ECLI:NL:RBDOR:2005:AS7177

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
3 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/015138-03
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. T.F. van der Lugt
  • mr. H. Bedee
  • mr. M.A.C. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door tandarts met patiënten in gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 3 februari 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een tandarts die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met twee vrouwelijke patiënten. De verdachte, geboren in 1954 in Libanon en woonachtig in Nederland, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn patiënten, die zich in een kwetsbare positie bevonden tijdens hun tandheelkundige behandelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 1 juli 2002 in Heinenoord ontucht heeft gepleegd met de eerste slachtoffer, die zich als patiënt aan zijn zorg had toevertrouwd. Hij betastte haar op ongepaste wijze terwijl zij nog op de tandartsstoel zat. Daarnaast vond de rechtbank het bewezen dat de verdachte in de periode van 1 mei 2002 tot en met 30 juni 2002 ook ontucht heeft gepleegd met een tweede slachtoffer, waarbij hij haar borsten betastte tijdens een behandeling.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten zwaar laten wegen, vooral omdat de verdachte zijn vertrouwenspositie als zorgverlener heeft misbruikt. De verdachte had eerder in België voor soortgelijke feiten een veroordeling gekregen, wat de rechtbank als een verzwarende omstandigheid beschouwde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden voorwaardelijk, een taakstraf van 240 uur en een ontzetting uit het beroep van tandarts voor drie jaar geëist. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de ontucht, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers en andere bewijsmiddelen voldoende waren om tot een veroordeling te komen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, een taakstraf van 240 uur en ontzetting uit het beroep van tandarts voor twee jaar. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat zij geen schadebedrag had aangevoerd. De uitspraak benadrukt de ernst van ontucht in de gezondheidszorg en de verantwoordelijkheid van zorgverleners om het vertrouwen van hun patiënten niet te schenden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/015138-03
Zittingsdatum: 20 januari 2005
Uitspraak: 03 februari 2005
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op 1954 te [geboorteplaats] (Libanon),
wonende te [woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 1 juli 2002 te Heinenoord, gemeente Binnenmaas, als degene
die werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, namelijk
als tandarts, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die zich als patiënt of
cliënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd, hebbende hij immers toen en daar die [slachtoffer 1], die kort tevoren door hem, verdachte, tandheelkundig was behandeld (en die nog op de tandartsstoel zat), betast aan de (blote) buik en/of de schaamstreek en/of het schaamhaar en/of de bil(len);
2.
hij op meerdere, althans op één tijdstip(pen) in de periode van 1 mei 2002 tot en met 30 juni 2002 te Heinenoord, gemeente Binnenmaas, als degene die werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, namelijk als tandarts, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd, hebbende hij, verdachte, immers toen en daar meermalen, althans éénmaal (telkens) die [slachtoffer 2], die door hem, verdachte tandheelkundig werd
behandeld (en daarbij op de tandartsstoel lag, althans zich daarop bevond) aan
haar (ontblote) borst(en) , althans haar borststreek, betast.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het ten laste gelegde bewezen achtend gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren en een geldboete van 5000,= Euro, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te ontzetten uit zijn beroep van tandarts voor de duur van 3 (drie) jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft naast een bewijsverweer ook een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich ten aanzien van feit 1. schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer 1].
Uit het vorderingsformulier blijkt dat de benadeelde partij geen schadebedrag vordert. Wel geeft de benadeelde partij aan dat zij terzake van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde strafbare feit immateriële schade heeft geleden.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de vordering van de benadeelde partij.
Verdachte heeft zich voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 1 juli 2002 te Heinenoord, gemeente Binnenmaas, als degene die werkzaam was in de gezondheidszorg, namelijk als tandarts, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1], die zich als patiënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd,
hebbende hij immers toen en daar die [slachtoffer 1], die kort tevoren door hem,
verdachte, tandheelkundig was behandeld (en die nog op de tandartsstoel zat),
betast aan de blote buik en de schaamstreek en het schaamhaar en de
billen;
2.
in de periode van 1 mei 2002 tot en met 30 juni 2002 te Heinenoord, gemeente Binnenmaas, als degene die werkzaam was in de gezondheidszorg, namelijk als
tandarts, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2], die zich als patiënt aan zijn hulp of zorg had toevertrouwd, hebbende hij, verdachte, immers toen en daar meermalen die [slachtoffer 2], die door hem, verdachte, tandheelkundig werd behandeld en daarbij op de tandartsstoel lag haar (ontblote) borsten, althans haar borststreek, betast.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Met betrekking tot het onder 2. ten laste gelegde feit heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat er slechts één wettig bewijsmiddel voorhanden is, te weten het proces-verbaal van aangifte. Naar de mening van de raadsman wordt hiermee het vereiste bewijsminimum niet gehaald en dus dient zijn cliënt volgens hem te worden vrij gesproken van dit feit.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. De rechtbank is van oordeel dat er voor het tenlastegelegde handelen van verdachte in de verklaringen van getuige G. en getuige K., die zelf als assistente in de praktijk van verdachte werkzaam was, steunbewijs gevonden kan worden. Tevens vindt de rechtbank ten aanzien van het bewijs steun in het feit dat verdachte met betrekking tot feit 2. op 6 november 2003 is gehoord en toen nog zeer gedetailleerd wist te vertellen over het gebeurde wat in 2002 plaatsvond. De rechtbank is van oordeel dat ook hieruit blijkt dat verdachte zich bewust is geweest van de verboden handelingen ten aanzien van het slachtoffer.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van feit 2. het verweer gevoerd dat er geen sprake is van ontucht. Hiertoe voert de raadsman aan dat ontucht een opzetvereiste impliceert, dat gericht moet zijn op het plegen van seksueel getinte handelingen, die als ontuchtig kunnen worden aangemerkt. De raadsman stelt dat het slachtoffer slechts heeft verklaard dat zijn cliënt "met zijn vinger op haar borst zou hebben gedrukt en aan de moedervlek zou hebben gevoeld", terwijl uit haar verklaring niet blijkt dat verdachte enige seksuele toespeling zou hebben gemaakt. De raadsman is van mening dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat het hier zou gaan om handelingen van seksuele aard, laat staan dat zijn cliënt daar opzet op had.
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat verdachte tijdens twee behandelingen met een vinger op de borst heeft gedrukt en met de vinger aan haar borsten heeft gevoeld. De rechtbank acht het begrijpelijk dat het slachtoffer deze handelingen als seksueel getint heeft ervaren, terwijl deze handelingen niets met de werkzaamheden van verdachte te maken hadden. Door het slachtoffer op een dergelijke wijze aan te raken, heeft verdachte met opzet handelingen van seksuele aard verricht, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm in een arts-patiënt relatie.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
t.a.v. feit 1:
WERKZAAM IN DE GEZONDHEIDSZORG, ONTUCHT PLEGEN MET IEMAND DIE ZICH ALS PATIËNT AAN ZIJN HULP OF ZORG HEEFT TOEVERTROUWD;
t.a.v. feit 2:
WERKZAAM IN DE GEZONDHEIDSZORG, ONTUCHT PLEGEN MET IEMAND DIE ZICH ALS PATIËNT AAN ZIJN HULP OF ZORG HEEFT TOEVERTROUWD, meermalen gepleegd.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ten aanzien van een tweetal patiënten ontuchtige handelingen gepleegd. Beide patiënten waren in het kader van een tandheelkundige behandeling aan zijn zorg toevertrouwd. Verdachte heeft door zijn handelen de afhankelijkheid van de slachtoffers ten opzichte van hem en zijn vertrouwenspositie -welke aspecten op basis van de bijzondere relatie tussen een behandelaar en een patiënt in zijn vakgebied altijd aanwezig zullen zijn- op een ernstige manier misbruikt. De rechtbank rekent verdachte deze feiten zwaar aan.
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken, een voorlichtingsrapport d.d. 1 november 2004 opgesteld door de Reclassering Nederland, arrondissement Dordrecht en het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van verdachte. Uit het uittreksel blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Uit de stukken is echter wel gebleken dat verdachte ter zake van soortgelijke feiten in België is veroordeeld. De rechtbank merkt tevens op dat zij verontrust is over de houding van verdachte ter terechtzitting ten aanzien van de door hem gepleegde feiten.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en een taakstraf, aan verdachte dienen te worden opgelegd. Gelet op de feiten zal de rechtbank tevens verdachte ontzetten in de uitoefening van zijn beroep van tandarts voor nader te melden duur.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel door het Openbaar Ministerie. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. Gezien het opportuniteitsbeginsel staat het de officier van justitie vrij te kiezen voor welk forum verdachte terecht zal staan.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij wordt in de vordering niet ontvankelijk verklaard nu zij geen schadebedrag heeft aangevoerd en er geen schade is aangetoond, met veroordeling van de benadeelde partij in de kosten van verdachte, zoals hierna zal worden bepaald.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 57, 249 en 251 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1. van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;
met bepaling dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij een rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
* een TAAKSTRAF voor de duur van 240 (TWEEHONDERDENVEERTIG) UREN, bestaande uit een WERKSTRAF,
met bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
* ONTZET veroordeelde UIT DE UITOEFENING VAN HET BEROEP VAN TANDARTS voor de DUUR van TWEE JAAR;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. H. Bedee en mr. M.A.C. Prins, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W. van Bergen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 03 februari 2005.
Door afwezigheid is mr. W. van Bergen voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.