ECLI:NL:RBDOR:2004:AS5819
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.M. Moolenburgh-Pelser
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag over minderjarige
In deze zaak hebben twee verzoeksters, die in een affectieve relatie staan tot de minderjarige, verzocht om gezamenlijk gezag over de minderjarige. De man, de biologische vader van het kind, heeft geen bezwaar tegen dit verzoek. De rechtbank heeft op 1 december 2004 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek is afgewezen. De verzoeksters hebben hun verzoek ingediend op 3 augustus 2004, met als doel gezamenlijk gezag te verkrijgen over de minderjarige, geboren op een bepaalde datum. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster 1 alleen het ouderlijk gezag heeft en dat de man het kind heeft erkend. Tijdens de zitting heeft de man verklaard dat hij geen bezwaar heeft tegen het gezamenlijk gezag.
De rechtbank heeft de wettelijke voorwaarden voor gezamenlijk gezag beoordeeld, zoals vastgelegd in artikel 1:253t lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat de met het gezag belaste ouder samen met een ander, die in nauwe persoonlijke betrekking staat tot de minderjarige, het gezag kan uitoefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeksters niet voldoende hebben aangetoond dat zij gedurende een aaneengesloten periode van een jaar gezamenlijk de zorg voor de minderjarige hebben gehad, zoals vereist door de wet. Verzoekster 2, de tante van het kind, heeft weliswaar regelmatig op het kind gepast, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoet aan de wettelijke vereisten.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de moeder van het kind de mogelijkheid heeft om haar zus bij testament te benoemen tot voogdes, wat een alternatieve route biedt voor het regelen van de zorg voor het kind. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen, met de overweging dat de verzoeksters niet aan de wettelijke voorwaarden hebben voldaan.