ECLI:NL:RBDOR:2005:AT7210

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
153848 CV EXPL 05-339
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten na ongeval met aansprakelijkheidsverzekering

In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 9 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Amev Schadeverzekeringen N.V. [eiseres] was betrokken bij een ongeval op 24 februari 1996, waarvoor Amev als aansprakelijkheidsverzekeraar optrad. [eiseres] vorderde een bedrag van € 1.495,01 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke rente, van Amev. De vordering was gebaseerd op de stelling dat de gemaakte kosten redelijk waren en in verband stonden met het ongeval. Amev betwistte de vordering en voerde aan dat de kosten niet aan hen konden worden toegerekend, omdat [eiseres] niet voldoende had samengewerkt met haar gemachtigde, mr. Milo.

De kantonrechter oordeelde dat er een causaal verband bestond tussen het ongeval en de gevorderde kosten, maar dat [eiseres] niet had aangetoond dat de kosten redelijk waren. De rechter wees erop dat de kosten die door mr. Milo in rekening waren gebracht, niet aan Amev konden worden toegerekend, omdat [eiseres] niet had onderbouwd hoe de kosten waren ontstaan en dat er een wanverhouding bestond tussen de uitgekeerde schade en de opgevoerde kosten. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Amev, die op € 544,00 werden vastgesteld.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van de redelijkheid van gemaakte kosten in letselschadezaken en de noodzaak voor eisers om voldoende bewijs te leveren van het causaal verband tussen de schade en de aansprakelijkheid van de tegenpartij. De uitspraak is relevant voor de toepassing van artikel 6:96 en 6:98 van het Burgerlijk Wetboek, die betrekking hebben op de vergoeding van kosten en de toerekenbaarheid van schade.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Kenmerk: 153848 CV EXPL 05-339
Vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 9 juni 2005 in de zaak van:
[…], wonende te Dordrecht, eiseres,
gemachtigde: mr. R.B. Milo,
tegen :
de naamloze vennootschap AMEV SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te 3584 BA Utrecht, gedaagde,
gemachtigde: mr. A.F.J. Blondeel.
Partijen worden aangeduid als [eiseres] en Amev.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 10 januari 2005;
2. de conclusie van antwoord;
3. de conclusie van repliek;
4. een akte van [eiseres];
5. de conclusie van dupliek;
6. de door partijen overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
1. Tussen partijen staat het volgende vast.
Op 24 februari 1996 is [eiseres] betrokken geweest bij een ongeval, ten gevolge waarvan zij schade heeft geleden. Degene die aansprakelijk was voor de door [eiseres] geleden schade was verzekerd ingevolgde WAM bij Amev.
Amev heeft op 12 maart 2001 aan [eiseres] als voorschot op de immateriële schade f. 2.500,-- (€ 1.134,45) en als voorschot op de materiële schade f. 1.000,-- (€ 453,78) betaald, derhalve in totaal € 1.588,23.
Vanaf maart 1999 wordt [eiseres] bijgestaan door mr. Milo.
De declaraties voor zijn werkzaamheden heeft hij, vergezeld van een urenspecificatie, aan Amev gestuurd. Het betreft de volgende declaraties (prod. 5 bij antwoord):
Datum: factuurbedrag:
15 december 2000 f. 1.567,66 (€ 711,37)
3 april 2001 f. 2.213,30 (€ 1.004,35)
28 juni 2001 f. 1.057,66 (€ 479,95)
28 september 2001 f. 728,24 (€ 330,46)
totaal € 2.526,13
Amev heeft als voorschot terzake buitengerechtelijke kosten betaald € 1.618,93.
2. [eiseres] vordert dat Amev bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan [eiseres] te betalen € 1.495,01vermeerderd met wettelijke rente vanaf de 15e dag na de factuurdatum (voorzover het de reeds verzonden facturen betreft) resp. vanaf de dagvaarding, kosten rechtens.
Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag.
[eiseres] heeft in totaal € 3.113,94 (€ 2.526,13 reeds gedeclareerd en € 587,81 nog te declareren) aan buitengerechtelijke kosten gemaakt. Deze kosten zijn redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Amev heeft € 1.618,93 betaald, zodat nog
€ 1.495,01 is verschuldigd.
3. Amev voert het volgende aan als verweer:
a. primair: [eiseres] is niet-ontvankelijk. Mr. Milo heeft sinds 2001 geen contact meer kunnen krijgen met [eiseres]. Amev betwist dat [eiseres] mr. Milo rechtsgeldig heeft gemachtigd om namens haar deze procedure te voeren.
b. subsidiair: de door mr. Milo in rekening gebrachte kosten voldoen niet aan de in art. 6:96 lid 2 sub b. en c. BW gestelde dubbele redelijkheidstoets: (1) de kosten moeten redelijkerwijs verantwoord zijn en (2) de omvang van de kosten moet redelijk zijn. Aan het eerste criterium wordt wel voldaan en aan het tweede niet, omdat:
i. sprake is van crediteursverzuim (het niet verstrekken van inlichtingen betreffende letselschade);
ii. de uren die mr. Milo heeft moeten besteden om achter [eiseres] aan te gaan in redelijkheid niet als opvorderbare buitengerechtelijke kosten op de aansprakelijke verzekeraar kunnen worden afgewenteld.
iii. mr. Milo zijn kosten in deze relatief eenvoudige zaak binnen de perken had moeten houden;
iv. een wanverhouding bestaat tussen de uitgekeerde schade (€ 1.588,23) en de opgevoerde kosten van rechtsbijstand (€ 3.113,94), die aanleiding behoort te geven tot matiging van de opgevoerde kosten;
v. een voor Amev onbegrijpelijke stijging van het uurtarief van mr. Milo.
Beoordeling van het geschil
4. [eiseres] heeft bij akte een verklaring overgelegd, waarin zij verklaart dat deze procedure met haar instemming wordt gevoerd. Amev voert aan dat vast staat dat mr. Milo al sinds 2001 geen contact meer met [eiseres] heeft, zodat zij mr. Milo onmogelijk kan hebben gemachtigd. Dat [eiseres] deze verklaring op 9 april 2005 zelf heeft ondertekend, betwist Amev echter niet, zodat aan haar verweer op dit punt voorbij wordt gegaan.
5. Beide partijen gaan er van uit dat de grondslag van deze vordering is te vinden in artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW. Beide partijen beroepen zich op het door de Hoge Raad op 11 juli 2003 gewezen arrest (te vinden in NJ 2005,50). In dit arrest stelt de Hoge Raad voorop dat art. 6:96 lid 2 aanhef en onder b. BW zelf geen grondslag biedt voor een verplichting tot vergoeding van kosten die worden gemaakt om vast te stellen of als gevolg van een gebeurtenis schade is geleden en, zo ja, of daarvoor iemand aansprakelijk kan worden gehouden. Kennelijk bedoelt Amev met het onder ii gevoerde verweer het causaal verband tussen het ongeval en de thans gevorderde schade te betwisten.
6. Vast staat dat de verzekerde van Amev aansprakelijk is voor alle schade die [eiseres] tengevolge van het ongeval lijdt. Redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid kunnen ook voor vergoeding in aanmerking komen, indien de hoogte van de uiteindelijk vastgestelde schade lager is dan de gemaakte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Wel moeten die kosten als gevolg van het ongeval zijn gemaakt (sine qua non verband) en dienen zij tevens in zodanig verband met het ongeval te staan dat zij aan de daarvoor aansprakelijke persoon, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als gevolg van deze gebeurtenis kunnen worden toegerekend (art. 6:98 BW). Bij de beantwoording van de vraag of de schade in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, dat deze aan de aansprakelijke persoon kan worden toegerekend, dient te worden beoordeeld of het redelijk was in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van het ongeval deskundige bijstand in te roepen en of de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn.
[eiseres] dient te stellen, en bij voldoende betwisting te bewijzen, dat zodanig causaal verband tussen het ongeval en de schade aanwezig is en dat de schade aan de schadeveroorzakende persoon kan worden toegerekend.
7. Indien geen ongeval zou hebben plaatsgevonden, zouden de onderhavige kosten niet zijn gemaakt. Het hiervoor genoemde sine qua non verband is aanwezig. Niet in geschil is dat het redelijk was deskundige bijstand in te roepen.
8. Amev betwist gemotiveerd dat de in rekening gebrachte kosten redelijk zijn door aan te voeren dat [eiseres] mr. Milo niet voorzag van de nodige gegevens en dat mr. Milo veel tijd heeft besteed aan pogingen met haar in contact te komen. [eiseres] heeft hierop nauwelijks gereageerd. Zij stelt slechts dat een ander onderzoek naar schoolverzuim niets heeft opgeleverd (repliek 8), terwijl zij niet betwist dat zij vanaf 2001 geen contact meer had met mr. Milo en dat mr. Milo veel tijd heeft besteed om met haar in contact te komen. De hiermee gemoeide kosten kunnen niet aan de aansprakelijke partij worden toegerekend, zodat het door art. 6:98 BW vereiste causaal verband ten aanzien van deze kosten ontbreekt. Het had op de weg van [eiseres] gelegen nader te onderbouwen hoe veel tijd mr. Milo heeft besteed om haar op- en aan te sporen. Nu niet kan worden vastgesteld of [eiseres] de thans gevorderde kosten, naast de reeds door Amev betaalde kosten, aan de aansprakelijke partij kunnen worden toegerekend, moet de vordering worden afgewezen.
9. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, in dit geding aan de zijde van Amev gevallen, welke kosten tot op deze uitspraak zijn bepaald op € 544,00 voor het salaris van de gemachtigde van Amev.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2005, in aanwezigheid van de griffier.