ECLI:NL:RBDOR:2005:AU4015
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.F.Th. Snelders
- Rechtspraak.nl
Geldigheid en matiging van een concurrentiebeding in arbeidsovereenkomst
In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, gaat het om de geldigheid van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Deurwaarderskantoor [X1]. De arbeidsovereenkomst werd op 10 september 2003 aangegaan voor bepaalde tijd en werd op 31 augustus 2004 verlengd naar onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen dat de werknemer verbiedt om binnen twee jaar na beëindiging van de dienstbetrekking in bepaalde rechtsgebieden werkzaam te zijn bij een concurrerende onderneming. De werknemer vorderde in deze procedure een verklaring voor recht dat het concurrentiebeding niet meer van toepassing was, omdat het niet expliciet schriftelijk was overeengekomen bij de verlenging van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter oordeelde dat het concurrentiebeding zijn gelding had behouden, omdat de aanvullende overeenkomst expliciet verwees naar de voortzetting van de bestaande arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden. De rechter voerde aan dat de werknemer onvoldoende had aangetoond dat het concurrentiebeding onbillijk was, maar matigde de duur van het concurrentiebeding tot één jaar na uitdiensttreding. Dit werd gedaan omdat de werknemer relatief kort in dienst was geweest en er geen substantieel meetrekkend effect werd verwacht op de cliëntèle van de werkgever na een jaar. De rechter concludeerde dat de belangen van de werkgever zwaarder wogen dan die van de werknemer, maar dat een volledige vernietiging van het concurrentiebeding niet gerechtvaardigd was.
De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke overeenstemming over concurrentiebedingen en de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging tussen de belangen van de werkgever en de werknemer. De kantonrechter wees de primaire vordering van de werknemer af, matigde het concurrentiebeding en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 6 oktober 2005.