ECLI:NL:RBDOR:2006:AV2002

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
62768 / KG ZA 05-214
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.G.J. de Heij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op woning in kort geding met betrekking tot waarneming vacante notarispraktijk

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht op 16 februari 2006 uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van een conservatoir beslag op de woning van de eiseres. De eiseres, die de enige erfgenaam is van haar overleden echtgenoot, een notaris, had de nalatenschap beneficiair aanvaard. De vordering tot opheffing van het beslag werd ingediend door de waarnemend notaris, die werkzaamheden had verricht voor de vacante praktijk van de overleden notaris en hiervoor declaraties had gestuurd aan de eiseres. De eiseres betwistte de aansprakelijkheid voor deze kosten, omdat zij niet in gemeenschap van goederen met de notaris was gehuwd en de nalatenschap slechts beneficiair had aanvaard.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eiseres niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de gedeclareerde bedragen, aangezien het beslag niet op haar privévermogen kan worden verhaald, maar enkel op het afgescheiden vermogen van de nalatenschap. De rechter oordeelde dat er summierlijk sprake was van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht, wat leidde tot de beslissing om het conservatoir beslag op te heffen. De waarnemend notaris werd veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

De uitspraak benadrukt de juridische implicaties van beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap en de bescherming van het privévermogen van erfgenamen in dergelijke situaties. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de waarnemend notaris afgewezen en het beslag opgeheven, met een veroordeling in de kosten van het geding.

Uitspraak

rolnummer : 62768 / KG ZA 05-214
datum : 16 februari 2006
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Civiel Recht
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. V.J. Groot,
advocaat mr. A.M.C.J. Dekkers te Amsterdam,
tegen
1. de (ontbonden) maatschap naar burgerlijk recht [gedaagde sub 1], voorheen gevestigd te Oud-Beijerland,
2. de maatschap naar burgerlijk recht [gedaagde sub 2], gevestigd te Oud-Beijerland,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 3], gevestigd en kantoorhoudende te Oud-Beijerland,
4. [gedaagde sub 4], wonende te [woonplaats],
5. [gedaagde sub 5], kantoorhoudende te Oud-Beijerland, wonende te [woonplaats],
6. [gedaagde sub 6], kantoorhoudende te Oud-Beijerland, wonende te [woonplaats],
alle te dezer zake woonplaats kiezende te Oud-Beijerland,
gedaagden,
procureur mr. A. Quispel.
Eiseres wordt hieronder aangeduid als [eiseres] en gedaagden gezamenlijk als [waarnemend notaris]
Het procesverloop
1. De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 2 februari 2006 kennis genomen van de volgende processtukken:
* de dagvaarding van 17 januari 2006,
* pleitnotities van mr. Quispel,
* de door beide partijen overgelegde producties.
De feiten
2. Op grond van de - in zoverre niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken - stellingen van partijen en in het geding gebrachte producties wordt in dit geding van het volgende uitgegaan:
3. De echtgenoot van [eiseres], [echtgenoot eiseres], was notaris. [echtgenoot eiseres] (verder: de notaris) is op 5 januari 2005 overleden. [eiseres] en haar echtgenoot waren op huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen, gehuwd. [eiseres] is de enige erfgenaam van de notaris. Blijkens een verklaring afgelegd op de griffie van de rechtbank Dordrecht heeft [eiseres] de nalatenschap van haar echtgenoot aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
4. Overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Wet op het Notarisambt heeft de voorzitter van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen te Dordrecht (hierna: Kamer van Toezicht) op 23 februari 2005 notaris [gedaagde sub 4/waarn. notaris] benoemd tot waarnemer van de vacante praktijk van de notaris. De voorzitter van de Kamer van Toezicht heeft deze beslissing op 2 maart 2005 -op verzoek van [gedaagde sub 4/waarn. notaris]- aangevuld in die zin, dat de werkzaamheden terzake van de waarneming verricht zullen worden voor rekening van de nalatenschap van de notaris. Op 11 maart 2005 heeft de voorzitter van de Kamer van Toezicht -wederom op verzoek van [gedaagde sub 4/waarn. notaris]- deze beslissing aldus gewijzigd, dat [gedaagde sub 4/waarn. notaris] de werkzaamheden terzake van de waarneming van het vacante kantoor voor rekening en risico van de rechtsverkrijgenden van de notaris zal verrichten.
6. In verband met de door [gedaagde sub 4/waarn. notaris] verrichte werkzaamheden terzake van de waarneming heeft [waarnemend notaris] declaraties aan [eiseres] toegezonden, welke in totaal een bedrag van € 28.342,85 belopen. [eiseres] heeft dit bedrag niet voldaan.
6. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [waarnemend notaris] bij beschikking van 12 oktober 2005 verlof verleend voor deze vordering conservatoir beslag te leggen op de woning van [eiseres]. Dit beslag is op 13 oktober 2005 gelegd. [waarnemend notaris] heeft [eiseres] voorts op 4 november 2005 gedagvaard in een bodemprocedure bij deze rechtbank, waarin zij betaling van de declaraties vordert.
De vordering
7. [eiseres] vordert dat [waarnemend notaris] -kort samengevat- bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot opheffing van het conservatoir beslag, met hoofdelijke veroordeling van [waarnemend notaris] in de kosten van het geding.
Zij stelt daartoe, voor zover thans van belang, het volgende.
8. De vordering van [waarnemend notaris] kan niet op [eiseres] worden verhaald, nu zij niet in gemeenschap van goederen met de notaris was gehuwd en zij diens nalatenschap slechts beneficiair (onder het voorrecht van boedelbeschrijving) heeft aanvaard. Dit brengt met zich mee dat uitsluitend verhaal kan worden gezocht op het afgescheiden vermogen van de nalatenschap en niet op het privévermogen van [eiseres]. Het door [waarnemend notaris] ingeroepen recht is dus ondeugdelijk.
9. De conclusie van [waarnemend notaris] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding, uitvoerbaar bij voorraad.
De beoordeling
10. Het vereiste spoedeisend belang is aanwezig, nu [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat haar woning reeds vóór aanvang van het gelegde conservatoir beslag te koop stond en aannemelijk is dat zij niet tot verkoop zal kunnen overgaan zolang het beslag gehandhaafd blijft.
11. Blijkens het bepaalde in art. 705 lid 2 Rv. kan een gelegd beslag onder meer worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht.
12. [waarnemend notaris] heeft aangevoerd dat [eiseres] aansprakelijk is voor de gedeclareerde bedragen omdat de beschikking van de voorzitter van de Kamer van Toezicht van 11 maart 2005 een zelfstandige verbintenis voor [eiseres] tot vergoeding van de werkzaamheden terzake van de waarneming in het leven zou hebben geroepen.
13. Artikel 29, tweede lid, van de Wet op het Notarisambt bepaalt dat de voorzitter van de Kamer van Toezicht ingeval van ambtshalve benoeming van een waarnemer zo nodig een regeling omtrent het honorarium kan treffen. De toelichting op de Verordening overdracht protocol (regeling van 21 juni 2000, Stcrt. 2000, 182) vermeldt dat de voorzitter kan besluiten dat dit honorarium ten laste van de rechtsverkrijgenden van de gedefungeerde notaris komt.
14. [eiseres] heeft de nalatenschap van haar echtgenoot beneficiair aanvaard, zodat zij slechts als rechtverkrijgende van de notaris kan worden aangemerkt voor zover na vereffening van de nalatenschap een overschot aan [eiseres] wordt uitgekeerd. Is dat niet het geval -en daarvan blijkt thans niets- dan kan een schuld van de nalatenschap niet op haar vermogen worden verhaald (artikelen 4:184 en 226 BW). Gelet op deze bepalingen moet voorshands worden aangenomen dat de toelichting met het begrip rechtsverkrijgenden niet het oog heeft gehad op erfgenamen als [eiseres], die de erfenis hebben aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving en die geen uitkering uit de erfenis hebben ontvangen.
15. Aannemelijk is dat de voorzitter van de Kamer van Toezicht in zijn beschikking aansluiting heeft gezocht bij de toelichting en dus de kosten van de waarneming uitsluitend voor rekening heeft gebracht van rechtverkrijgenden in de hiervoor bedoelde zin. Voor zover, zoals [waarnemend notaris] heeft betoogd, de beschikking wel de strekking heeft gehad [eiseres] een zelfstandige betalingsverplichting op te leggen moet voorshands worden geoordeeld dat de beslissing geen gevolg kan hebben omdat het genoemde artikel 29 die bevoegdheid niet geeft.
16. Door [waarnemend notaris] is nog aangevoerd dat de werkzaamheden die terzake van de waarneming zijn verricht kunnen worden beschouwd als kosten van vereffening van de nalatenschap, die met voorrang moeten worden voldaan. [waarnemend notaris] doelt hiermee kennelijk op de regeling inzake de schulden van de nalatenschap (art. 4:7 BW). Ook indien echter sprake is van kosten van vereffening van de nalatenschap, is [eiseres] niet verplicht deze schuld ten laste van haar eigen vermogen te voldoen, omdat zij de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard.
17. Het voorgaande brengt mee dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht. De vordering tot opheffing van het conservatoir beslag moet daarom worden toegewezen.
18. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [waarnemend notaris] worden veroordeeld in de proceskosten. Voor hoofdelijke veroordeling tot betaling van die kosten bestaat geen rechtsgrond.
De beslissing in kort geding
De voorzieningenrechter:
heft op het conservatoir beslag op de woning aan de [adres] [woonplaats];
veroordeelt [waarnemend notaris] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 816,-- aan salaris van de procureur en € 328,87,-- aan verschotten, waarvan € 244,-- aan griffierecht;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2006.