ECLI:NL:RBDOR:2005:AT4459

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
58605 KG-RK 05/40
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.L.J.M. Heijnen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Exclusieve sponsorovereenkomst en contractuele verplichtingen in de autosport

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht op 14 april 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Trust International B.V. De zaak betreft een geschil over een exclusieve sponsorovereenkomst die op 5 februari 2002 is gesloten tussen [eiser] en Trust. [eiser] vordert dat Trust wordt veroordeeld om sponsoruitingen te staken die in strijd zijn met deze overeenkomst, en om een bedrag van $ 200.000,- te betalen. Trust heeft de overeenkomst en een aanvullende overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden, en stelt dat zij niet langer gebonden is aan het exclusiviteitsbeding.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Trust contractueel niet is toegestaan om zonder toestemming van [eiser] anderen dan [betrokkene 1] te sponsoren. De rechter oordeelt dat het standpunt van Trust, dat het verbod enkel geldt voor teams en niet voor individuele rijders, onjuist is. De overeenkomst definieert 'members' en 'teams' op een manier die ook individuele coureurs omvat. Trust heeft bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is.

De rechter heeft de vordering van [eiser] tot het staken van sponsoruitingen toegewezen, maar de geldvordering van $ 200.000,- afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van onverwijlde spoed voor de geldvordering, aangezien [eiser] niet heeft aangetoond dat er dringende redenen zijn om deze vordering in kort geding te behandelen. Trust is veroordeeld in de proceskosten, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

rolnummer : 58605 / KG ZA 05-40
datum : 14 april 2005
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Civiel Recht
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats], [gemeentenaam],
eiser,
advocaat mr. S.F. Kalff te Amsterdam,
procureur mr. V.J. Groot,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Trust International B.V.
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. G.S.P. Vos,
procureur mr. J.A. Visser.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en Trust.
Het procesverloop
1. De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 31 maart 2005 kennis genomen van de volgende processtukken:
* dagvaarding van 11 maart 2005,
* pleitnotities van mr. Kalff voornoemd,
* pleitnotities van mr. Vos voornoemd,
* de door beide partijen overgelegde producties.
De zaak tegen de gedagvaarde, maar niet verschenen gedaagde sub 2 ( de besloten vennootschap Aashima Technology B.V.) is niet aangebracht.
De feiten
2. Op grond van de - in zoverre niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken - stellingen van partijen en in het geding gebrachte producties wordt in dit geding van het volgende uitgegaan:
3. [eiser] heeft met Trust op 5 februari 2002 een overeenkomst gesloten, waarbij Trust [eiser] heeft benoemd tot haar exclusieve en wereldwijde "sponsorship representative" in de autosport (hierna: de overeenkomst). Onderdeel van de overeenkomst is dat Trust aan [eiser] exclusiviteit heeft verleend op de navolgende wijze: "Trust will not troughout the term deal directly with any member or its representative except after having been requested to do so by you" (lees: [eiser]). De overeenkomst loopt tot 31 december 2004, en bepaalt voor de duur van de overeenkomst en voor een periode van twee jaar daarna: "In consideration of the above, Trust undertakes with you that, both during the contract and for a period of two (2) years after the determination of the same, it will not, without your written consent, provide sponsorship to any team unless a condition precedent of such sponsorship guarantees that the driver will be a regular team driver." Met "driver" wordt volgens het contract bedoeld de autocoureur [betrokkene 1], van wie Trust sponsor is geworden.
4. [betrokkene 1] is op enig moment zijn plaats als coureur in de formule 1 racesport kwijt geraakt. Vervolgens zijn in 2004 tussen Trust, [eiser] en het raceteam Jordan onderhandelingen gevoerd over toetreding van [betrokkene 1] tot het raceteam Jordan en over sponsoring door Trust van het raceteam Jordan. Deze onderhandelingen hebben niet geleid tot toetreding van [betrokkene 1] tot het raceteam Jordan.
5. Trust heeft, na het mislukken van de onderhandelingen tussen [betrokkene 1] en het raceteam Jordan, met [eiser] in april 2004 een overeenkomst gesloten (hierna: de aanvullende overeenkomst), waarbij [eiser] aan Trust eenmalige (uitsluitend het seizoen 2004 betreffende) vrijstelling heeft verleend van het overeengekomen verbod om anderen dan [betrokkene 1] te sponsoren. De aanvullende overeenkomst houdt in dat Trust het raceteam Jordan eenmalig mocht gaan sponsoren voor een bedrag van $ 1.000.000,-, onder de voorwaarde dat 20 % van dit bedrag ($ 200.000,-) door Trust aan [eiser] zou worden betaald.
6. Een geplande testrit door [betrokkene 1] in een raceauto van het raceteam Jordan op 1 juni 2004 heeft geen doorgang gevonden.
7. Bij brief van 26 januari 2005 heeft Trust de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden.
8. Bij brief van de raadsman van [eiser] van 24 februari 2005 is Trust gesommeerd tot betaling van $ 200.000,- uiterlijk op 3 maart 2005. Voorts wordt in de brief medegedeeld dat is geconstateerd dat Trust in strijd handelt met het overeengekomen verbod om in de racesport anderen dan [betrokkene 1] te sponsoren. Trust is gesommeerd om de desbetreffende reclame-uitingen te staken voor eveneens 3 maart 2005.
De vordering
9. [eiser] vordert - kort samengevat - om Trust bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
I om direct na betekening van het in deze te wijzen vonnis de sponsoruitingen en/of
- handelingen te staken en gestaakt te houden die in strijd zijn met de exclusieve wereldwijde overeenkomst tussen partijen van 2 februari 2002 (de rechtbank leest: 5 februari 2002) alsmede om de bestaande sponsoruitingen bij het raceteam en/of haar leden te verwijderen en verwijderd te houden voor de duur van de overeenkomst, zijnde tot en met 2006, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II tot betaling binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis van een bedrag van $ 200.000,-;
en met veroordeling van Trust in de kosten van het geding. Hij stelt daartoe het volgende.
10. Zonder toestemming van [eiser] is het Trust contractueel niet toegestaan om in de racewereld anderen dan [betrokkene 1] te sponsoren. Trust schendt dit exclusiviteitsbeding door desalniettemin het raceteam Minardi of althans een rijder daarvan te sponsoren. De aanvullende overeenkomst voorzag slechts in een eenmalige uitzondering op het exclusiviteitsbeding voor het jaar 2004 voor het raceteam Jordan.
11. Ingevolge de aanvullende overeenkomst is Trust een bedrag van $ 200.000,- verschuldigd aan [eiser], welk bedrag niet is betaald. Het spoedeisend belang van deze geldvordering is gegeven nu Trust al sinds juli 2004 met betaling in gebreke is gebleven.
Het verweer
12. De conclusie van Trust strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Zij voert als verweer het volgende aan.
13. Primair voert Trust aan dat zij de overeenkomst, voor zover deze betrekking heeft op de tweejarige exclusiviteitsperiode na beëindiging van de overeenkomst, en de aanvullende overeenkomst heeft ontbonden. Zij acht zich dan ook niet langer gebonden aan het exclusiviteitsbeding, noch aan de afspraak om $ 200.000,- te betalen. Trust heeft op goede gronden de overeenkomsten ontbonden. Afgesproken was dat [betrokkene 1] op 1 juni 2004 een testrit zou maken in een raceauto van Jordan. Deze raceauto moest eerst nog worden aangepast aan het postuur van [betrokkene 1] ("seat-fitting"). [betrokkene 1] is daartoe op 5 mei 2004 naar Jordan afgereisd. Vervolgens zou [betrokkene 1] op 25 mei 2004 wederom Jordan bezoeken ter afronding van de aanpassingen. [betrokkene 1] is daarvoor niet komen opdagen. Namens hem liet [eiser] één of twee dagen tevoren weten dat de raceauto niet geschikt zou zijn. Volgens Trust echter was de raceauto zowel veilig als anderszins passend voor [betrokkene 1]. [eiser] heeft in strijd gehandeld met de artikelen 2 en 8 van de overeenkomst. Op grond van deze artikelen moest [eiser] zijn werk voor Trust naar beste vermogen uitvoeren en was het [eiser] verboden om handelingen te verrichten waardoor redelijkerwijs de reputatie van Trust kon worden geschaad.
14. Subsidiair voert Trust aan dat het exclusiviteitsbeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiser] heeft zijn werkzaamheden als opdrachtnemer niet naar behoren uitgevoerd, door sinds mei 2003 geen voorstellen meer te doen aan Trust over sponsormogelijkheden in de autosport. Trust verwijst daartoe naar een overgelegde verklaring van één van haar werknemers van 23 maart 2005. Het exclusiviteitsbeding is een vreemde eend in de bijt in de relatie opdrachtgever-opdrachtnemer. Trust zit nu volledig vast aan [betrokkene 1], die geen formule 1 coureur meer is, waardoor Trust zich beperkt ziet in haar mogelijkheden om reclame te maken. Trust beroept zich op analogie met het arbeidsrecht, waarin een non-concurrentiebeding vernietigbaar is indien dit een werknemer onredelijk benadeelt.
15. Meer subsidiair voert Trust aan dat het exclusiviteitsbeding niet wordt geschonden. Het beding staat slechts in de weg aan sponsoring van een team. Trust sponsort evenwel geen team maar een individuele coureur, namelijk [betrokkene 2]. Voorts is geen sprake van sponsoring in de zin van de overeenkomst, nu [betrokkene 2] niet wordt betaald voor het maken van reclame voor Trust. [betrokkene 2] ziet het gratis maken van reclame voor Trust slechts als een investering voor de toekomst. Immers loopt het exclusiviteitsbeding in de overeenkomst tussen Trust en [eiser] af in 2007, waarna Trust alsnog kan gaan betalen voor sponsoring van [betrokkene 2].
16. Ten aanzien van de geldvordering van $ 200.000,- betwist Trust dat sprake is van een spoedeisend belang en voorts acht Trust het niet aannemelijk dat [eiser] een vordering heeft op Trust. [eiser] heeft volgens de overeenkomst geen recht op enige vergoeding van Trust en de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst zijn terecht ontbonden.
De beoordeling
17. De vordering onder I. is gebaseerd op de overeenkomst (van 5 februari 2002). Volgens Trust heeft zij deze overeenkomst terecht ontbonden. De voorzieningenrechter acht echter naar voorlopig oordeel niet aannemelijk geworden dat ontbinding van de overeenkomst gerechtvaardigd is. De argumenten die Trust in dit verband naar voren brengt zijn niet voldoende. De overeenkomst tussen Trust en [eiser] vermeldt slechts dat [eiser] voor Trust sponsormogelijkheden in (met name) de autoracewereld zal zoeken. Uit de overeenkomst blijkt echter niet dat [eiser] zich ook contractueel heeft verplicht jegens Trust om in te staan voor het doen of nalaten van [betrokkene 1]. Voor zover van belang zij overwogen dat zulks ook in de aanvullende overeenkomst niet (nader) is overeengekomen. Het primaire verweer faalt derhalve.
18. Een overeenkomst bindt partijen. Voor zover echter het exclusiviteitsbeding in de onderhavige overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zou Trust daaraan niet gebonden zijn. Trust voert in dit verband allereerst aan dat [eiser] zijn contractuele plichten zou hebben verzaakt. Voor zover [eiser] echter al tekort zou zijn geschoten, dan rechtvaardigt zulks veeleer een beroep op ontbinding van de overeenkomst wegens wanprestatie dan een beroep op onaanvaardbaarheid van het exclusiviteitsbeding. Afgezien daarvan is naar voorlopig oordeel niet aannemelijk geworden dat sprake is van enig tekortschieten van [eiser]. Allereerst niet op grond van hetgeen in rechtsoverweging 17 wordt overwogen. Voorts is onvoldoende gebleken dat [eiser] in gebreke zou zijn gebleven om vanaf mei 2003 naar sponsormogelijkheden te zoeken. Ingevolge artikel 2 van de overeenkomst had [eiser] een zodanige verplichting niet steeds, maar slechts op verzoek van Trust ("when requested by Trust"). Uit het standpunt van Trust valt niet af te leiden dat [eiser] heeft verzuimd om te voldoen aan door Trust gedane verzoeken. Evenmin valt zulks af te leiden uit een in dit verband door Trust overgelegde verklaring van één van haar werknemers. Overigens dateert deze verklaring pas van 23 maart 2005, hetgeen er niet op wijst dat Trust dusdanige moeite had met het gestelde tekortschieten van [eiser] dat zij daartegen direct vanaf mei 2003 in het geweer is gekomen.
19. Voorts voert Trust feiten en omstandigheden aan die naar haar mening het beding als zodanig onaanvaardbaar maken. Hetgeen Trust daartoe aanvoert is naar voorlopig oordeel echter niet voldoende om van onaanvaardbaarheid te kunnen spreken. Trust is een onderneming, en dan kennelijk van een kaliber dat aanzienlijke bedragen heeft kunnen aanwenden om zodoende reclame te maken in de formule 1 autosport, zijnde het hoogste, mondiale niveau in de autosport. Ter zitting gaf [eiser] onweersproken aan dat deze sport honderden miljoenen televisiekijkers trekt. Niet valt in te zien waarom dan de positie van Trust vergelijkbaar is met die van een werknemer tegenover een werkgever. Trust zal de lusten van de samenwerking met [eiser] hebben ondervonden door de veelheid aan reclame die [betrokkene 1] voor Trust heeft gegenereerd. Trust zal daartegenover ook de lasten hebben te dragen in de vorm van gebondenheid aan de overeengekomen exclusiviteitsregeling. Hieraan doet niet af dat Trust zich aldus beperkt ziet in haar mogelijkheden tot het maken van reclame in de formule 1 racesport nu [betrokkene 1] daaraan niet meer deelneemt. Het wordt niet anders nu zulks niet alleen geldt voor de duur van de overeenkomst (tot 31 december 2004) maar ook nog voor een periode van twee jaar na afloop daarvan.
20. Het standpunt van Trust dat het verbod om zonder toestemming van [eiser] anderen dan [betrokkene 1] te sponsoren slechts geldt voor teams maar niet voor individuele rijders, is naar voorlopig oordeel onjuist. Ingevolge de in rechtsoverweging 3 aangehaalde tekst geldt een verbod voor Trust om zonder tussenkomst van [eiser] rechtstreeks met "members" in zee te gaan. Het begrip "member" wordt in de overeenkomst gedefinieerd, als "a member of the motor sport industry including but not limited to manufacturers, organisers, promoters, entrants and drivers" (onderstreping rechtbank). Het is derhalve Trust contractueel verboden om rechtstreeks met andere coureurs in zee te gaan. Voor zover Trust haar standpunt baseert op de eveneens in rechtsoverweging 3 aangehaalde zinsnede "provide sponsorship to any team" wordt opgemerkt dat de overeenkomst eveneens een definitie kent van het begrip "team", namelijk "any member...", en uit het vorenoverwogene volgt reeds dat daaronder weer "drivers" vallen, zodat het verbod zich ook om deze reden uitstrekt tot individuele coureurs.
Het verweer van Trust als zou zij niet betalen voor de reclame die thans voor haar wordt gemaakt, faalt eveneens. Het is op zich al niet aannemelijk dat Trust geen vergoeding verschuldigd zou zijn voor de reclame die voor haar wordt gemaakt in het formule 1 racen, zijnde een zeer commerciële tak van sport met wereldwijd honderden miljoenen televisiekijkers. Het standpunt van Trust dat zij pas na ommekomst van de tweejarige exclusiviteitsperiode na beëindiging van de overeenkomst -in 2007- zal gaan betalen voor de reclame, maakt het oordeel niet anders. Het ligt in de rede dat die betaling tevens een vergoeding zal omvatten voor de reeds gemaakte reclame.
21. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding moet het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening nodig moet zijn. Bij de afweging van de belangen van partijen dient daarnaast de vraag betrokken te worden naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling.
22. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van onverwijlde spoed ter zake van diens geldvordering. [eiser] komt niet verder dan dat Trust al sinds de zomer van 2004 met betaling in gebreke is. Waarom dit de weg naar de kort gedingrechter zou rechtvaardigen, valt niet in te zien.
23. Slotsom is derhalve dat het gevorderde verbod -zij het als in het dictum aan te geven- zal worden toegewezen en dat de geldvordering zal worden afgewezen.
24. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Trust worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing in kort geding
De voorzieningenrechter:
beveelt Trust om vanaf zeven dagen na betekening van dit vonnis de sponsoruitingen en/of
-handelingen die strijdig zijn met de exclusieve wereldwijde overeenkomst van 5 februari 2002 tussen [eiser] en Trust te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden en de bestaande sponsoruitingen bij het raceteam en/of haar leden (alles conform de definities van de overeenkomst) te verwijderen en verwijderd te houden tot en met 2006 op straffe van een dwangsom van € 100.000,- (zegge honderdduizend euro) per inbreukmakende sponsoruiting en/of -handeling en
€ 20.000,- (zegge twintigduizend euro) per dag of dagdeel dat de inbreuk voortduurt, naar keuze van [eiser], met een maximum van € 5.000.000,- (zegge vijf miljoen euro);
veroordeelt Trust in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op € 816,- aan salaris van de procureur en € 3.515,60,- aan verschotten, waarvan € 3.430,- aan griffierecht;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L.J.M. Heijnen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2005.