ECLI:NL:RBDOR:2006:AV2006

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
63015 / KG ZA 06-6
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P.G.J. de Heij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing conservatoir beslag op woning in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht op 16 februari 2006 uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van een conservatoir beslag op de woning van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. C.K. Visser, vorderde de opheffing van het beslag dat door de gedaagden, bestaande uit drie vennootschappen, was gelegd. De gedaagden hadden eerder verlof gekregen om dit beslag te leggen op basis van een vermeende vordering op eiser wegens tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst van opdracht. Eiser betwistte de vordering en stelde dat er geen spoedeisend belang was voor het beslag, aangezien hij voldoende solvabel was en er geen gegronde vrees voor verduistering bestond.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eis van spoedeisend belang ook in kort geding geldt en dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een dergelijk belang. De enkele stelling van eiser dat hij het beslag niet wenst te dulden, was onvoldoende om aan te nemen dat er spoedeisend belang bestond. De rechter oordeelde dat de opheffing van het beslag in de bodemprocedure kan worden gevorderd, die al was gestart, maar waar eiser nog niet had geantwoord. Daarom werd eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en werd hij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechter zijn vastgesteld op € 816,-- aan salaris van de procureur en € 248,-- aan griffierecht.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in kort geding procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op conservatoire maatregelen. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vordering van eiser niet kon worden toegewezen, wat resulteerde in de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van het beslag.

Uitspraak

rolnummer : 63015 / KG ZA 06-6
datum : 16 februari 2006
RECHTBANK DORDRECHT
Sector Civiel Recht
Vonnis in kort geding
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. C.K. Visser,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FEESTJE OP HET WATER.NL B.V.,
gevestigd te Oude-Tonge, gemeente Oostflakkee,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JARILI B.V.,
gevestigd te Oostvoorne, gemeente Westvoorne,
3. de vennootschap onder firma
CAFETARIA 'T VOSJE V.O.F.,
gevestigd te Oude-Tonge, gemeente Oostflakkee,
gedaagden,
advocaat mr. M.P.V. den Engelsman te Rotterdam.
Eiser wordt hieronder aangeduid als [eiser] en gedaagden gezamenlijk als de vennootschappen.
Het procesverloop
1. De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 2 februari 2006 kennis genomen van de volgende processtukken:
* dagvaarding van 23 januari 2006,
* de door beide partijen overgelegde producties.
De feiten
2. Op grond van de - in zoverre niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken - stellingen van partijen en in het geding gebrachte producties wordt in dit geding van het volgende uitgegaan:
3. De vennootschappen hebben een overeenkomst van opdracht met [eiser], dan wel met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [advocatenkantoor] gesloten. Uit dien hoofde heeft [eiser] werkzaamheden voor de vennootschappen verricht.
4. De vennootschappen menen een vordering op [eiser] te hebben, aangezien [eiser] volgens hen toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van deze overeenkomst van opdracht. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft de vennootschappen bij beschikking van 7 december 2005 verlof verleend voor deze vordering conservatoir beslag te leggen op het aandeel van [eiser] in een woning te [woonplaats]. Dit beslag is op 12 december 2005 gelegd. De vennootschappen hebben [eiser] vervolgens bij dagvaarding van 13 december 2005, uitgebracht tegen de rolzitting van 8 februari 2006, gedagvaard in een bodemprocedure bij deze rechtbank.
De vordering
5. [eiser] vordert - kort samengevat - opheffing van het conservatoire beslag, met veroordeling van de vennootschappen in de kosten van het geding. Hij stelt daartoe het volgende.
6. De stelling dat gegronde vrees bestaat voor verduistering van vermogensbestanddelen is niet onderbouwd. Daarnaast is het door de vennootschappen ingeroepen recht ondeugdelijk, omdat de vordering niet tegen [eiser] ingesteld had moeten worden, maar tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [advocatenkantoor]. Tenslotte is het beslag onnodig gelegd, omdat [eiser] voldoende solvabel is en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [advocatenkantoor] bovendien een aanzienlijke tegenvordering op de vennootschappen heeft terzake van achterstallige declaraties.
7. De conclusie van de vennootschappen strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
De beoordeling
8. Blijkens het bepaalde in art. 705 lid 1 Rv kan de voorzieningenrechter die verlof tot het beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen, onverminderd de bevoegdheid van de gewone rechter.
9. De eis van spoedeisend belang geldt eveneens in een procedure bij de voorzieningenrechter op grond van art. 705 Rv. De vennootschappen hebben uitdrukkelijk betwist dat sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser]. [eiser] heeft terzake uitsluitend aangevoerd dat hij niet hoeft te dulden dat er een conservatoir beslag op zijn woning rust.
10. Het spoedeisend belang in het onderhavige geval vloeit niet voort uit de aard van de zaak, nu gesteld noch gebleken is dat [eiser] de woning wenst te verkopen of te bezwaren of op ander wijze door het beslag wordt gehinderd. De enkele omstandigheid dat [eiser] van mening is dat hij een beslag op zijn woning niet behoeft te dulden, is onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen, zodat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Opheffing van het beslag kan worden gevorderd in de bodemprocedure. Deze heeft thans reeds een aanvang genomen, maar [eiser] heeft nog niet geantwoord.
11. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing in kort geding
De voorzieningenrechter:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de vennootschappen bepaald op € 816,-- aan salaris van de procureur en € 248,-- aan verschotten (griffierecht).
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2006.