Kenmerk: 144382 CV EXPL 04-4603
Vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 13 oktober 2005 in de zaak van:
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V., gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
rolgemachtigde: J. Th. Smiesing, gerechtsdeurwaarder te Gorinchem,
gemachtigde: mr. J.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam,
[X1]
wonende te […],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. R. van Herwaarden, advocaat te Culemborg,
in welke procedure als gevoegde partij is toegelaten
[X2]
wonende te […],
verweerster in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R. van Herwaarden, advocaat te Culemborg.
Partijen worden hierna aangeduid als Dexia, [X1] en [X2].
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtuk:
- het incidentele vonnis van 22 september 2005 en de daarin genoemde stukken;
Omschrijving van het geschil
in conventie en in reconventie
1. Tussen partijen staat het volgende vast.
1.1 Dexia is de rechtsopvolgster van de Bank Labouchere N.V., tevens handelend onder de handelsnaam Legio, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio-Lease B.V.
1.2 [X1] is de echtgenote van [X2].
1.3 Dexia en [X1] hebben op 1 september 1999 onder het contractnummer 74286172 een lease-overeenkomst gesloten onder de naam "Winstverdriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [X1] van Dexia een door haar aangekocht pakket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van € 38.805,90 least voor een leasesom van € 46.948,16. Deze leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 8.142,26 aan rente.
1.4 [X1] diende krachtens artikelen 3 en 4 van de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Dexia te voldoen:
- gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in totaal dus 36 keer, een maandtermijn van € 226,17, via automatische incasso te betalen op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
- € 45,38 op of omstreeks de 35e maand;
- € 38.760,52 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen.
1.5 Artikel 5 van de overeenkomst houdt in:
"Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden".
1.6 Artikel 6 van de overeenkomst houdt onder meer in:
“De tweede aankoop van de waarden heeft plaats 12 maanden na de eerste aankoop. (…) De derde aankoop van de waarden heeft plaats 24 maanden na de eerste aankoop. (…)”
1.7 De op de overeenkomst toepasselijke "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease" (hierna: de bijzondere voorwaarden) houden onder meer in:
"(…)
2. Legio-Lease en lessee komen overeen dat het eigendom van de waarden op lessee overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Teneinde te bewerkstelligen dat lessee alsdan van rechtswege eigenaar van de waarden wordt, worden de in de overeenkomst genoemde waarden voorwaardelijk overgedragen aan lessee en wel onder de opschortende voorwaarde dat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. Deze voorwaardelijke overdracht geschiedt doordat genoemde waarden onverwijld na verkrijging ervan door Legio-Lease ten name van lessee worden bijgeschreven in de administratie van de Bank Labouchere, overeenkomstig artikel 17 van de Wge, ter uitvoering van de in de eerste zin van dit artikel omschreven verbintenis tot voorwaardelijke overdracht. Legio-Lease behoudt het eigendom van de waarden totdat lessee aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan en blijft als zodanig bevoegd over de waarden te beschikken zonder dat dit ten nadele van lessee werkt. Lessee kan niet over de waarden beschikken, behoudens met voorafgaande schriftelijke toestemming van Legio-Lease. Legio-Lease draagt het risico van het verloren gaan van de waarden tot deze eigendom van lessee zijn geworden.
10. Indien lessee aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan, zullen de waarden aan lessee worden uitgeleverd, tenzij lessee alsdan mededeelt de voorkeur te geven aan de verkoop van de waarden. De verkoopopbrengst zal in dat geval door Legio-Lease aan lessee worden uitbetaald. Verkoop vindt zou spoedig mogelijk na opdracht daartoe plaats.(….)”
1.8 [X1] heeft aan maandtermijnen in totaal € 8.142,26 aan Dexia voldaan.
1.9 De overeenkomst is door het verstrijken van de looptijd beëindigd. Dexia heeft de onderliggende aandelen tegen de koers per 2 september 2003 verkocht en in verband daarmee [X1] een eindafrekening toegezonden ingevolge welke [X1] een bedrag van € 11.585,91 aan haar dient te voldoen.
1.10 Bij brief van 6 september 2004 aan Dexia heeft [X2] een beroep gedaan op het ontbreken van haar toestemming voor het aangaan van de overeenkomst.
De vordering in conventie
2.1 Dexia vordert dat [X1] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan Dexia te betalen € 13.371,30 te vermeerderen met de contractuele rente ad 0,96 % per maand over
€ 11.585,91vanaf 25 november 2003, kosten rechtens.
Dexia heeft haar eis voorwaardelijk, voor het geval de eis in reconventie geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, gewijzigd in die zin dat zij tevens vordert [X1] te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de betreffende effectenlease-overeenkomst, althans de waarde van deze effecten ten tijde van de verkoop daarvan.
2.2 Aan haar onvoorwaardelijke vordering legt Dexia nakoming van de overeenkomst (betaling van de in de eindafrekening genoemde bedragen) ten grondslag. Aan haar voorwaardelijke eis legt zij het bepaalde in art. 6:278 BW ten grondslag.
3. [X1] heeft het gevorderde betwist en voert het volgende aan als verweer:
a. de overeenkomst is wegens het ontbreken van haar toestemming door [X2] vernietigd;
b. de overeenkomst is in strijd met de Wet Consumentenkrediet;
c. Dexia heeft wanprestatie gepleegd cq onrechtmatig jegens [X1] gehandeld;
d. [X1] beroept zich op dwaling.
De vordering in reconventie
4.1 In reconventie vordert [X1] dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair
a. wordt verklaard voor recht dat de overeenkomst tussen Dexia en [X1] rechtsgeldig is vernietigd, althans de overeenkomst nietig te verklaren, althans de overeenkomst te vernietigen;
b. Dexia wordt veroordeeld tot betaling van € 8.142,12 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van voldoening van elke maandtermijn;
subsidiair
a. de overeenkomst tussen partijen (gedeeltelijk) wordt ontbonden;
b. voor recht wordt verklaard dat Dexia geen vordering op [X1] heeft inzake de restschuld en de hieruit voortvloeiende nevenvorderingen;
c. Dexia wordt veroordeeld tot betaling van € 8.142,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van voldoening van elke maandtermijn,
kosten rechtens.
4.2 [X1] verwijst naar de in conventie ingenomen standpunten en stelt dat de uit hoofde van de overeenkomst betaalde maandtermijnen onverschuldigd (op grond van een vernietigde cq ontbonden overeenkomst) zijn betaald.
Het verweer in reconventie
5. Dexia heeft het gevorderde betwist, eveneens onder verwijzing naar de in conventie ingenomen standpunten.
Beoordeling van het geschil
In conventie en in reconventie
6. Anders dan Dexia aanvoert, kan [X1] zich in deze procedure wel beroepen op de reeds door zijn echtgenote buitengerechtelijk ingeroepen vernietigingsgrond, aangezien dit niet hetzelfde is als een beroep door [X1] zelf op de vernietigingsgrond. Niet bestreden is dat [X1] en [X2] ook ten tijde van het aangaan van de overeenkomst echtelieden waren, zodat hierna daarvan zal worden uitgegaan.
7.1 Dexia beroept zich op verjaring. In dit verband stelt zij het volgende.
De rechtsvordering tot vernietiging op grond van art. 1:89 BW verjaart ingevolge art. 3:52 lid 2 aanhef en onder d BW na drie jaar te rekenen vanaf het moment dat het beroep aan de niet-handelend echtgenoot ten dienste is komen te staan. Deze termijn vangt aan op het moment van sluiten van de overeenkomst, aangezien in een normale gezinssituatie dergelijke (grote) transacties worden (voor)besproken en [X2] bovendien uit de bankafschriften op de hoogte had moeten zijn van de overeenkomsten. De brief van [X2] van 6 september 2003 is niet verstuurd binnen drie jaar nadat zij redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van het bestaan van de overeenkomst.
7.2 [X1] en [X2] voeren aan dat [X2] pas op de hoogte was van de overeenkomst nadat haar echtgenoot op 7 juni 2004 gedagvaard was door Dexia.
7.3 De rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling verjaart drie jaren nadat de bevoegdheid om deze te vernietigingsgrond in te roepen, aan degene aan wie deze bevoegdheid toekomt, ten dienste is komen te staan (art. 3:52 lid 1 aanhef en onder d BW).
Na verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de rechtshandeling kan deze niet meer op deze grond buitengerechtelijk worden vernietigd (art. 3:52 lid 2 BW). Nagegaan dient te worden of de buitengerechtelijke vernietiging door [X2] van 6 september 2004, waarvan Dexia de ontvangst niet heeft betwist, is gedaan nadat de hiervoor genoemde verjaringstermijn was verstreken.
7.4 Ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv dient Dexia voldoende feiten te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de vordering reeds was verjaard toen [X2] de overeenkomsten buitengerechtelijk heeft vernietigd.
7.5 De verjaringstermijn van drie jaren vangt aan op het moment dat [X2] op de hoogte was van de inhoud en de strekking van de overeenkomst. De veronderstelling van Dexia dat [X1] deze transacties met zijn echtgenote heeft (voor)besproken is niet gebaseerd op feiten, maar een aanname dat bespreking van dergelijke transacties in elk gezin in het algemeen zal plaatsvinden. Deze aanname is bovendien in strijd met de bedoeling van art. 1:88 BW, waarin nu juist de uitdrukkelijke toestemming van de echtgenoot wordt vereist voor bepaalde transacties. De dag van sluiten van de overeenkomsten kan niet als aanvangsdatum van de verjaringstermijn worden aanvaard.
Evenmin kan uit het feit dat van de bankrekening (Dexia concretiseert niet op welke bankrekening zij doelt) maandelijks bedragen werden afgeboekt de gevolgtrekking worden gemaakt dat [X2] wist of had moeten begrijpen dat haar echtgenoot een effectenleaseovereenkomst had gesloten. Dexia heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat de verjaringstermijn was verstreken toen [X2] een beroep deed op de vernietigbaarheid van de overeenkomsten.
Het beroep op verjaring is ongegrond en wordt gepasseerd.
8. Ad 2.2, sub a Toestemming door de echtgenoot.
8.1 Dexia heeft betoogd dat de toestemming van [X2] niet vereist was, omdat de overeenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een overeenkomst van koop op afbetaling of huurkoop in de zin van titel 5A van boek 7A BW. Dit betoog wordt op grond van de volgende overwegingen verworpen. Deze overwegingen zijn ontleend aan het arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 1 februari 2005 (LJN AS4446)
Niet ter discussie staat dat [X1] en [X2] ook ten tijde van het aangaan van de overeenkomst echtelieden waren, zodat hierna daarvan wordt uitgegaan.
8.2 In artikel 1:88 lid 1 sub d BW is als hoofdregel opgenomen dat een echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot behoeft voor een overeenkomst van koop op afbetaling.
8.3 Voldaan is aan het vereiste voor koop. In artikel 3 en 4 van de overeenkomst heeft [X1] zich verbonden om voor de aandelen een prijs in geld te betalen. Als tegenprestatie heeft Dexia zich bij de overeenkomst verbonden om de aandelen aan [X1] te geven. Op grond van artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden is zij immers verplicht om de aandelen onverwijld na de aankoop ervan ten name van [X1] bij te schrijven in de administratie van de bank, overeenkomstig artikel 17 Wet giraal effectenverkeer (Wge), teneinde te bewerkstelligen dat de eigendom van de aandelen conform het bepaalde in artikel 5 van de overeenkomst en artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden 'automatisch en van rechtswege' zal overgaan op [X1] zodra hij aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst zal hebben voldaan. Ook in artikel 10 van de Bijzondere Voorwaarden wordt deze eigendomsovergang tot uitgangspunt genomen. Het feit dat klanten (zoals ook [X1]) in de praktijk bijna altijd gebruik maken van hun bevoegdheid ex artikel 10 van de Bijzondere Voorwaarden om de aandelen na afloop van de overeenkomst door Dexia te laten verkopen en de opbrengst te laten verrekenen met hun schuld aan Dexia, laat onverlet dát Dexia zich uitdrukkelijk heeft verbonden om de aandelen aan [X1] te geven zoals in artikel 7:1 BW wordt bepaald. De stelling van Dexia dat de overeenkomst geen verplichting voor [X1] bevat om de aandelen af te nemen, kan haar niet baten aangezien een afnameverplichting voor de koper géén constitutief vereiste is voor koop.
8.4 Voor koop op afbetaling bepaalt artikel 7A:1576 lid 1 BW dat partijen overeengekomen moeten zijn dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd. Door lid 5 van artikel 7A:1576 BW wordt de werkingssfeer van lid 1 van genoemd artikel uitgebreid tot vermogensrechten (niet zijnde registergoederen), voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht. Zulks brengt mee dat een koop op afbetaling met betrekking tot aandelen, welke ook overigens voldoet aan de vereisten van artikel 7A:1576 lid 1 BW, een overeenkomst van koop op afbetaling in de zin van die bepaling is. Weliswaar kan het zijn dat de aard van het recht zich tegen overeenkomstige toepassing van bepalingen uit titel 5A verzet, maar dat is in dit geval gesteld noch gebleken. In dit verband wordt gewezen op artikel 7:47 BW waarin een vergelijkbare, zij het in wat andere bewoordingen vervatte, schakelbepaling is opgenomen voor de koop van vermogensrechten. Die bepaling leidt ertoe dat indien een aandeel wordt verkocht, er sprake is van een koopovereenkomst in de zin van artikel 7:1 BW.
8.5 De totale leasesom, waaronder ook de maandelijkse rentetermijnen zijn begrepen, dient te worden beschouwd als de koopprijs in de zin van artikel 7A: 1576 lid 1 BW. Het is immers het totale bedrag van € 46.948,16 dat [X1] moet betalen om de eigendom van de aandelen te verkrijgen. Anders dan Dexia meent, tellen de rentetermijnen derhalve mee bij beantwoording van de vraag of twee of meer termijnen van de koopprijs verschijnen nadat de aandelen aan [X1] zijn afgeleverd.
8.6 Voorts is, anders dan Dexia heeft gesteld, voor koop op afbetaling niet vereist dat de aandelen aan [X1] zijn afgeleverd. Wel veronderstelt de definitie van koop op afbetaling in artikel 7A:1576 lid 1 BW dat overeengekomen moet zijn dat de aandelen aan [X1] worden afgeleverd, en wel voordat twee of meer termijnen van de koopprijs verschijnen.
8.7 In artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden is bepaald dat Dexia de aandelen onverwijld na de verkrijging ervan ten name van [X1] zal bijschrijven in de administratie van Dexia. Daarmee is de aflevering van de aandelen voltooid. (Af)levering van aandelen in een verzameldepot vindt immers niet in stoffelijke vorm plaats, maar ingevolge artikel 17 Wge door bijschrijving op naam van de verkrijger in de administratie van de betrokken instelling. Hierbij wordt de stelling van Dexia, dat aldus de levering van de aandelen ten onrechte gelijk wordt gesteld met de aflevering daarvan, gepasseerd. Met deze stelling miskent Dexia dat bij aandelen het onderscheid tussen leveren (in casu onder opschortende voorwaarde) en afleveren weinig betekenis heeft. Aangezien in artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden is overeengekomen dat de aandelen volgens de op de wet bepaalde wijze worden afgeleverd aan [X1], doet niet ter zake hoe in de overeenkomst en de Bijzondere Voorwaarden tussen partijen verder is uitgewerkt welke rechten [X1] tijdens de looptijd van de overeenkomst zou kunnen uitoefenen met betrekking tot de aandelen. De verweren die Dexia heeft gevoerd met betrekking tot het gebruiksrecht van de aandelen, stranden hierop.
8.8 Gelet op de overeengekomen, onverwijlde aflevering na verkrijging van de aandelen en op het feit dat in artikel 6 van de overeenkomst is bepaald dat de derde en laatste aankoop van de aandelen door Dexia reeds plaats heeft 24 maanden na de eerste aankoop, moet het oordeel luiden dat de overeenkomst erin voorziet dat ook na de aflevering van het laatste pakket aandelen aan [X1] nog twee termijnen van de koopprijs vervallen, waaronder in ieder geval de in de 35e maand verschuldigde € 45,38 en de aan het einde van de overeenkomst verschuldigde € 38.760,52.
8.9 Op grond van al het voorgaande staat vast dat de overeenkomst ook voldoet aan de vereisten voor koop op afbetaling. Er is dus toestemming nodig van de echtgenoot voor een overeenkomst als de onderhavige.
8.10 Dexia betwist dat de echtgenoot geen toestemming heeft gegeven en biedt aan zulks te bewijzen.
8.11 Ingevolge artikel 7A:1576h lid 1 BW geldt voor huurkoop dat partijen overeengekomen moeten zijn dat de verkochte zaak dan wel het verkochte vermogensrecht (artikel 7A:1576 lid 5 BW) niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is. Aan dit vereiste is voldaan. Zulks volgt niet alleen uit artikel 5 van de overeenkomst, maar ook uit artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden waarin expliciet is bepaald dat de eigendom van de aandelen op [X1] overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat hij aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan.
8.12 Nu Dexia voorts niet heeft betwist dat de overeenkomst voldoet aan de vormvereisten die in de artikelen 7A:1576i en 7A:1576j BW aan huurkoop worden gesteld, staat op grond van het vorenstaande in rechte vast dat de overeenkomst een huurkoopovereenkomst in de zin van artikel 7A:1576h lid 1 BW is.
8.13 Voor het aangaan van huurkoop schrijft de wet een vorm voor (zie de artikelen 7A:1576i en 7A:1576j BW). Op grond van artikel 1:88 lid 3 BW had [X2] haar toestemming voor het aangaan van de overeenkomst derhalve schriftelijk moeten verlenen. Niet gesteld is dat zij haar toestemming schriftelijk heeft verleend. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
8.14 Uit het vorenstaande blijkt dat [X2] door middel van haar buitengerechtelijke verklaring van 6 september 2004 op grond van het ontbreken van haar toestemming met vrucht de overeenkomst heeft vernietigd. Nakoming kan niet meer worden gevorderd, zodat de vordering in conventie wordt afgewezen.
Door het beroep op de vernietigingsgrond blijkt (achteraf) dat de beide overeenkomsten van aanvang nietig zijn geweest. Hetgeen op grond van de overeenkomsten is betaald dient als onverschuldigd te worden terug betaald. De vordering in reconventie van € 8.142,12 is in beginsel toewijsbaar.
8.15 Dexia voert aan dat [X1] op grond van het bepaalde in art. 6:278 BW een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van die effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst is verschuldigd. Dit verweer gaat echter niet op, nu genoemd artikel zich richt tot de contractuele wederpartij van Dexia, terwijl [X2], die geen partij was bij de overeenkomst, de nietigheid van de overeenkomst heeft ingeroepen.
8.16 De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat Dexia in verzuim was. Niet is gesteld dat Dexia de rentetermijnen te kwader trouw heeft ontvangen, zodat ingebrekestelling is vereist voor het intreden van verzuim (art. 6:205 BW). Niet is gesteld dat Dexia in gebreke is gesteld, zodat de wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de datum van het instellen van de vordering (9 september 2004).
9. Nu is geoordeeld dat de overeenkomst is vernietigd, is de voorwaarde vervuld voor de beoordeling van de vordering in reconventie.
10. Het beroep van Dexia op toepassing van artikel 6:278 BW wordt verworpen. Voor de motivering wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen.
11. Hetgeen overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen bespreking.
12. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
13. Gelet op de onzekerheid over (maatschappelijke) ontwikkelingen op het terrein van effectenlease zal het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, in dit geding aan de zijde van [X1] gevallen, welke kosten tot op deze uitspraak zijn bepaald op € 900,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart voor recht dat de overeenkomst door [X2] is vernietigd op grond van artikel 1:88 lid 1 sub d BW;
veroordeelt Dexia aan [X1] te betalen een bedrag van € 8.142,12 met de wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2004;
veroordeelt Dexia in de proceskosten, in dit geding aan de zijde van [X1] gevallen, welke kosten tot op deze uitspraak zijn bepaald op € 500,00 aan salaris gemachtigde;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2005, in aanwezigheid van de griffier.