ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ7331

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
182646 CV EXPL 1095/06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vermindering van arbeidsduur na ouderschapsverlof

In deze zaak vordert eiser, die gedurende vijf jaar ouderschapsverlof heeft genoten, een vermindering van zijn arbeidsduur naar 32 uur per week. De kantonrechter te Gorinchem heeft op 22 januari 2007 uitspraak gedaan in deze kwestie. Eiser, die sinds 1989 in dienst is van De Groot & Visser B.V., heeft verzocht om een parttime dienstverband, wat door de werkgever werd afgewezen. De kantonrechter heeft de vordering van eiser toegewezen, waarbij hij oordeelde dat de werkgever niet voldoende zwaarwegende bedrijfsbelangen heeft aangetoond die zich verzetten tegen de gevraagde urenvermindering. De kantonrechter heeft daarbij verwezen naar de Wet Aanpassing Arbeidsduur (WAA), die werknemers het recht geeft om een verzoek tot aanpassing van hun arbeidsduur in te dienen. De werkgever moet dit verzoek inwilligen, tenzij er zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zijn die zich daartegen verzetten. In dit geval heeft de kantonrechter vastgesteld dat er geen ernstige problemen zijn voor de bedrijfsvoering en dat de werkgever onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat de verminderde arbeidsduur van eiser tot ernstige problemen zou leiden. De kantonrechter heeft De Groot & Visser veroordeeld tot het verlenen van een parttime dienstverband aan eiser en tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 589,87, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Gorinchem
kenmerk: 182646 CV EXPL 1095/06
vonnis van de kantonrechter te Gorinchem van 22 januari 2007
in de zaak van:
[naam],
wonende te [plaats],
eiser,
gemachtigde: mr. P.K.B. Palazzi,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Groot & Visser B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Gorinchem,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.G. Degenaar.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “De Groot & Visser”.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 6 juli 2006;
2. de conclusie van antwoord;
3. de conclusie van repliek;
4. de conclusie van dupliek;
5. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
Als gesteld door de ene partij en niet, althans in onvoldoende mate, weersproken door de andere partij, wordt van het volgende uitgegaan.
[eiser] geboren op 7 mei 1960, is (met een onderbreking van 10 dagen) sedert 16 oktober 1989 in dienst van De Groot & Visser, laatstelijk in de functie van productiemedewerker.
De Groot & Vissers legt zich toe op verkoop, productie en montage van aluminium gevels ten behoeve van kantoor en bedrijfsgebouwen. Er zijn 24 productiemedewerkers in dienst die allen een contract voor 40 uur per week hebben. In het productiereglement is opgenomen dat de werktijden van 07.30 tot 16.30 zijn. Zes van de productiemedewerkers werken in twee ploegen aan de CNC-machine voor hen zijn de werktijden van 05.30 tot 14.30.
[eiser] heeft van 1 november 2000 tot en met 1 november 2005 ouderschapsverlof genoten. [eiser] had daarbij om de andere week op de vrijdag vrij en de werktijden waren dagelijks van 05.30 uur tot 14.30 uur.
[eiser] heeft verzocht na 1 november 2005 het werkschema te mogen handhaven, door middel van een parttime contract, De Groot & Visser heeft dit verzoek afgewezen.
Tussen partijen is overleg gevoerd, partijen zijn niet tot een oplossing gekomen.
Bij voorlopige voorziening van 24 januari 2006 heeft de kantonrechter te Gorinchem De Groot & Visser gelast om [eiser] gedurende 6 maanden in staat te stellen zijn werkzaamheden in kader van een 32-urige werkweek te verrichten vanaf 1 februari 2006 volgens het navolgende schema:
Week 1
Ma 7.30 tot 14.30 = 6 uur
Di 7.30 tot 16.30 = 8 uur
Wo 7.30 tot 16.30 = 8 uur
Do 7.30 tot 14.30 = 6 uur
Vrij 7.30 tot 16.30 = 8 uur
Week 2
Ma 7.30 tot 14.30 = 6 uur
Di 7.30 tot 16.30 = 8 uur
Wo 7.30 tot 16.30 = 8 uur
Do 7.30 tot 14.30 = 6 uur
Vrij vrije dag
Tot zover de vaststaande feiten.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, De Groot & Visser te veroordelen tot:
a. het verlenen van een parttime dienstverband aan [eiser] van 32 uur per week, zoals voor [eiser] aangegeven en reeds verricht ook na 1 augustus 2006, op straffe van een dwangsom van € 150,-- voor elke week dat de Groot & Visser in gebreke blijft hier gehoor aan te geven;
b. betaling aan [eiser] van een bedrag van € 150,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten;
c. betaling aan [eiser] van de kosten van het geding.
[eiser] heeft naast de vaststaande feiten de volgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag gelegd:
- [eiser] heeft al jaren zonder dat dat (organisatorische of andere) problemen heeft opgeleverd parttime gewerkt;
- er is niet gebleken van zwaarwegende bedrijfsbelangen;
- er zijn geen roostertechnische problemen geweest;
- er is in de jaren dat [eiser] minder heeft gewerkt geen vervangend personeel ingehuurd of aangenomen;
- er zijn buitengerechtelijke incassokosten gemaakt, de kosten bedragen € 150,--;
De Groot & Visser heeft de vordering betwist en daartoe samengevat het volgende aangevoerd:
Primair:
- De Groot & Visser heeft er een organisatorisch en roostertechnisch belang bij dat haar productiemedewerkers evenveel uren werken en gelijke werktijden hebben. Er is geen sprake van een stand-alone functie, de werkzaamheden van [eiser] maken deel uit van een groter geheel, de collega’s moeten tijdens het werk met elkaar afstemmen en gelijk opwerken;
- het is onmogelijk de gewenste urenvermindering in te vullen door het aantrekken van een vervangende medewerker;
- de niet ingevulde uren leveren een schadepost van € 9.662,80 per jaar op;
- vrijdag is een dag waarop het werk moet worden afgerond en geladen het is daarom bezwaarlijk dat [eiser] om de week op vrijdag niet kan worden ingezet;
Subsidiair:
- aan [eiser] is een redelijk voorstel gedaan om 36-uur per week te werken door op maandag en donderdag vroeger te beginnen en eerder te stoppen en om de week op vrijdag vrij te zijn;
- indien [eiser] aanspraak kan maken op vermindering van zijn arbeidsduur tot 32 uur dan zal dat moeten gaan om vier werkdagen per week van telkens acht uur tegen de binnen de onderneming geldende tijden van 7.30 tot 16.30, zodat zoveel mogelijk alle productiemedewerkers evenveel uren en gelijke werktijden hebben, er zomin mogelijk afstemmings- en overdrachtsproblemen met collega’s kunnen ontstaan en er geen verstoring van het productieproces door tussentijdsvertrek ontstaat.
Beoordeling van het geschil
Op grond van artikel 2 Wet Aanpassing Arbeidsduur (hierna WAA) kan de werknemer de werkgever verzoeken om aanpassing van zijn arbeidsduur. Artikel 2 lid 5 WAA bepaalt dat de werkgever het verzoek van de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur inwilligt, voor zover het betreft het tijdstip van ingang en de omvang van de aanpassing, tenzij zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen zich daartegen verzetten. Lid 8 van dat artikel bepaalt dat in ieder geval sprake is van een zwaarwegend bedrijfs- en dienstbelang indien de vermindering van de arbeidsduur leidt tot ernstige problemen: a. voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren, b. op het gebied van de veiligheid, of c. van roostertechnische aard.
Nu volgens de wet in beginsel een verzoek wordt toegewezen tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten, is het aan de werkgever om te bewijzen dat er sprake is van zwaarwegende bedrijfs- en dienstbelangen.
Dat bij de beoordeling van het verzoek geen beroep kan worden gedaan op de ervaringen opgedaan tijdens het ouderschapsverlof valt niet in te zien, nu in deze zaak sprake is van een periode van vijf jaar. Gelet op de duur van deze periode is juist de ervaring die daarbij is opgedaan relevant. Dat geldt ook voor de periode dat [eiser] krachtens voorlopige voorziening van 24 januari 2006 vanaf 1 februari 2006 gedurende zes maanden volgens het hierboven weergegeven schema heeft gewerkt.
Het door De Groot & Visser gevoerde verweer dat het onmogelijk is de gewenste uren vermindering op te vullen door het aantrekken van een vervangende medewerker, wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De stelling dat uit informatie die is ingewonnen bij een uitzendbureau en het CWI bevestigd dat het onmogelijk is een vervangende medewerker aan te trekken voor de vrijgekomen uren, is daartoe onvoldoende. Niet gesteld of gebleken is dat De Groot & Visser in de afgelopen periode daadwerkelijk heeft getracht een vervangende medewerker te vinden. Voorts is onvoldoende gesteld op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat het niet invullen van de vrijgekomen uren tot ernstige problemen voor de bedrijfsvoering zal leiden nu niet is gesteld of gebleken dat dit in de afgelopen jaren tot ernstige problemen voor de bedrijfsvoering heeft geleid.
Ook het verweer dat De Groot & Visser dat bij honorering van het verzoek van [eiser] het onbezet blijven van de vrijgekomen uren zal leiden tot een schadepost van € 9.662,80 per jaar zal als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd. Deze schadepost is een aanname die niet met nadere cijfers en gegevens van de afgelopen jaren is onderbouwd, terwijl De Groot & Visser inmiddels een jarenlange ervaring heeft opgedaan met de verminderde arbeidsduur van [eiser].
Gelet op het vorenstaande zal aan het bewijsaanbod dat het onmogelijk is de vrijkomende uren op te vullen worden voorbijgegaan.
Het verweer dat De Groot & Visser er een organisatorisch en roostertechnisch belang bij heeft dat haar productiemedewerkers evenveel uren werken en gelijke werktijden hebben wordt eveneens verworpen. Niet gesteld of gebleken is dat door de andere werktijden en kortere werktijd van [eiser] op andere medewerkers een zwaarder beroep moet worden gedaan, er problemen rijzen bij het indelen van het werkrooster dan wel werkzaamheden niet tijdig zullen worden afgerond. Voorts geldt ook op dit punt dat onvoldoende is aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat de verminderde arbeidsduur van [eiser] zal leiden tot ernstige problemen van roostertechnische aard dan wel dat de werkzaamheden niet tijdig zijn afgerond, nu geen feiten of omstandigheden uit het verleden zijn gesteld of gebleken waaruit dat zou kunnen worden afgeleid.
Het feit dat het verzoek mogelijk precedentwerking heeft, is niet een argument dat als zwaarwegend bedrijfsbelang kan worden aangemerkt, een verzoek om vermindering van de arbeidsduur moet per individueel geval worden beoordeeld en op het moment waarop dat verzoek wordt gedaan.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de vordering van [eiser] tot vermindering van zijn arbeidsduur naar 32 uur toewijsbaar is.
Artikel 2 lid 6 WAA bepaalt dat de werkgever de spreiding van de uren vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer, de werkgever kan de gewenste spreiding wijzigen indien hij daarbij een zodanig belang heeft dat de wens van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
[eiser] heeft in verband met de zorg voor zijn kinderen ouderschapsverlof opgenomen en heeft vervolgens vermindering van zijn arbeidsduur verzocht. [eiser] heeft bij de spreiding van de uren er belang bij dat rekening wordt gehouden met de tijden die aansluiten bij de nodige zorg voor de kinderen. De door De Groot & Visser aangevoerde belangen zijn niet zodanig dat de wens van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Het door [eiser] verzochte schema zal daarom worden toegewezen. De kantonrechter gaat er daarbij vanuit dat [eiser] doelt op het schema zoals dat bij voorlopige voorziening van 24 januari 2006 is toegewezen en bij de vaststaande feiten is opgenomen. Daaraan doet niet af dat partijen nog met elkaar kunnen overleggen over een eventuele andere spreiding van de uren mede gelet op de mogelijkheden die door partijen bij conclusie bij repliek en dupliek nog zijn aangevoerd.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn niet betwist en zullen worden toegewezen.
De Groot & Visser wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten verwezen.
Beslissing
De kantonrechter:
a. veroordeelt De Groot & Visser tot het verlenen van een parttime dienstverband aan [eiser] van 32 uur per week, zoals door [eiser] aangegeven en reeds verricht ook na 1 augustus 2006, op straffe van een dwangsom van € 150,-- voor elke week dat de Groot & Visser in gebreke blijft hier gehoor aan te geven;
b. veroordeelt De Groot & Visser tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 150,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten;
c. veroordeelt De Groot & Visser in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op:
aan explootkosten € 84,87
aan kosten GBA/KvK € 0,00
aan griffierecht € 105,00
aan salaris gemachtigde € 400,00
totale kosten € 589,87;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2007, in aanwezigheid van de griffier.