ECLI:NL:RBDOR:2006:AV3147

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
11/700212-05
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • H.W. Bezemer
  • J.P.C. Obbink
  • S.R.B. Walther
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging tijdens een voetbalwedstrijd

Op 2 maart 2006 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De verdachte, die als keeper deelnam aan een voetbalwedstrijd, raakte betrokken bij een vechtpartij na een beslissing van de scheidsrechter. Tijdens deze vechtpartij heeft hij een andere speler met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt, wat door de rechtbank werd gekwalificeerd als een poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de reactie van de verdachte buiten proportie was en dat hij met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht en deelname aan agressiehanteringstherapie. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder immateriële schadevergoeding, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaardingen geldig waren en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging en poging tot doodslag bleef staan. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en de diagnose ADHD, die invloed had op zijn gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/700212-05 en 11/800699-05
Zittingsdatum : 16 februari 2006
Uitspraak : 2 maart 2006
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1986,
wonende te [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij
Parketnummer 11/700212-05
hij op of omstreeks 27 november 2004 te Klaaswaal, gemeente Cromstrijen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2], meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen het hoofd heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 27 november 2004 te Klaaswaal, gemeente Cromstrijen, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het voetbalveld van Voetbalvereniging SSS, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal,
- slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
- (met kracht) duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of
- schoppen en/of trappen tegen het hoofd en/of in het gezicht en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] (terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 2] op de grond lag(en));
Parketnummer 11/800699-05
1.
hij op of omstreeks 29 april 2005 te Oud-Beijerland als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 420 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 29 april 2005 te Oud-Beijerland als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Beneden Molendijk, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten de politie Zuid-Holland Zuid) schade was toegebracht;
3.
hij op of omstreeks 29 april 2005 te Oud-Beijerland toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer 3], brigadier van politie Zuid-Holland Zuid hem, verdachte,
- die kort tevoren op verdenking van het overtreden van artikel 7.1a en 8.2a van de Wegenverkeerswet 1994, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, was aangehouden en overgebracht ter voorgeleiding naar het bureau van politie te Oud-Beijerland -
na aankomst op het politiebureau ter insluiting wilde fouilleren,
zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam
in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- tegen de voeten van die [slachtoffer 3] te schoppen en/of te trappen
- op de tenen van die [slachtoffer 3] te gaan staan
- in (de muis van) de (linker) hand van die [slachtoffer 3] te bijten,
tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (een rode
striem op de hand) bekwam;
4.
hij op of omstreeks 29 april 2005 te Oud-Beijerland opzettelijk en wederrechtelijk een ophoudkamer in het politiebureau aldaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de politie Zuid-Holland Zuid, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door
- meermalen, althans eenmaal, tegen de deur van die ophoudkamer te trappen en/of te schoppen en/of te stompen en/of te slaan
meerdere (beledigende) teksten en/of tekens (waaronder:"Jood, jood schop hem dood", "All cops are bastards" en/of een hakenkruis) op de mu(u)r(en) en/of op de deur en/of op het plafond van die ophoudkamer te schrijven en/of te tekenen, althans aan te brengen.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaardingen
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen aan alle wettelijke eisen voldoen en dus geldig zijn.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder parketnummer 11/700212-05 tenlastegelegde heeft de officier van justitie:
- vrijspraak gevorderd van het impliciet primair en subsidiair tenlastegelegde ten aanzien van het [slachtoffer 4];
- vrijspraak gevorderd van het impliciet primair tenlastegelegde (poging tot doodslag) ten aanzien van [slachtoffer 2];
- het impliciet primiar tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] en het impliciet subsidair tenlastegelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] bewezen geacht.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 11/800699-05 heeft de officier van justitie alle feiten bewezen geacht.
Bovengenoemde feiten bewezen achtend heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van BoumanGGZ, ook als dat inhoudt het volgen van therapie bij de forensisch psychiatrische polikliniek het DOK.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vorderingen van de benadeelde partijen
Als benadeelde partij in de zaak met parketnummer 11/700212-05 heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
[slachtoffer 2], [adres]. [Slachtoffer 2] vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 1800,= ter zake van immateriële schadevergoeding. De vordering wordt door de rechtbank gelezen als zijnde ingediend door het slachtoffer [1 voorletter] [achternaam], die als zodanig ook heeft ondertekend. Dat op het formulier de voorletters [2 voorletters] zijn vermeld beschouwt de rechtbank als een kennelijke verschrijving.
Als benadeelde partij in de zaak met datzelfde parketnummer heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer 4], [adres]. [slachtoffer 4] heeft een voegingsformulier benadeelde partij ingediend en daarbij als bedrag ter zake van immateriële schade opgegeven "onbekend".
Als benadeelde partij in de zaak met parketnummer 11/800699-05 heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer 3], [adres]. [slachtoffer 3] vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van EUR 250,= ter zake immateriële van schadevergoeding.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [slachtoffer 2] tot het gevorderde bedrag, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van [slachtoffer 4] heeft hij geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering omdat de officier van justitie voor wat betreft het slachtoffer [slachtoffer 4] tot vrijspraak en derhalve niet tot straf of maatregel rekwireert.
De officier van justitie heeft tot niet ontvankelijk verklaring van de vordering van [slachtoffer 3] geconcludeerd, aangezien deze vordering naar zijn oordeel niet voldoende is onderbouwd.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De (partiële) vrijspraak.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 4] van het leven te beroven, noch dat hij openlijk geweld tegen hem heeft gepleegd. Uit de voorhanden bewijsstukken kan niet worden afgeleid dat verdachte bij enige geweldshandeling t.o.v. [slachtoffer 4] is betrokken, ook niet in de betekenis van het plegen van openlijk geweld tegen die [slachtoffer 4].
De rechtbank komt ook niet tot een bewezenverklaring van poging doodslag tegen [slachtoffer 2]. Weliswaar acht de rechtbank bewezen dat verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd tegen die [slachtoffer 2], maar niet in die mate dat poging doodslag bewezen kan worden geacht, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
Parketnummer 11/700212-05
op 27 november 2004 te Klaaswaal, gemeente Cromstrijen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] met kracht tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
op 27 november 2004 te Klaaswaal, gemeente Cromstrijen, met anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats te weten het voetbalveld van Voetbalvereniging SSS, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit het meermalen
- slaan in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] en
- schoppen en/of trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] (terwijl die [slachtoffer 2] op de grond lag);
Parketnummer 11/800699-05
1.
op 29 april 2005 te Oud-Beijerland als bestuurder van een voertuig, (auto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 420 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
op 29 april 2005 te Oud-Beijerland als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Beneden Molendijk, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten de politie Zuid-Holland Zuid) schade was toegebracht;
3.
op 29 april 2005 te Oud-Beijerland toen de aldaar dienstdoende [slachtoffer 3], brigadier van politie Zuid-Holland Zuid hem, verdachte,
- die kort tevoren op verdenking van het overtreden van artikel 7.1a en 8.2a van de Wegenverkeerswet 1994, op heterdaad ontdekt, was aangehouden en overgebracht ter voorgeleiding naar het bureau van politie te Oud-Beijerland -
na aankomst op het politiebureau ter insluiting wilde fouilleren,
zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam
in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- tegen de voeten van die [slachtoffer 3] te schoppen en/of te trappen
- op de tenen van die [slachtoffer 3] te gaan staan
- in (de muis van) de (linker) hand van die [slachtoffer 3] te bijten,
tengevolge waarvan deze opsporingsambtenaar enig lichamelijk letsel (een rode
striem op de hand) bekwam;
4.
op 29 april 2005 te Oud-Beijerland opzettelijk en wederrechtelijk een ophoudkamer in het politiebureau aldaar, geheel of ten dele toebehorende aan de politie Zuid-Holland Zuid, heeft beschadigd door
- tegen de deur van die ophoudkamer te trappen en/of te schoppen en/of te stompen en/of te slaan
- teksten op de muur van die ophoudkamer te schrijven.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder parketnummer 11/700212-05 bewezenverklaarde overweegt de rechtbank het navolgende:
Verdachte heeft met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geschopt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het met een geschoeide voet schoppen tegen het hoofd van een slachtoffer ertoe kan leiden dat aan het slachtoffer zodanig letsel wordt toegebracht dat deze hierdoor komt te overlijden. Op grond hiervan en gegeven de aard van het door de verdachte gepleegde geweld, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte met het plegen van dit geweld tegen het slachtoffer welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daardoor zou komen te overlijden. Mitsdien acht de rechtbank bewezen dat de verdachte heeft gehandeld met het voor poging tot doodslag vereiste opzet.
4.4 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 11/700212-05
POGING TOT DOODSLAG
en
OPENLIJKE GEWELDPLEGING;
Parketnummer 11/800699-05
1.
OVERTREDING VAN ARTIKEL 8 LID 2, onder a van de WEGENVERKEERSWET 1994;
2.
OVERTREDING VAN ARTIKEL 7 LID 1, onder a van de WEGENVERKEERSWET 1994;
3.
WEDERSPANNIGHEID, TERWIJL DE DAARMEE GEPAARD GAANDE FEITELIJKHEDEN ENIG LICHAMELIJK LETSEL TEN GEVOLGE HEBBEN;
4.
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL
OF TEN DELE AAN EEN ANDER BEHOORT, BESCHADIGEN.[I1]
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige
De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapport dat over verdachte is uitgebracht door mevrouw drs. L.C.D.E. Balkema d.d. 17 januari 2006.
In deze rapportage merkt deze deskundige -zakelijk weergegeven- het volgende op:
Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten ADHD. Met name in zijn vroege jeugdjaren is ADHD van invloed geweest en heeft negatief effect gehad op zijn persoonlijkheidsontwikkeling en op zijn gedrag. Er zijn antisociale gedragstendensen ontstaan waarbij hij op momenten dat hij vindt dat onjuist wordt gehandeld soms onvoldoende rekening houdt met zijn omgeving.
In de loop van de jaren is hij 'deels over de stoornis heen gegroeid' met als ADHD restverschijnselen impulsief handelen en gebrekkige zelfbeheersing.
In antwoord op de vraag welke conclusie dient te worden getrokken, stelt de deskundige dat genoemde restverschijnselen bij het plegen van het ten laste gelegde een rol hebben gespeeld en dat deze de gedragskeuzes van verdachte en zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde tot op zekere hoogte hebben beïnvloed. Rapporteur heeft nader gemotiveerd aangegeven dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 11/700212-05 verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 11/800699-05, als licht verminderd toerekeningsvatbaar.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verenigt zich met de conclusie van het voormelde rapport op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende is komen vast te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in (licht) verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als speler (keeper) op 27 november 2004 deelgenomen aan een voetbalwedstrijd. Naar aanleiding van een beslissing die werd genomen door de scheidsrechter is er tussen een aantal spelers van beide teams een vechtpartij ontstaan. Verdachte heeft hieraan deelgenomen en daarbij [slachtoffer 1] met geschoeide voet tegen het hoofd geschopt. Daarnaast heeft verdachte openlijk geweld gepleegd tegen een speler, [slachtoffer 2], waarbij hij deze heeft geslagen en geschopt.
De reactie van verdachte op een hem onwelgevallige spelsituatie is echter buiten iedere proportie geweest en heeft hem verleid tot één van de ernstigste misdrijven die het wetboek van Strafrecht kent. Dat het slachtoffer [slachtoffer 1] het heeft overleefd is daarbij een geluk te noemen, maar is niet de verdienste van verdachte.
Dergelijk gedrag veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen, en draagt in het bijzonder bij aan een zeer negatieve beeldvorming van de voetbalsport, door de daarmee gepaard gaande randverschijnselen. Een en ander dient zeer scherp te worden veroordeeld.
Op 29 april 2005 heeft verdachte in een auto gereden in de gemeente Oud-Beijerland. Tijdens deze rit is hij tegen een (politie)auto aangereden. Na die aanrijding is hij niet gestopt terwijl hem (uit de reactie van zijn passagier) duidelijk moet zijn geweest dat hij de andere auto geraakt had. De agenten van de betreffende politieauto hebben verdachte tot stoppen moeten bewegen waarna hij is aangehouden. Bij deze aanhouding bleek bovendien dat verdachte als bestuurder van zijn auto teveel had gedronken.
In verband met deze gebeurtenissen is verdachte naar het politiebureau getransporteerd. Aldaar heeft verdachte zich bij fouillering ernstig verzet en daarmee de verbalisanten ernstig in hun werkzaamheden gehinderd. Verdachte heeft daarbij geschopt en zelfs een agent in zijn hand gebeten. Na te zijn opgesloten in een ophoudkamer heeft verdachte vernielingen in deze ruimte aangebracht door tegen de deur te schoppen of te slaan en tekst op de muur te schrijven.
Voornoemde gedragingen verdienen reeds ieder voor zich scherpe afwijzing.
Ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte geen blijk geeft van inzicht in de ernst van zijn gedragingen.
In het nadeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie, d.d. 18 januari 2006, reeds vaker is veroordeeld voor geweldsdelicten.
In het persoonsdossier van verdachte dat zich in het dossier bevind is een voorlichtingsrapport van DeltaBouman in een eerdere zaak opgenomen. In dit rapport d.d. 8 augustus 2004, wordt door rapporteur B. Lauer reeds gerapporteerd dat verdachte zou moeten worden gedwongen een behandeling te ondergaan ( bij voorkeur in de vorm van een agressiehanteringstherapie bij het DOK te Rotterdam) om zijn impulscontrole te verbeteren
Voor zover van belang voor de op te leggen straf signaleert drs. L.C.D.E. Balkema in haar eerdergenoemde rapport onder 6. dat er als gevolg van de bij verdachte geconstateerde stoornis en de ontkenning daarvan door verdachte sprake is van recidivegevaar.
De deskundige is (evenals reeds eerder de heer Lauer) van oordeel dat verdachte dient te worden verplicht therapie te ondergaan bij het DOK in het kader van een verplicht reclasseringstoezicht. Te denken valt daarbij volgens de deskundige aan een agressiehanteringstherapie. De rechtbank zal dit advies bij de bepaling van de straf mede in overweging nemen.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank rekening houden met het aanzienlijke tijdsverloop in de strafzaak met parketnummer 11/700212-05 (het voetbalgeweld) en de nog jeugdige leeftijd van verdachte.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Van de vrijheidsbenemende straf zal de rechtbank een gedeelte voorwaardelijk opleggen, teneinde te voorkomen dat verdachte zich andermaal schuldig zal maken aan soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank acht het voorts van groot belang dat verdachte therapie ondergaat, te weten de agressiehanteringstherapie bij Het DOK te Rotterdam, en hierbij wordt begeleid en gesteund door de reclassering. Zij zal dan ook aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden, zoals genoemd in het dictum.
7.2 De vorderingen van de benadeelde partijen
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij, [slachtoffer 2], als gevolg van het onder parketnummer 11/700212-05 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreekse schade heeft geleden en de verdachte de inhoud van de door de benadeelde partij overlegde producties onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal het gevorderde bedrag van
EUR 1800,= worden toegewezen, met veroordeling van verdacht in de kosten van de benadeelde partij, zoals hierna wordt bepaald.
Naast de toewijzing van de civiele vordering aan [slachtoffer 2] zal de rechtbank bij deze benadeelde partij als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Een en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de gehele schade tot het toegewezen bedrag door verdacht en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij, [slachtoffer 3], als gevolg van het onder parketnummer 11/800699-05 onder 3. bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreekse schade heeft geleden en de verdachte de inhoud van de door de benadeelde partij
overlegde producties onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken, zal de rechtbank een deel van het gevorderde bedrag, te weten
EUR 100,=, aan benadeelde partij toewijzen als vergoeding van de geleden schade, aangezien dit bedrag de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, met veroordeling van verdacht in de kosten van de benadeelde partij, zoals hierna wordt bepaald.
Het overige deel van de vordering is niet van eenvoudige aard, zodat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dit deel kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naast toewijzing van deze civiele vordering aan [slachtoffer 3] zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Een en ander met dien verstande dat volledige voldoening aan de maatregel de toegewezen civiele vordering voor dat gedeelte doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de gehele schade tot het toegewezen bedrag door verdacht en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen.
De benadeelde partij [slachtoffer 4], zal in zijn vordering niet ontvankelijk worden verklaard nu verdachte wordt vrijgesproken van de t.a.v. [slachtoffer 4] ten laste gelegde feiten en aan hem daarvoor dus geen straf of maatregel wordt opgelegd.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 141, 181, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en voorts de artikelen 7, 8 en 176 Wegenverkeerswet 1994.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 18 (achttien) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten ZES MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland te Dordrecht, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, ook indien zulks inhoudt het volgen van agressiehanterings-therapie of een soortgelijke therapie bij Het DOK te Rotterdam of bij een soortgelijke instelling, voor zover en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
voor wat betreft de duur van de behandeling geldt in het kader van deze bijzondere voorwaarde maximaal de duur van de proeftijd of zoveel korter als door de betreffende instelling noodzakelijk wordt geacht;
verstrekt aan de genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van de benadeelde partijen:
verklaart [slachtoffer 4] niet ontvankelijk in zijn vordering nu aan verdachte ten aanzien van het jegens hem gepleegde strafbare feit geen straf of maatregel is opgelegd;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting aan [slachtoffer 2] een bedrag van EUR 1800,= (achttienhonderd euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken en vermeerderd met de wettelijke rente, tot deze uitspraak begroot op nihil;
legt op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 1800,= (achttienhonderd euro), ten behoeve van [slachtoffer 2], voornoemd;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 36 dagen;
bepaalt dat voldoening aan de bovengenoemde, aan verdachte opgelegde, maatregel de (tot hetzelfde bedrag) toegewezen civiele vordering aan de benadeelde partij doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door de veroordeelde, en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen;
veroordeelt verdachte om tegen kwijting aan [slachtoffer 3] een bedrag van EUR 100,= (honderd euro), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken en vermeerderd met de wettelijke rente, tot deze uitspraak begroot op nihil;
legt op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van EUR 100,= (honderd euro), ten behoeve van [slachtoffer 3], voornoemd;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 dagen;
bepaalt dat voldoening aan de bovengenoemde, aan verdachte opgelegde, maatregel de (tot hetzelfde bedrag) toegewezen civiele vordering aan de benadeelde partij doet vervallen en (omgekeerd) de vergoeding van de geleden schade tot het toegewezen bedrag door de veroordeelde en/of derden de opgelegde maatregel doet vervallen;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk voor het resterende gedeelte van de vordering en bepaalt dat dit gedeelte slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.W. Bezemer, voorzitter,
mr. J.P.C. Obbink en mr. S.R.B. Walther, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 maart 2006.