ECLI:NL:RBDOR:2006:AV2006
Rechtbank Dordrecht
- Kort geding
- P.G.J. de Heij
- Rechtspraak.nl
Opheffing conservatoir beslag op woning in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht op 16 februari 2006 uitspraak gedaan in een kort geding over de opheffing van een conservatoir beslag op de woning van eiser. Eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. C.K. Visser, vorderde de opheffing van het beslag dat door de gedaagden, bestaande uit drie vennootschappen, was gelegd. De gedaagden hadden eerder verlof gekregen om dit beslag te leggen op basis van een vermeende vordering op eiser wegens tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst van opdracht. Eiser betwistte de vordering en stelde dat er geen spoedeisend belang was voor het beslag, aangezien hij voldoende solvabel was en er geen gegronde vrees voor verduistering bestond.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de eis van spoedeisend belang ook in kort geding geldt en dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een dergelijk belang. De enkele stelling van eiser dat hij het beslag niet wenst te dulden, was onvoldoende om aan te nemen dat er spoedeisend belang bestond. De rechter oordeelde dat de opheffing van het beslag in de bodemprocedure kan worden gevorderd, die al was gestart, maar waar eiser nog niet had geantwoord. Daarom werd eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en werd hij veroordeeld in de proceskosten, die door de rechter zijn vastgesteld op € 816,-- aan salaris van de procureur en € 248,-- aan griffierecht.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang in kort geding procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op conservatoire maatregelen. De rechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de vordering van eiser niet kon worden toegewezen, wat resulteerde in de afwijzing van zijn verzoek om opheffing van het beslag.