ECLI:NL:RBDOR:2006:AV1923

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
2 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/500610-05
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. T.F. van der Lugt
  • mr. A. Hello
  • mr. J.P.C. Obbink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor het meermaals invoeren van cocaïne in Nederland

De Rechtbank Dordrecht heeft op 2 februari 2006 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 25-jarige vrouw, die werd beschuldigd van het meermaals invoeren van cocaïne in Nederland. De verdachte had in de periode van 1 januari 2005 tot 1 augustus 2005, vanuit de Dominicaanse Republiek via Spanje, opzettelijk cocaïne in Nederland gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie achtte het ten laste gelegde bewezen en heeft een straf geëist, terwijl de verdediging een bewijsverweer en strafmaatverweer voerde.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig overwogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad cocaïne had ingevoerd, ondanks het ontbreken van in beslag genomen cocaïne. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en de modus operandi die bij eerdere transporten was gebruikt. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 107 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd voor de proeftijd, waaronder begeleiding door de reclassering. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte, gezien haar blanco strafblad en de omstandigheden die haar tot het plegen van het feit hebben gebracht, in aanmerking kwam voor een straf die recht deed aan de ernst van het feit, maar ook ruimte bood voor rehabilitatie.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/500610-05
Zittingsdatum : 19 januari 2006
Uitspraak : 2 februari 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ter terechtzitting opgegeven als zijnde woonachtig te [woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2005 tot 01 augustus 2005 te Den
Haag en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland meermalen (tweemaal), althans
eenmaal, (telkens) opzettelijk (vanuit de Dominicaanse Republiek via Spanje)
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1
lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid cocaine, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaine, althans een stof/middel bedoeld in lijst
I van de Opiumwet, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet;
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd overeenkomstig de als bijlage 2 aan dit vonnis gehechte vordering ter terechtzitting.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
in de periode van 01 januari 2005 tot 01 augustus 2005 te Den
Haag en Rotterdam,
telkens opzettelijk (vanuit de Dominicaanse Republiek via Spanje)
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1
lid 4 van de Opiumwet, een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Door de raadsman is betoogd dat niet kan worden bewezen dat cocaïne is ingevoerd, nu geen cocaïne in beslag is genomen en er geen direct bewijs bestaat dat het middel dat door verdachte is ingevoerd cocaïne was, dan wel een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op 2 mei 2005 en 29 mei 2005 in Spanje cocaïne is ingevoerd, waarbij deels dezelfde personen betrokken waren, als bij de bewezenverklaarde transporten van verdachte in februari en april 2005.
Bij voornoemde transporten is telkens gebruik gemaakt van dezelfde modus operandi, zoals de wijze van vervoeren van het verboden middel en de route die de koeriers hebben gevolgd. Voorts heeft verdachte verklaard dat zij heeft gezien dat de cocaïne wit van kleur was.
De rechtbank gaat er onder deze omstandigheden van uit dat hetgeen door verdachte in februari en april 2005 werd ingevoerd cocaïne bevattend materiaal was.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2 ONDER A VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als drugskoerierster in de maanden februari 2005 en april 2005 zich schuldig gemaakt aan het invoeren in Nederland van een materiaal bevattende cocaïne. Zij is afgereisd naar Zuid-Amerika. Verdachte heeft daar de cocaïne gekregen die zij moest meenemen naar Nederland. De cocaïne was verpakt in zakjes die op haar lichaam werden geplakt. Zij is terug gevlogen naar Madrid en is vervolgens per trein naar Nederland gegaan. Verdachte was voor haar inspanning een forse beloning in het vooruitzicht gesteld. Zij ontving zo'n 2500 euro per vlucht.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De rechtbank gaat er, mede gelet op de grootte van de zakken cocaïne, van uit dat de ingevoerde hoeveelheid van dien aard was, dat er sprake was van een handelshoeveelheid bestemd voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De ernst van het feit rechtvaardigt een vrijheidsstraf van enige duur.
Wat de persoon van verdachte betreft heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op haar persoonlijke omstandigheden zoals ter terechtzitting gebleken, het voorlichtingsrapport van de Reclassering te Dordrecht d.d. 31 oktober 2005, dat over verdachte is uitgebracht en het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van verdachte d.d. 11 april 2005.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen. De rol van verdachte in de onderhavige zaken is beperkt tot die van koerierster; niet is gebleken dat zij een rol speelde in het organiseren van de drugstransporten. Uit de behandeling ter terechtzitting, alsmede uit de rapportage van de reclassering, blijkt dat financiële problemen voor verdachte de oorzaak vormden haar medewerking aan deze drugstransporten te verlenen. Zij heeft nu ervaren wat het is in de criminele wereld van de drugshandel verzeild te raken en heeft zich stellig voorgenomen zich daarmee niet meer in te laten.
Gelet hierop en mede gezien het feit dat verdachte een blanco strafblad heeft is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, alsmede een langdurige taakstraf. Een deel van de gevangenisstraf zal voorwaardelijk worden opgelegd, zodat verdachte een stok achter de deur heeft om in de toekomst zich van het plegen van strafbare feiten te onthouden.
De rechtbank is tenslotte van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.
De rechtbank komt derhalve tot een werkstraf van langere duur dan gevorderd.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van HONDERDTACHTIG (180) DAGEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten HONDERDZEVEN (107) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook indien dit inhoudt begeleiding door het Algemeen Maatschappelijk werk of de RIAGG, voor zover en voor zolang de reclassering zulks (binnen de grenzen van de proeftijd) noodzakelijk acht;
verstrekt aan genoemde instelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
een TAAKSTRAF voor de duur van 240 UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis;
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, welke bij beschikking van 16 november 2005 is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. A. Hello en mr. J.P.C. Obbink, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 februari 2006.
mr. J.P.C. Obbink is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.