogen rekening moeten worden gehouden.
26. Het verweer van NN dat niet aannemelijk is dat [eiser] tot de leeftijd van 75 jaar zou hebben doorgewerkt, slaagt. [eiser] heeft dit uitgangspunt voor de berekening van de schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen op geen enkele wijze onderbouwd. Gelet op de aard van de door [eiser] verrichte werkzaamheden en de gebruiken in de branche waarin hij werkzaam was, acht de rechtbank in het algemeen een eindleeftijd van 60 jaar aannemelijk. NN heeft evenwel aangevoerd dat bij de begroting van de schade rekening moet worden gehouden met de mentale gesteldheid van [eiser] aldus, dat moet worden aangenomen dat hij door die gesteldheid op enig moment (NN meent zelfs al in 1997) arbeidsongeschikt zou zijn geraakt. Uit de diverse deskundigenrapportages volgt dat er in de karakterstructuur van [eiser] sprake is van een verhoogde psychische kwetsbaarheid en een zeker onvermogen om met spanningen om te gaan, gecombineerd met een zeer hoog streefgedrag. Gelet op deze persoonlijkheidsstructuur van [eiser] en de hoge eisen die hij aan zichzelf stelde, acht de rechtbank aannemelijk dat de mentale gesteldheid van [eiser] ertoe zou hebben geleid dat hij tot uiterlijk de leeftijd van 55 jaar beroepsmatig werkzaam zou zijn geweest. Dat betekent dat bij de berekening van de schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen een eindleeftijd van 55 jaar als uitgangspunt zal moeten dienen. In zoverre kunnen de berekeningen van Dennekamp dus evenmin geheel worden gevolgd.
27. Dat geldt ook ten aanzien van de door Dennekamp gehanteerde kapitalisatiedatum. Uit de rapporten van Dennekamp volgt dat ten aanzien van de begrote toekomstige schade (vanaf 2001) door Dennekamp onzekere factoren, onder meer ten aanzien van fiscale gevolgen, als uitgangspunt hebben gediend. Inmiddels zal over deze factoren meer duidelijkheid zijn ontstaan. Het ligt in de rede om de tot op heden reeds geleden schade zo concreet mogelijk te berekenen en mede op basis daarvan de toekomstige schade (vanaf 2005) te begroten.
28. Hieruit volgt dat met inachtneming van voornoemde uitgangspunten een nieuwe berekening ten aanzien van het verlies aan arbeidsvermogen zal moeten worden gemaakt, waarbij als uitgangspunt een eindleeftijd van 55 jaar zal moeten dienen en in de berekening zal moeten worden betrokken dat er sprake is van een kans van 25% dat [eiser] per 1 januari 2007 weer 50% van zijn arbeidsvermogen kan benutten. De schade tot en met 2004 zal daarbij concreet moeten worden berekend en de schade vanaf 2005 zal als toekomstige schade moeten worden begroot. De rechtbank ziet aanleiding voor deze berekening (een) deskundige(n) te benoemen.
29. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de persoon van de deskundige(n) en de aan deze(n) te stellen vragen. Daarbij verdient het de voorkeur indien partijen in onderling overleg (een) deskundige(n) aanwijzen. Nu vaststaat dat door NN een bedrag aan schadevergoeding zal moeten worden voldaan, mede rekening houdend met de uitkomst van het deskundigenbericht, bestaat aanleiding om NN te belasten met het voorschot voor de kosten van het deskundigenbericht.
g. verlies zelfwerkzaamheid
30. Door [eiser] is niet gesteld tot welk jaar hij aanspraak maakt op een vergoeding van NLG 10.000,- per jaar (vanaf 1999) wegens verlies zelfwerkzaamheid. De rechtbank acht aannemelijk dat [eiser] zonder ongeval nog tot de leeftijd van 60 jaar zelfwerkzaamheden had kunnen uitvoeren waarvoor thans de hulp van derden noodzakelijk is. De rechtbank zal daarvoor - ex aequo et bono - een jaarlijks bedrag ad € 3.000,-- vaststellen.
31. Dat [eiser] daarnaast ook nog aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van kosten voor reizen, ziektekosten en huishoudelijke hulp, heeft [eiser], ook na de betwisting daarvan door NN, onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd zodat de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
h. smartengeld
32. NN heeft de hoogte van de vordering terzake smartengeld betwist. Bij de bepaling van de hoogte van het bedrag ter vergoeding van de door [eiser] geleden immateriële schade, spelen de volgende factoren een rol. [eiser] was ten tijde van het ongeval 37 jaar oud en had een positie van uitvoerder bij een aannemingsbedrijf verworven. Naast zijn beroepsmatige werkzaamheden verrichtte hij veel werkzaamheden in en om het huis. Door de klachten als gevolg van het ongeval is de carrière van [eiser] stukgelopen en is hij grotendeels niet meer in staat om zijn hobbymatige activiteiten (zelfstandig) uit te oefenen. Het ongeval heeft tot zowel lichamelijke als psychische klachten geleid waarvan aannemelijk is dat deze deels zo al niet blijvend dan toch in ieder geval van lange duur zullen zijn. Vanwege de aard van de klachten wordt [eiser] daarmee dagelijks geconfronteerd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een vergoeding voor de immateriële schade van [eiser] ad € 15.000,-- naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid passend.
i. buitengerechtelijke kosten
33. De door [eiser] gevorderde kosten in verband met het rapport van Dennekamp zijn door NN niet betwist en deze kosten, die [eiser] in redelijkheid heeft kunnen maken ter begroting van zijn schade en welke kosten redelijk voorkomen, zullen daarom worden toegewezen.
j. wettelijke rente
34. NN heeft betwist vanaf 1 januari 1999 wettelijke rente verschuldigd te zijn. Wettelijke rente over schade vanwege onrechtmatig handelen is verschuldigd vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Voor de kosten zoals weergegeven onder a. tot en met d. geldt dat deze schade is geleden voorafgaande aan 1 januari 1999 zodat de gevorderde rente dienaangaande toewijsbaar is. Voor het toe te wijzen bedrag aan smartengeld geldt dat rente over die schade verschuldigd is vanaf het moment van het ongeval zodat de gevorderde ingangsdatum ook ten aanzien van die schade kan worden toegewezen. Voor de vanaf 1999 geleden jaarlijkse schade (verlies arbeidsvermogen en zelfwerkzaamheid) dient voor de jaren 1999 tot en met 2004 als ingangsdatum van de wettelijke rente telkens de 1e juli van het desbetreffende jaar te worden gehanteerd. Voor de te kapitaliseren toekomstschade dient de wettelijke rente te worden berekend vanaf de kapitalisatiedatum (1 januari 2005). Overigens verdient het aanbeveling indien ten aanzien van het verlies aan arbeidsvermogen de wettelijke rente in de door de deskundige te maken berekening zal worden betrokken.
tenslotte
35. De zaak zal worden verwezen naar de rol voor akte zoals bedoeld in r.o. 29. Na de benoeming van de deskundige(n) en het deponeren van het beoogde deskundigenbericht, zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om bij conclusie na deskundigenbericht met inachtneming van de uitkomst van het deskundigenbericht ten aanzien van het verlies aan arbeidsvermogen, met inachtneming van hetgeen in dit vonnis ten aanzien van de overige onderscheiden schadeposten is overwogen en met inachtneming van de reeds door NN betaalde voorschotten aan te geven wat de hoogte is van de resterende nog door NN te betalen vergoeding.
De beslissing
De rechtbank:
Verwijst de zaak naar de rol van 13 oktober 2004 voor akte zoals bedoeld in r.o. 29, eerst aan de zijde van [eiser];
Houdt elke nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. De Heij, Van Baal en Lock en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 september 2004.