ECLI:NL:RBDOR:2006:AX9643

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
29 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
65115 / KG ZA 06-93
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de gevorderde schorsing van een non-concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht op 29 juni 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een voormalig werknemer van Viscon B.V., en zijn ex-werkgever, Viscon B.V. Eiser vorderde de schorsing van een non-concurrentiebeding dat in zijn arbeidsovereenkomst was opgenomen. Eiser stelde dat hij door een functiewijziging tijdens zijn dienstverband in een onredelijke positie was komen te verkeren, waardoor het non-concurrentiebeding niet meer geldig zou zijn. Hij had zijn arbeidsovereenkomst op 27 april 2006 opgezegd en wilde nu in dienst treden bij een concurrent, [betrokkene]. Viscon B.V. betwistte de vordering en stelde dat het non-concurrentiebeding wel degelijk van toepassing was, ook na de functiewijziging van eiser.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bewijs was dat het non-concurrentiebeding ongeldig was. De rechter wees erop dat eiser zelf had gekozen om zijn dienstverband te beëindigen en dat hij niet had aangetoond dat de functiewijziging zo ingrijpend was dat het beding zijn werking had verloren. De rechter concludeerde dat Viscon B.V. een gerechtvaardigd belang had bij handhaving van het non-concurrentiebeding, gezien de vertrouwelijke informatie waar eiser toegang toe had gehad. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt het belang van non-concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden geschorst. De rechter heeft de belangen van de werkgever zwaarder laten wegen dan de belangen van de werknemer, vooral gezien de omstandigheden van de zaak en de keuze van de werknemer om zijn dienstverband te beëindigen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 65115 / KG ZA 06-93
vonnis in kort geding van 29 juni 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.A.T. van den Berg te Naaldwijk,
procureur mr. L.P. Quist,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Viscon B.V.,
gevestigd te 's-Gravendeel,
gedaagde,
advocaat mr. B.A. Cnossen te Den Haag.
Partijen worden hieronder aangeduid als "[eiser]" en "Viscon".
1. Het procesverloop
1.1 De voorzieningenrechter heeft ter terechtzitting van 22 juni 2006 kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding van 6 juni 2006,
- pleitnotities van mr. Van den Berg, voornoemd,
- pleitnotities van mr. Cnossen, voornoemd,
- de door beide partijen overgelegde producties.
2. De feiten
2.1 Op grond van de - in zoverre niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken - stellingen van partijen en in het geding gebrachte producties wordt in dit geding van het volgende uitgegaan:
2.2 Viscon houdt zich bezig met het ontwerpen en vervaardigen van producten, alsmede de verkoop daarvan, gericht op de tuinbouwmechanisatie, de champignonteelt, de kuikenbroederijen en verpakkingsmachines.
Viscon maakt onderdeel uit van de Visser-groep. Zij verricht haar activiteiten mede ten behoeve van haar zustermaatschappijen, waaronder de verkoopmaatschappij Visser International Trade & Engineering B.V. (hierna: "Visserite").
2.3 Per 1 juni 2001 is [eiser] voor de duur van één jaar als vertegenwoordiger bij Viscon in dienst getreden.
2.4 Daarna zijn [eiser] en Viscon met ingang van 1 juni 2002 opnieuw een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar aangegaan. Deze is vervolgens stilzwijgend verlengd.
2.5 Artikel 1 van de arbeidsovereenkomst van 3 juni 2002 luidt als volgt:
"Werkgeefster verlengt voorlopig het lopende contract van werknemer per 1 juni 2002 voor de duur van 1 jaar als vertegenwoordiger. Binnenkort zal worden gesproken over een definitieve invulling."
2.6 In artikel 12 van de overeenkomst is het volgende bepaald:
"1. De werknemer is verplicht jegens de werkgeefster zowel tijdens als na beëindiging van de dienstbetrekking bijzonderheden en informatie betreffende de werkgeefster of betreffende zakelijke relaties van werkgeefster geheim te houden, behoudens schriftelijke toestemming van werkgeefster.
2. De werknemer zal jegens de werkgeefster bij overtreding van het hiervoorstaande een direct opeisbare boete ad EUR 500,-- voor iedere overtreding verbeuren, onverminderd het recht van de werkgeefster volledige schadevergoeding te vorderen."
2.7 Voorts is in artikel 13 van de overeenkomst het volgende bepaald:
"1. Het is werknemer verboden om binnen twee jaar na beëindiging van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst op enigerlei wijze een bedrijf dat gelijk is aan dat van werkgeefster of dat daaraan verwant is te (doen) stichten of te (doen) exploiteren, dan wel enig financieel belang te hebben in een dergelijk bedrijf of een dergelijk bedrijf op welke wijze dan ook te steunen of te adviseren, of voor een dergelijk bedrijf op enigerlei wijze werkzaam te zijn, ongeacht de beloning die daarvoor wordt verkregen.
2. De werknemer verbeurt aan de werkgeefster een direct opeisbare boete ad EUR 500,-- voor iedere dag dat hij het in het eerste lid omschreven verbod overtreedt, zulks onverminderd het recht van de werkgeefster volledige schadevergoeding te vorderen."
2.8 De hierboven vermelde artikelen 12 en 13 waren ook al opgenomen in de arbeidsovereenkomst van 29 mei 2001 als artikel 8 respectievelijk artikel 9.
2.9 Op 27 april 2006 heeft [eiser] de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd.
2.10 [eiser] heeft vervolgens aangegeven als verkoopmanager bij [bedrijfsnaam ] Projecten B.V. te De Lier, gemeente Westland (hierna: "[betrokkene]") in dienst te willen treden.
Volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel houdt deze onderneming zich bezig met de groothandel in tuinbouwmachines.
[betrokkene] wordt bestuurd door [bedrijfsnaam 2] Holding B.V. en [bedrijfsnaam 3] Machinebouw Holding B.V.
2.11 Bij brief van 3 mei 2006 heeft mr. B.G. den Outer-Kroon namens Viscon aan [eiser] medegedeeld dat hij in strijd zou handelen met het non-concurrentie-beding door in dienst te treden bij Handelsonderneming [bedrijfsnaam 4] B.V. of één van de daaraan gelieerde ondernemingen. In deze brief wordt voorts gesteld dat Handelsonderneming [bedrijfsnaam 4] B.V. een directe concurrent van Viscon is, aangezien beide bedrijven zich bezighouden met de verkoop van potplant-gerelateerde machines en verkoopkanaal van Mayer GmbH & Co. KG te Heidenheim, Duitsland (hierna: "Mayer") zijn.
Tenslotte is [eiser] ook op het geheimhoudingsbeding gewezen.
2.12 Bij brief van 18 mei 2006 heeft Mayer medegedeeld dat haar machines vanaf 1 juli 2006 alleen nog via [betrokkene] ingekocht kunnen worden.
3. De vordering en het verweer
3.1 [eiser] vordert -kort samengevat- bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair geheel voorwaardelijk een schorsende werking te doen uitgaan van het non-concurrentiebeding als opgenomen in de arbeidsovereenkomst, althans een zodanige schorsende werking als redelijk wordt geacht, totdat in een bodemprocedure een uitspraak over het verzoek ex artikel 7:653 lid 2 BW is gedaan.
Subsidiair vordert [eiser] om Viscon te veroordelen tot voldoening van een maandelijks bedrag tot het moment dat [eiser] elders in dienst zal zijn getreden.
Tenslotte vordert [eiser] zowel primair als subsidiair om Viscon in de kosten van het geding te veroordelen.
3.2 Hiertoe stelt [eiser] het volgende.
3.2.1 In een eventuele bodemprocedure zal (gedeeltelijke) vernietiging van het non-concurrentiebeding worden gevorderd, althans worden betoogd dat de redelijkheid en billijkheid zich er tegen verzetten dat [eiser] daaraan wordt gehouden. Vooruitlopend op die procedure dient thans schorsende werking van het beding uit te gaan.
3.2.2 Er is geen rechtsgeldig non-concurrentiebeding overeengekomen. Uit artikel 1 van de arbeidsovereenkomst van 3 juni 2002 blijkt dat partijen nog in gesprek waren over de definitieve invulling van de functie van [eiser]. Er zijn dus geen definitieve afspraken gemaakt over de reikwijdte van het beding.
3.2.3 Vanaf begin september 2005 is de functie van [eiser] ingrijpend gewijzigd waardoor het non-concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken. Vanaf dat moment was [eiser] verplicht als projectleider grote projecten te leiden gedurende meer dan de helft van zijn werktijd. Dit had niets te maken met zijn functie van vertegenwoordiger, waarbij [eiser] zich uitsluitend bezig hield met de in- en verkoop van machines. Gezien deze extra verantwoordelijkheden had het non-concurrentiebeding opnieuw overeengekomen moeten worden omdat het zwaarder was gaan drukken. Er was geen sprake van een tijdelijke functiewijziging. [eiser] zag zich uiteindelijk genoodzaakt de arbeidsovereenkomst op te zeggen toen hem duidelijk werd dat zijn oorspronkelijke functie, mede door het verbreken van de banden tussen Viscon en Mayer, zou komen te vervallen.
3.2.4 Het non-concurrentiebeding geldt uitsluitend tussen [eiser] en Viscon, zodat de werkzaamheden welke [eiser] voor Visserite heeft verricht er niet onder vallen.
3.2.5 Er is geen sprake van schending van het non-concurrentiebeding omdat beide ondernemingen verschillend zijn. [betrokkene] is geen concurrent nu Viscon de Mayer-machines vanaf 1 juli 2006 niet meer mag verhandelen. Daarnaast verhandelt [betrokkene] producten die niet door Viscon worden verhandeld. Andersom geldt hetzelfde.
3.2.6 Sinds juni 1998 houdt [eiser] zich bezig met de in- en verkoop van de machines van Mayer. Omdat zijn vorige werkgever (Louis Nagel B.V.) deze machines niet meer mocht verhandelen en Viscon die taak overnam, is hij bij Viscon in dienst getreden. Bij [betrokkene] zal [eiser] een andere functie dan bij Viscon gaan bekleden, namelijk die van verkoopmanager Oost-Nederland en Duitsland voor Mayer-machines.
3.2.7 [eiser] kan zijn specialistische kennis op het gebied van Mayer-machines bij Viscon niet langer meer in de praktijk brengen. [eiser] is nog geen vijf jaar bij Viscon in dienst geweest en de overstap naar [betrokkene] betekent een aanzienlijke positieverbetering.
3.2.8 Subsidiair vordert [eiser] een vergoeding voor de duur van de beperking, omdat bij handhaving van het non-concurrentiebeding geen verdiencapaciteit voor hem beschikbaar is. Viscon tracht de werking van het beding aanzienlijk op te rekken waardoor het voor [eiser] vrijwel onmogelijk wordt elders in dienst te treden, aldus [eiser].
3.3 Viscon heeft de vordering gemotiveerd weersproken. De inhoud van haar verweer zal hierna voor zover nodig nader worden omschreven.
4. De beoordeling
4.1 Naar voorlopig oordeel is niet gebleken dat sprake is van een ongeldig non-concurrentiebeding.
4.1.1 Uit artikel 1 van de arbeidsovereenkomst blijkt dat partijen nog zouden spreken over de definitieve invulling van het dienstverband. [eiser] is echter aangesteld in de functie van vertegenwoordiger, welke functie hij ook in het eerste jaar van het dienstverband al had. Toen was ook al een non-concurrentiebeding overeenge-komen. Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst was derhalve steeds duidelijk welke werkzaamheden onder de werking van het non-concurrentiebeding zouden vallen.
4.1.2 Voorts is het aannemelijk te achten dat bovengenoemde passage specifiek betrekking had op het al dan niet aangaan van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd na ommekomst van het tweede jaar, zoals Viscon heeft betoogd. Pas vanaf september 2005 heeft [eiser] andere werkzaamheden als projectleider verricht, terwijl zijn salaris nimmer is gewijzigd.
4.1.3 Blijkens de onweersproken stellingen van Viscon is een projectleider na verkoop van een project verantwoordelijk voor de begeleiding van de klant ten aanzien van de planning en ondersteuning op technisch gebied. [eiser] is in het najaar 2005 verzocht deze werkzaamheden op zich te nemen in verband met een tijdelijk tekort aan projectleiders vanwege een grote hoeveelheid werkzaamheden. Vervolgens is [eiser] vanaf dien voor ten minste de helft van zijn tijd als projectleider werkzaam geweest. Voor het overige heeft hij zijn werkzaamheden als vertegenwoordiger voortgezet.
4.1.4 De stelling van Viscon dat de functiewijziging een tijdelijk karakter had is voldoende aannemelijk geworden. Het tegendeel van die bewering kan door [eiser] niet worden aangetoond, te meer niet omdat hij zelf heeft besloten het dienstverband op 27 april 2006 met onmiddellijke ingang te beëindigen. Zijn stelling dat hem in december 2005 zou zijn medegedeeld dat er nog enkele projecten bij zouden komen, is door Viscon gemotiveerd betwist. Voor verder onderzoek is geen plaats in een kort geding procedure.
4.2 Uit hetgeen hiervoor is overwegen blijkt reeds dat de functiewijziging een tijdelijk karakter had. Voorts is gesteld noch gebleken dat deze tot een wijziging van het salaris van [eiser] heeft geleid. Dat sprake is van een dermate ingrijpende functiewijziging dat het non-concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken is derhalve niet aangetoond. Het betoog van [eiser] dat het beding zijn werking heeft verloren faalt derhalve.
4.3 De ter zitting door [eiser] geponeerde stelling dat het non-concurrentiebeding uitsluitend zou gelden ten aanzien van Viscon is gemotiveerd betwist. Namens Viscon is ter zitting verklaard dat zij personeel in dienst heeft dat om juridische redenen bij andere zustermaatschappijen van de Visser-groep wordt gedetacheerd. Ten aanzien van [eiser] betekent dit volgens Viscon dat Visserite feitelijk zijn werkgeefster was.
4.3.1 Nu voorts uit de verklaringen van Viscon ter zitting is gebleken dat zij productielijnen verkoopt en ontwikkelt, waarbij een deel van de machines wordt ingekocht en een deel door de Visser-groep zelf wordt gebouwd, zodat de klant een compleet project krijgt aangeboden, kan er van worden uitgegaan dat Viscon deze activiteiten mede ten behoeve van haar zustermaatschappijen verricht, waarvan ook Visserite als verkoopmaatschappij deel uitmaakt.
4.3.2 Aangezien de werkzaamheden van [eiser] voor Visserite bestonden uit het verkopen van door Viscon ontwikkelde productielijnen, dient naar voorlopig oordeel het non-concurrentiebeding zo te worden uitgelegd dat ook de werkzaamheden voor Visserite daaronder vallen.
4.3.3 In dezen is voldoende gebleken dat [betrokkene] zich mede bezig houdt met activiteiten die min of meer gelijk zijn aan die van Viscon. Daarmee staat vast dat [betrokkene] een aan Viscon verwante onderneming in de zin van het non-concurrentiebeding is.
4.3.4 Dit volgt reeds uit de omschrijvingen van beide ondernemingen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, zoals hierboven onder de feiten vermeld. Immers, [betrokkene] houdt zich bezig met de groothandel in tuinbouwmachines, terwijl deze markt ook door Viscon wordt bediend. Beide ondernemingen verkopen op die markt productielijnen en de daarbij behorende machines. De omstandigheid dat Viscon geen Mayer-machines meer mag verkopen maakt dit niet anders, nu Viscon onweersproken verklaard heeft ook andere machines te verkopen en bezig te zijn met de ontwikkeling van machines die als vervanger voor de machines van Mayer kunnen worden ingezet. De omstandigheid dat Viscon tevens werkzaam is in andere sectoren, waarbinnen [betrokkene] geen activiteiten ontplooit, kan niet tot een ander oordeel leiden. Datzelfde geldt voor de functie welke [eiser] binnen [betrokkene] zou gaan bekleden. Dat de functie van verkoopmanager wezenlijk anders is dan de door [eiser] bij Viscon uitgeoefende functies is voorshands onvoldoende gebleken.
4.4 Het belang van Viscon bij handhaving van het non-concurrentiebeding is voldoende aannemelijk geworden. Gezien de door hem beklede functies zal [eiser] op de hoogte zijn van specifieke bedrijfsgegevens van Viscon. Het geheimhoudingsbeding waaraan [eiser] is gebonden biedt naar voorlopig oordeel onvoldoende waarborgen voor de bescherming van die gegevens. Viscon kan immers niet controleren of [eiser] zich daaraan houdt zodra hij bij [betrokkene] in dienst is getreden. Een blote toezegging van [eiser] om dat beding te zullen eerbiedigen is onvoldoende.
4.4.1 Daarbij komt de toch wel belangrijke omstandigheid dat [eiser] er zelf voor heeft gekozen ontslag te nemen. In dit verband heeft hij gesteld dat hij als het ware daartoe is gedwongen door het verbreken van de banden tussen Viscon en Mayer. Voorshands is daarvan echter niets gebleken. Viscon heeft nog verklaard dat het voor haar ook na 1 juli 2006 mogelijk blijft Mayer-machines in haar projecten op te nemen, zij het dat deze dan via [betrokkene] dienen te worden geleverd. Bovendien verkoopt Viscon vele andere machines, die [eiser] ook altijd heeft verkocht, hetgeen de beweerde noodzaak tot ontslagname nog minder begrijpelijk maakt.
4.4.2 Dat [eiser] een positieverbetering bij [betrokkene] krijgt, is bij een voorlopige afweging van de betrokken belangen geen omstandigheid die tot voordeel van [eiser] moet strekken. Evenmin is gebleken dat het beding de beroepsuitoefening van [eiser] in de weg staat. Gelet op de inhoud van het beding dient hij zich te onthouden van het verrichten van werkzaamheden voor ondernemingen welke verwant zijn aan Viscon. Gezien zijn algemene verkoopervaring moet het voor [eiser] mogelijk zijn tijdelijk een andere gelijkwaardige functie te vervullen bij een niet-verwante onderneming. Zo [eiser] daar niet in slaagt dan heeft hij ook hier die situatie zelf geschapen door zelf ontslag te nemen.
4.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het primair gevorderde dient te worden afgewezen.
4.6 Gelet op hetgeen hierboven is overwogen bestaat er geen aanleiding het beding in reikwijdte te beperken. In dat verband is er evenmin aanleiding [eiser] in kort geding een vergoeding toe te kennen, gelet op zijn mogelijkheden om een gelijkwaardige functie elders (tijdelijk) te verwerven. Ook de subsidiaire vordering wordt derhalve afgewezen.
4.7 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing in kort geding
De voorzieningenrechter:
5.1 wijst de vorderingen af;
5.2 veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Viscon bepaald op € 816,-- aan salaris van haar raadsvrouwe en € 248,-- aan verschotten (griffierecht).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2006.