rolnummer : 60621 / KG ZA 05-110
datum : 8 september 2005
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [eiser sub 4],
wonende te [woonplaats],
5. [eiseres sub 5],
wonende te [woonplaats],
6. [eiser sub 6],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. M.L. Marcus-Daniëls te Gilze en Rijen,
procureur mr. V.J. Groot,
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie),
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te 's-Gravenhage,
procureur mr. J.A. Visser.
Eisers worden hieronder tezamen aangeduid als [eisers]. Gedaagde wordt hieronder aangeduid als de Staat.
1. De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 25 augustus 2005 kennis genomen van de volgende processtukken:
* dagvaarding van 2 augustus 2005,
* pleitnotities van mr. Gaasbeek, voornoemd,
* de door beide partijen overgelegde producties.
2. Op grond van de - in zoverre niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken - stellingen van partijen en in het geding gebrachte producties wordt in dit geding van het volgende uitgegaan:
3. Eiseres sub 1 is de (voormalige) echtgenote van [betrokkene] (verder: [x]). Eisers sub 2 tot en met 5 zijn hun meerderjarige kinderen. Eiser sub 6 is de echtgenoot van eiseres sub 5.
4. Op 15 oktober 2004 is de politie ter aanhouding van [x] binnengetreden in de woning aan de J.J.A. Goeverneurstraat 65 te [woonplaats]. Deze woning werd op dat moment bewoond door [x] en eisers sub 1 tot en met 4. Voorts verbleven op dat moment eisers sub 5 en 6 in de woning. Naast [x] heeft de politie in die woning in ieder geval eiseressen sub 1 en 2 aangehouden. Eiseres sub 1 is de volgende dag heengezonden en eiseres sub 2 is ingesloten ter uitvoering van een eerder opgelegde straf.
5. Op 15 oktober 2004 is tevens de voormelde woning door de politie doorzocht. Hierbij werd onder meer op de eerste verdieping op het verlaagde plafond van een slaap-/woonkamer een wapen en een zwart tasje aangetroffen. In het zwarte tasje zat een witte envelop met daarin een geldbedrag van € 19.650,-- en een beige etui met een geldbedrag van € 4.000,--. Op de tweede verdieping van de woning werd in een slaapkamer in een tas een geldbedrag van € 3.450,-- aangetroffen.
6. Voormelde geldbedragen ad € 27.100,-- in totaal zijn op 15 oktober 2004 door de politie in beslag genomen. Hiervan zijn twee kennisgevingen van inbeslagneming opgemaakt. Deze kennisgevingen vermelden [x] als verdachte en voorts dat de eigenaar van het in beslag genomen geld onbekend is.
7. Blijkens een daarvan opgemaakt proces-verbaal van verhoor heeft eiseres sub 1 op 15 oktober 2004 tegenover de verbalisanten van de politie - voor zover hier van belang - verklaard:
"U zegt mij dat er ook veel geld in huis is gevonden. - Dat weet ik. Ik heb dat geld in een tasje gestopt en die tas met een tasje met sieraden weggestopt achter de plafondplaten in het kleine kamertje naast onze slaapkamer. Dat geld was ongeveer 24.000 euro. Dat is geld dat we met z'n allen bij elkaar gespaard. ....
U vraagt mij hoeveel geld er van wie is.
- Mijn man en ik hebben 6000 euro
- [eiseres sub 2] heeft 4000 euro
- [eiseres sub 3] heeft 6000 of 7000 euro
- [eiser sub 4] heeft 5000 of 6000 euro.
..."
8. Blijkens een ambtelijk verslag van de politie met een samenvatting van de processen-verbaal van verhoor heeft [x] op 15 oktober 2004 bij zijn eerste verhoor tegenover de verbalisanten van de politie verklaard dat hij geen spaargeld heeft en dat het aangetroffen geld van zijn vrouw is.
9. Op 2 november 2004 heeft de belastingdienst Rijnmond, uit hoofde van dwangbevelen tot een bedrag van € 23.423,71 alsmede tot verhaal van gemaakte en nog te maken kosten van vervolging en executie, ten laste van [x] executoriaal derdenbeslag doen leggen onder de Staat (de officier van justitie te Dordrecht).
10. Bij brief van hun toenmalige raadsman mr. G.L.A.M. van Doveren van 22 december 2004 hebben [eisers] de officier van justitie te Dordrecht gesommeerd het in beslag genomen geld ad € 27.100,-- aan hen terug te geven.
11. Eind 2004/begin 2005 heeft de officier van justitie te Dordrecht het strafrechtelijk beslag op het voormelde geld opgeheven, waarna van het in beslag genomen geld een bedrag van € 25.491,18 aan de belastingdienst is afgedragen en het restant ad € 1.608,82 is afgedragen aan de gemeente Dordrecht.
12. [eisers] vorderen - kort samengevat - :
primiar:
de Staat te veroordelen om binnen 5 dagen na het wijzen van dit vonnis over te gaan tot restitutie van het in beslag genomen bedrag ad € 27.100,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 27.100,-- vanaf 24 december 2004 tot aan de voldoening, alsmede de Staat te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.158,--;
subsidiair:
de Staat te bevelen om binnen 5 dagen na het wijzen van dit vonnis aan [eisers] een voorschot op de schadevergoeding te doen toekomen van € 30.000.--;
primair en subsidiair:
met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover indien niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis tot betaling wordt overgegaan.
Zij stellen daartoe het volgende.
13. [eisers] stellen zich primair op het standpunt dat zij eigenaren zijn van het geldbedrag dat door de Staat strafrechtelijk in beslag is genomen en dat de Staat dit geldbedrag daarom aan hen dient te restitueren nu het strafrechtelijk beslag is opgeheven. Subsidiair stellen zij dat de officier van justitie een deel van het geldbedrag ten gunste van [x] aan de belastingdienst heeft afgedragen, terwijl hem bekend was, althans redelijkerwijs bekend moet zijn geweest, dat het geldbedrag niet aan [x] maar aan [eisers] toebehoorde, althans dat op dat moment de eigenaar van het geldbedrag (nog) onbekend was, maar het vermoeden bestond dat [eisers] eigenaar waren. Voorts heeft de officier van justitie naar aanleiding van de beslaglegging door de belastingdienst geen schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 476b Rv. gedaan en heeft hij zonder enige rechtsgrond het restant van het in beslag genomen geldbedrag afgedragen aan de gemeente Dordrecht. Aldus heeft de Staat jegens [eisers] een onrechtmatige daad gepleegd. [eisers] hebben daardoor schade bestaande uit het bedrag van € 27.100,--, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.
14. De Staat heeft de vordering gemotiveerd weersproken. De inhoud van zijn verweer zal hierna voor zover nodig nader worden omschreven.
15. De primaire vordering van [eisers] strekt tot nakoming van de verplichting tot teruggave na strafrechtelijke inbeslagname. Dit is geen verplichting waarvan bij de burgerlijke rechter nakoming kan worden gevorderd. Slechts de strafrechter is op de voet van artikel 552a Sv. in staat over de verplichting tot teruggave te oordelen (HR 29 januari 1999, NJ 1999/415). Niet nakoming van de verplichting tot teruggave kan echter leiden tot aansprakelijkheid van de Staat uit onrechtmatige daad. Degene die daardoor schade lijdt kan zich in beginsel tot de civiele rechter wenden. Dat voor de subsidiair in dit geding gevorderde voorschot op schadevergoeding een uitzondering op dit beginsel geldt, kan voorshands niet worden aangenomen. Immers het geval van artikel 119 lid 2 Sv. doet zich niet voor en [eisers] maken bovendien niet alleen aanspraak op vergoeding van de waarde van het inbeslaggenomen geld, maar ook op wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten (HR 7 mei 1993, NJ 1993,657 en HR 25 juni 1991, NJ 1991,823). Het beroep van de Staat op de niet-ontvankelijkheid van [eisers] in hun vorderingen slaagt derhalve slechts ten aanzien van de primaire vordering van [eisers]
16. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding moet het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening nodig moet zijn. Bij de afweging van de belangen van partijen dient daarnaast de vraag betrokken te worden naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling.
17. Partijen verschillen van mening over de vraag of de (indirecte) teruggave van het in beslaggenomen geld aan [x] rechtmatig is. Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
18. Ingevolge het eerste lid van artikel 116 Sv. dient een in beslaggenomen voorwerp in beginsel te worden teruggegeven aan degene onder wie het in beslag is genomen. Uit de kennisgevingen van inbeslagneming blijkt echter niet dat het geld onder [x] in beslaggenomen is, maar slechts dat het geld in beslaggenomen is in het onderzoek waarin [x] als verdachte is aangemerkt. Dat [x] als beslagene moet worden aangemerkt is ook niet zonder meer voor de hand liggend nu het geld is aangetroffen in een woning waarin meerdere volwassen personen, waaronder [eisers], woonden cq. verbleven en aanvankelijk kennelijk geen van de aanwezigen zich op het standpunt heeft gesteld aanspraak op het geld te hebben.
19. Indien al moet worden aangenomen dat [x] moet worden aangemerkt als degene onder wie het geldbedrag in beslag is genomen, komt het voorshands voor dat er aanleiding bestond om niet het eerste lid artikel 116 Sv toe te passen, maar het derde lid van dat artikel. Nu aanwijzingen voor het tegendeel ontbraken bood de verklaring van [x] tezamen met de verklaring die eiseres sub 1 op 15 oktober 2004 tegenover de politie heeft afgelegd en de brief van de raadsman van [eisers] aan de officier van justitie van 22 december 2004 op het eerste gezicht voldoende aanwijzing dat het in beslaggenomen geld, met uitzondering van het bedrag van € 6.000,--, niet aan [x] toebehoorde.
20. Op grond van het vorenstaande is voorshands niet uitgesloten dat het handelen van de officier van justitie in een bodemprocedure onrechtmatig zal worden geoordeeld. [eisers] hebben echter slechts schade door die handelwijze kunnen lijden, indien het in beslaggenomen geld daadwerkelijk hun eigendom was. Het laatste is door de Staat betwist en kan niet alleen op grond van de in dit geding overgelegde verklaringen van [eisers] worden aangenomen. Immers hebben [eisers] een kennelijk belang om te verklaren zoals zij hebben gedaan en heeft eiseres sub 1 bovendien tegenover de politie verklaard dat het bedrag van € 6.000,-- van haar en haar man is.
21. Op grond van het vorenstaande staat - mede gezien het restitutierisico - de aanspraak op schadevergoeding van [eisers] onvoldoende vast om een voorschot daarop in kort geding te kunnen toewijzen. Het restitutierisico is aanmerkelijk nu [eisers] stellen over het voorschot te willen beschikken om diverse grote schulden te voldoen en eisers sub 5 en 6 bovendien niet in Nederland woonachtig zijn.
22. Uit het voorafgaande volgt dat [eisers] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun primaire vordering en dat de subsidiaire vordering dient te worden afgewezen.
23. Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen [eisers] worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing in kort geding
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in de primaire vordering;
wijst de subsidiaire vordering af;
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de Staat bepaald op € 816,-- aan salaris van de procureur en € 244,-- aan verschotten (griffierecht);
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2005.