ECLI:NL:RBDOR:2005:AT3382

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/005688-04
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag door de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 7 april 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn minderjarige zoon zonder toestemming van de moeder naar Tunesië had gebracht. De verdachte, geboren in 1972 in Tunesië en thans verblijvende in de P.I. Zuid West te Dordrecht, werd beschuldigd van het opzettelijk onttrekken van zijn zoon, geboren in 1997, aan het wettig gezag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in de periode van 23 oktober 2004 tot en met 20 december 2004 opzettelijk handelde door zijn zoon mee te nemen naar een plaats die buiten de invloedssfeer van de moeder lag, waardoor zij haar gezag niet kon uitoefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie vorderde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar, terwijl de verdediging een strafmaatverweer voerde. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan en legde een gevangenisstraf op van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de moeder van het kind, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces. De rechtbank overwoog dat de onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag een ernstig strafbaar feit is, dat met een hoge gevangenisstraf wordt bedreigd. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij weigerde mee te werken aan de terugkeer van zijn zoon en dat hij eerdere rechterlijke uitspraken negeerde. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd om een bedrag van € 6.033,55 te betalen aan de moeder.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/005688-04
Zittingsdatum : 24 maart 2005
Uitspraak : 07 april 2005
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren in 1972 in Tunesië
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende in de P.I. Zuid West, locatie "Dordtse Poorten", te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 23 oktober 2004 tot en met 20 december 2004 te Dordrecht en/of Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
opzettelijk een minderjarige beneden de leeftijd van 12 jaar, te weten [kind], geboren in 1997, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
die [kind], waarvan de moeder genaamd is [moeder] en/of waarvan hij, verdachte, de vader is, en die (beiden) de ouderlijke macht uitoefenen, meegenomen en opzettelijk zonder toestemming van voornoemde [moeder] gebracht naar een zodanige plaats, te weten Tunesië, - welke aan [moeder] voornoemd niet bekend was en/of zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van die [moeder] lag dat de uitoefening van dat gezag door die [moeder] onmogelijk was/is geworden - dat [kind] voornoemd daardoor werd onttrokken aan het wettig gezag, hetwelk [moeder] voornoemd - moeder van [kind] zijnde - over voormelde [kind] uitoefende.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van voorarrest.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft naast de afzonderlijk te bespreken verweren ook een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [moeder].
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 52.513,90, ter zake van materiële en immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van een voorschot ten bedrage van € 10.000,- ter zake van immateriële schade en tot toewijzing van € 1.013,80 ter zake van materiële schade.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De rechtmatigheid van het verkregen bewijs
De raadsvrouw heeft betoogd dat het in het proces-verbaal van politie d.d. 7 maart 2005, dossiernummer 040508632, weergegeven gegevensverkeer via de telefoonaansluiting in de Penitentiaire Inrichting "Dordtse Poorten" te Dordrecht niet als bewijs gebezigd mag worden, omdat de uitwerking van de betreffende telefoongesprekken heeft plaatsgevonden op een onjuiste grondslag.
De officier van justitie -zo stelt de raadsvrouw- heeft in zijn "bevel uitlevering telefoongesprekken" van 28 januari 2005 onder meer overwogen "dat het van belang is dat (een) voor inbeslagneming vatba(a)r(e) voorwerp(en) worden uitgeleverd". Op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. De raadsvrouw heeft gesteld dat deze overweging ten onrechte als grondslag voor het bevel is gebruikt, omdat ten tijde van de aangifte, 26 oktober 2004, reeds bekend was waar het zoontje van verdachte en aangeefster, zich bevond.
De raadsvrouw heeft gesteld dat, nu het onderzoeksbelang heeft ontbroken, het bevel tot uitlevering telefoongesprekken onrechtmatig is gegeven en de resultaten daarvan dan ook niet mogen dienen als bewijsmiddel.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsvrouw niet.
Verdachte wordt verweten -kort samengevat- dat hij, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, zijn minderjarige zoon heeft onttrokken aan het wettig gezag. Verdachte heeft steeds beweerd alleen te hebben gehandeld en stellig ontkend dat anderen of een ander hem daarbij hebben geholpen. In dat licht bezien acht de rechtbank voormeld bevel van de officier van justitie dan ook volstrekt gerechtvaardigd en op juiste grondslag, waarheidsvinding, gebaseerd. De resultaten hiervan kunnen derhalve gebruikt worden voor het bewijs.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 23 oktober 2004 tot en met 20 december 2004 in Nederland,
opzettelijk een minderjarige beneden de leeftijd van 12 jaar, te weten [kind], geboren in 1997, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag, immers heeft verdachte daar toen die [kind], waarvan de moeder genaamd is [moeder] en waarvan hij, verdachte, de vader is, en die beiden het ouderlijk gezag uitoefenen, meegenomen en opzettelijk zonder toestemming van voornoemde [moeder] gebracht naar een zodanige plaats, te weten Tunesië, - welke aan [moeder] voornoemd niet bekend was en zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van die [moeder] lag dat de uitoefening van dat gezag door die [moeder] onmogelijk was geworden - dat [kind] voornoemd daardoor werd onttrokken aan het wettig gezag, hetwelk [moeder] voornoemd - moeder van [kind] zijnde - over voormelde [kind] uitoefende.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- of schrijffouten voorkomen, heeft de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere bewijsoverweging
Bij beschikking van de kantonrechter te Dordrecht van 9 september 2004 is het gezag over de in de bewezenverklaring genoemde minderjarige [kind] gewijzigd, in die zin dat vanaf dat moment de verdachte samen met de moeder met het gezag over de minderjarige werd belast.
Op 21 oktober 2004 heeft de verdachte de minderjarige [kind], met toestemming van de moeder, in het kader van de vastgestelde omgangsregeling, opgehaald in Dordrecht. Volgens die regeling zou [kind] tot 25 oktober 2004 bij zijn vader verblijven. Op 25 oktober 2004 bleek dat verdachte met [kind] was vertrokken naar Tunesië, zonder medeweten en toestemming van de moeder.
Hoewel de verdachte mede het wettig gezag over [kind] uitoefende, heeft hij de minderjarige zodanig feitelijk buiten de invloedssfeer van de moeder gebracht dat uitoefening van het wettig gezag door haar onmogelijk was geworden, zodat geoordeeld moet worden dat verdachte in die zin de minderjarige heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
OPZETTELIJK EEN MINDERJARIGE ONTTREKKEN AAN HET WETTIG OVER HEM GESTELD GEZAG, TERWIJL DE MINDERJARIGE BENEDEN DE TWAALF JAREN OUD IS.
6. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte een beroep doet op noodtoestand, omdat hij niet anders kon handelen dan hij heeft gedaan. Om het beroep van verdachte te doen slagen acht de raadsvrouw het van belang dat getuigen zullen worden gehoord. In dat kader heeft zij de rechtbank verzocht het onderzoek te schorsen en de stukken in handen te stellen van de rechter-commissaris voor het horen van de door de verdediging nader op te geven getuigen.
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsvrouw tot schorsing van het onderzoek af.
Aan verdachte is bij aanvang van de voorlopige hechtenis, in casu op 20 december 2004, ambtshalve een raadsman toegevoegd. Vanaf dat moment was hij voorzien van juridische bijstand. Op 17 maart 2005 heeft de huidige raadsvrouw aan de rechtbank laten weten dat zij de verdediging van verdachte heeft overgenomen. Op geen enkel moment in de periode voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting is van de zijde van de verdediging het initiatief genomen om enig nader onderzoek te laten verrichten, terwijl de wettelijke bepalingen die mogelijkheid wel bieden. Eerst ter gelegenheid van het pleidooi ter zitting heeft de raadsvrouw een verzoek gedaan tot het horen van getuigen in het kader van een nader onderzoek.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat van de noodzaak tot het verrichten van een nader onderzoek als door de raadsvrouw verzocht niet is gebleken.
De rechtbank overweegt dat voor het slagen van een beroep op noodtoestand, er sprake moet zijn van een gedraging die voortvloeit uit een acute concrete nood en die geëigend is om daaraan een einde te maken. Bovendien moet een dergelijke gedraging een toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit kunnen doorstaan.
De rechtbank overweegt dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een zodanig acute noodsituatie bij verdachte, dat zijn beroep op noodtoestand kan slagen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met name niet aannemelijk geworden dat verdachte alle paden heeft bewandeld om binnen de wettelijke kaders de door hem gewenste situatie met betrekking tot zijn minderjarige zoon [kind] te bewerkstelligen. Integendeel, verdachte lijkt de weg van de minste weerstand te hebben gekozen door zijn zoon, zonder medeweten en instemming van de tevens met het wettelijk gezag belaste moeder, naar Tunesië over te brengen.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het beroep op noodtoestand niet kan slagen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit. Hij heeft zijn minderjarige zoon [kind] onttrokken aan het wettig over hem gestelde gezag door hem, zonder medeweten en toestemming van de moeder, bij zijn familie in Tunesië te laten verblijven. Hierdoor was en is de moeder nog steeds niet in staat haar taak als degene die -mede- met het gezag is belast uit te voeren, hetgeen haar, naar de rechtbank heeft kunnen afleiden uit de door de moeder opgestelde stukken die zich in het dossier bevinden, veel verdriet doet en heeft gedaan. Onttrekking van jonge kinderen aan het wettig gezag is door de wetgever met een hoge gevangenisstraf bedreigd.
De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij halsstarrig blijft weigeren mee te werken aan een terugkeer van de minderjarige en dat hij er blijk van geeft de belangen van de moeder en het kind ernstig te minachten. Bij vonnis van 26 november 2004 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Alkmaar de verdachte bevolen om de minderjarige [kind] aan de moeder af te geven. Ook deze rechterlijke beslissing heeft kennelijk geen enkele indruk op verdachte gemaakt. Het negeren van deze rechterlijke uitspraak ziet de rechtbank als een strafverzwarende omstandigheid.
Wat de persoon van de verdachte betreft heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder door de strafrechter is veroordeeld, doch niet in die aard en omvang dat het als een strafverzwarende omstandigheid aangemerkt zal worden.
De rechtbank acht het van belang dat met de op te leggen straf enerzijds de ernst van het gepleegde delict tot uitdrukking wordt gebracht en anderzijds aan de verdachte wordt duidelijk gemaakt zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden. Daartoe zal een gedeelte van de straf voorwaardelijk worden opgelegd.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een deels vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [moeder] is ontvankelijk in haar vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
Ten aanzien van de materiële schade acht de rechtbank de post "verblijfskosten Tunesië" toewijsbaar tot een bedrag van € 1.033,55. Het betreft hier de twee door de benadeelde partij overgelegde nota's van reisbureau Van Maren, bijlage 2 bij het voegingsformulier. De overige, op de materiële schade betrekking hebbende, posten zijn hetzij onvoldoende onderbouwd hetzij niet eenvoudig vast te stellen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij ten aanzien van dat gedeelte van de vordering niet ontvankelijk is, met bepaling dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Ten aanzien van de immateriële schade, door de benadeelde partij in het voegingsformulier verwoord als "emotionele schade", acht de rechtbank de vordering tot schadevergoeding in de vorm van een voorschot toewijsbaar tot een bedrag van € 5.000,--, nu de vordering voor dat deel niet onrechtmatig en ongegrond voorkomt. Voor het overige zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is, aangezien dit gedeelte van de vordering niet eenvoudig van aard is. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 279 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van DRIE JAREN,
met bevel dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
met bepaling dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot EEN JAAR, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting te betalen aan [moeder], een bedrag van € 6.033,55 (zesduizenddrieëndertig euro en vijfenvijftig cent), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij [moeder] niet ontvankelijk is in het resterende deel van de vordering en dat de benadeelde partij dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 6.033,55 (zesduizenddrieëndertig euro en vijfenvijftig cent) ten behoeve van [moeder];
beveelt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
bepaalt dat voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door de veroordeelde en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs. H.W. Bezemer, voorzitter,
H. Bedee en M.A.C. Prins, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 07 april 2005.
Door afwezigheid is mr. Prins voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.