ECLI:NL:RBDOR:2005:AU5963

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
3 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
163985 CV EXPL 05-4721
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.F.Th. Snelders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg sociaal plan en berekening afvloeiingsvergoeding bij eerdere dienstverbanden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht op 3 november 2005, staat de uitleg van een sociaal plan centraal, specifiek de vraag of dienstjaren uit eerdere dienstverbanden meetellen bij de berekening van de afvloeiingsvergoeding. Eiser, die in 1990 in dienst trad bij gedaagde, Baggermaatschappij Boskalis B.V., heeft zijn arbeidsovereenkomst in 2000 opgezegd, maar is later opnieuw in dienst getreden. Eiser vordert een vergoeding van € 36.445,50, waarbij hij stelt dat zijn eerdere dienstjaren ook meegeteld moeten worden. Gedaagde betwist dit en stelt dat alleen de dienstjaren van het laatste dienstverband relevant zijn voor de berekening van de vergoeding, verwijzend naar het sociaal plan dat deze definitie hanteert.

De kantonrechter oordeelt dat de uitleg van het begrip 'dienstjaren' in het sociaal plan bepalend is. Het sociaal plan definieert 'dienstjaren' als de duur van het dienstverband van de werknemer, te bepalen op de boventalligheidsdatum. De rechter concludeert dat, gezien de omstandigheden waaronder eiser zijn eerste dienstverband heeft beëindigd, de rechten die hij in die periode heeft opgebouwd, zijn komen te vervallen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser af, omdat de eerdere dienstjaren niet meetellen voor de berekening van de beëindigingsvergoeding. Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke definities in sociale plannen en hoe deze van invloed zijn op de rechten van werknemers bij beëindiging van hun dienstverband. De rechter bevestigt dat de uitleg van de bepalingen in het sociaal plan, in samenhang met de feiten van de zaak, leidend is voor de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
kenmerk: 163985 CV EXPL 05-4721
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 3 november 2005
in de zaak van:
[…],
wonende te […],
eiser,
gemachtigde mr. N. van Meerkerk
tegen:
de besloten vennootschap Baggermaatschappij Boskalis B.V.,
gevestigd en (mede) kantoorhoudende te 3356 LK Papendrecht, Rosmolenweg 20,
gedaagde,
gemachtigde mr. P. van Zoelen.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 5 juli 2005;
2. de conclusie van antwoord;
3. de conclusie van repliek;
4. de conclusie van dupliek;
5. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
Als gesteld door de ene partij en niet, althans in onvoldoende mate, weersproken door de andere partij, wordt van het volgende uitgegaan.
Eiser, geboren op […] 1966, is op 24 september 1990 in dienst getreden bij gedaagde, laatstelijk in de functie van werfadministrateur. Eiser heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 april 2000 en is vervolgens elders in dienst getreden. Eiser heeft als reden voor zijn opzegging aangevoerd dat hij zich niet meer kon verenigen met de gang van zaken bij gedaagde en dat hij bij een andere werkgever een betere functie had aanvaard.
Op eigen verzoek is eiser per 25 april 2000 opnieuw als werfadministrateur bij gedaagde in dienst getreden. Het tweede dienstverband betrof een overeenkomst voor de duur van een jaar. Per 24 april 2001 is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voortgezet.
Het salaris van eiser bedroeg € 2.403,- bruto per vier weken.
In mei 2004 heeft gedaagde aangekondigd voornemens te zijn de arbeidsovereenkomst met eiser te beëindigen in verband met verslechterde bedrijfseconomische omstandigheden en hiertoe een verzoek bij de Regionaal Directeur van het Centrum voor Werk en Inkomen, hierna te noemen ‘het CWI’ in te dienen.
Gedaagde is op 11 mei 2004 met de vakbonden een Sociaal Plan overeengekomen. In dit Sociaal Plan zijn onder andere de volgende bepalingen opgenomen:
2.5 Onder “Dienstjaren” wordt verstaan de duur van het dienstverband van de Werknemer, waarbij een periode van 6 maanden en 1 dag telt als een heel dienstjaar, zulks te bepalen op de Boventalligheidsdatum.
9.1 Bij beëindiging van het dienstverband door Boskalis op basis van dit Sociaal Plan verplicht Boskalis zich jegens Werknemers, die op 1 mei 2004 de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt, zich tot de onderstaande financiële vergoeding.
9.2
Bruto maandsalaris
Aantal dienstjaren tot leeftijd 40 jaar x 1
Aantal dienstjaren leeftijd 40 - 50 jaar x 1,5
Aantal dienstjaren leeftijd 50 - 55 jaar x 2
Omstreeks 10 mei 2004 is eiser boventallig geworden. Gedaagde heeft eiser met ingang van 24 mei 2004 vrijgesteld van het verrichten van zijn werkzaamheden, met behoud van salaris. Eiser heeft gedaagde te kennen gegeven dat hij per 1 juni 2004 bij een andere werkgever in dienst trad en gedaagde heeft het salaris van eiser doorbetaald tot 6 september 2004.
Het CWI heeft bij beschikking van 19 november 2004 toestemming verleend voor de beëindiging van het dienstverband met eiser. Gedaagde heeft het dienstverband bij brief van 24 november 2004 tegen 1 januari 2005 opgezegd. Gedaagde heeft eiser op 21 december 2004 een (beëindigings)vergoeding van € 10.413,- betaald, uitgaande van een dienstverband van vier jaar.
Eiser heeft zich gewend tot de begeleidingscommissie en verzocht om bij de berekening van de vergoeding ook de dienstjaren van het eerste dienstverband mee te nemen. De begeleidingscommissie zag hiertoe geen aanleiding maar heeft wel geadviseerd eiser uit coulance een extra vergoeding te betalen van € 3.000,-. Dit bedrag heeft gedaagde aan eiser betaald.
Tot zover de vaststaande feiten.
Eiser vordert in deze procedure het bedrag van € 36.445,50, waarop in mindering kan strekken de reeds door gedaagde betaalde bedragen van € 10.413,- en € 3.000,-.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de dienstjaren van het eerste dienstverband ook mee dienen te tellen voor de berekening van de vergoeding. Eiser voert hiervoor aan dat in het Sociaal Plan niet wordt bepaald dat alle dienstjaren binnen één dienstverband moeten liggen. Bovendien voert eiser aan dat de onderbreking tussen het eerste en het tweede dienstverband slechts een volstrekt onbetekenende onderbreking was en dat zowel kantonrechters als het CWI een onderbreking van de arbeidsovereenkomst met niet meer dan drie maanden als niet relevant beschouwen. Eiser voert aan dat de oorspronkelijke datum van indiensttreding ook in de ogen van gedaagde van belang is, wat blijkt uit het feit dat op de loonstrook over periode 8-2004 staat vermeld: ‘Concerndatum…:24-09-1990.’
Gedaagde voert als verweer aan dat het begrip ‘aantal dienstjaren’ slechts kan worden gedefinieerd als het aantal (afgeronde) dienstjaren van het laatste dienstverband, direct voorafgaand aan de datum waarop de werknemer boventallig werd verklaard en verwijst naar artikel 2.5 van het Sociaal Plan.
Het meetellen van de eerdere dienstjaren zou tot een onredelijke en onbillijke uitkomst leiden, aangezien eiser bewust afstand heeft gedaan van zijn over het verleden opgebouwde rechten, door zelf ontslag te nemen in 2000. Gedaagde wijst voorts op het oordeel van de onafhankelijke begeleidingscommissie en de uitspraak van het CWI waarbij wordt uitgegaan van een dienstverband sinds 25 april 2000. De vermelding van de oorspronkelijke datum van indiensttreding op de loonstrook houdt slechts in dat eiser per die datum in de administratie van gedaagde is opgenomen. In de salarisspecificatie staat als datum van indiensttreding 25 april 2000 opgenomen.
Indien wordt geoordeeld dat eiser recht heeft op een hogere vergoeding, doet gedaagde een beroep op matiging in verband met extra betaling van € 3.000,- en de onverplichte salarisbetalingen over de periode vanaf 1 juni 2004 tot 6 september 2004.
Beoordeling van het geschil
Partijen zijn verdeeld over de vraag of voor het toekennen van de beëindigingsvergoeding aan eiser het eerste dienstverband van tien jaren al dan niet meegeteld dient te worden.
Op grond van artikel 9.2 van het Sociaal Plan moet voor de berekening van de beëindigings-vergoeding het aantal dienstjaren worden vermenigvuldigd met, in casu, één bruto maandsalaris. Partijen verschillen van mening over de uitleg van het begrip ‘dienstjaren.’ Het begrip ‘dienstjaren’ wordt in artikel 2.5 van het Sociaal Plan gedefinieerd als ‘de duur van het dienstverband van werknemer… zulks te bepalen op de Boventalligheidsdatum.’ De vraag is of hieronder enkel het laatste dienstverband van de werknemer, vòòr de beëindiging valt, of ook eerdere dienstverbanden. In het Sociaal Plan staat hierover niets vermeld.
Voor de uitleg van de bepalingen van een Sociaal Plan zijn de bewoordingen van het Sociaal Plan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst van doorslaggevende betekenis. Gelet op het feit dat in artikel 2.5 het begrip ‘dienstverband’ in enkelvoud staat en dat de duur hiervan wordt bepaald op de Boventalligheidsdatum, wordt geoordeeld dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat voor de berekening van het aantal dienstjaren alleen die jaren meetellen waarin de werknemer voorafgaande aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij gedaagde in dienst is geweest.
Eiser heeft aangevoerd dat de onderbreking in 2000, gezien de korte duur hiervan in verhouding tot de duur van de twee dienstverbanden, van generlei betekenis is. Gezien echter het feit dat eiser zelf zijn eerste arbeidsovereenkomst heeft opgezegd om voor een andere werkgever te gaan werken en op eigen initiatief opnieuw bij gedaagde in dienst is getreden -aanvankelijk voor de bepaalde tijd van één jaar- wordt overwogen dat hierdoor de door eiser opgebouwde rechten over de jaren 1990 tot 2000 zijn komen te vervallen. Het enkele feit dat in de door eiser overgelegde loonstrook achter ‘concerndatum’ de aanvangsdatum van het eerste dienstverband staat vermeld, toont onvoldoende aan dat partijen er steeds vanuit zijn gegaan dat deze datum als datum van indiensttreding gold, zeker gelet op het feit dat op de loonstrook tevens achter ‘datum in dienst’ staat vermeld: 25-04-2000.
Gezien het voorgaande heeft gedaagde zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat voor de berekening van de beëindigingsvergoeding in het kader van het Sociaal Plan alleen de dienstjaren vanaf 2000 tot 2004 meetelden. Naast de door gedaagde betaalde vergoeding van
€ 10.413,- en het uit coulance betaalde bedrag van € 3.000,- heeft eiser dan, ook in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, niets meer van gedaagde te vorderen.
De vordering van eiser wordt derhalve afgewezen en eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eiser in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van gedaagde bepaald op:
aan salaris gemachtigde € 800,00
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.Th. Snelders, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2005, in aanwezigheid van de griffier.