RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 06/140
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[XXX],
wonende te Dordrecht, eiser,
gemachtigde: mr. J.M.S. Salomons, werkzaam bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. te Amsterdam,
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. E.M. Pronk, ambtenaar in dienst van de gemeente.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 1 augustus 2005 aan de besloten vennootschap Dubbelveste B.V. te Dordrecht (hierna: vergunninghoudster) een sloopvergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Bouwverordening van de gemeente Dordrecht voor het slopen van de opstallen op het perceel Vrieseweg 80 te Dordrecht.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 september 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 13 december 2005 (verzonden op 19 december 2005) heeft verweerder het bezwaar van eiser, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor beroep- en bijzondere bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 januari 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Vergunninghoudster is met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De zaak is op 10 november 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [xxx].
Namens vergunninghoudster zijn ter zitting verschenen [xxx] en [xxx], bijgestaan door gemachtigde mr. R.C. van Wamel.
2.1. Ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Dordrecht (hierna: de Bouwverordening), voor zover van belang, is het verboden bouwwerken te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover van belang, verbinden burgemeester en wethouders aan de sloopvergunning slechts voorschriften over:
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken.
Ingevolge artikel 8.1.6, sub b, van de Bouwverordening moet een sloopvergunning worden geweigerd indien de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd.
2.2. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van de verleende sloopvergunning met een marginale wijziging van een voorwaarde. Het voorschrift in het belang van de bescherming van het pand Vrieseweg 78 bepaalt thans dat in overleg met de eigenaar ervan waar nodig ten behoeve van dat pand blijvend stabiliteitsvoorzieningen dienen te worden getroffen. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat alle betrokken partijen het er over eens zijn dat een verantwoorde sloop van eisers pand mogelijk is. Ook over de gekozen stabiliteitsvoorziening is tussen alle partijen overeenstemming bereikt, aldus verweerder.
2.3. Eiser is van mening dat de bescherming van zijn pand onvoldoende is gewaarborgd. De aanpassing van de voorwaarde met betrekking tot de stabiliteitsvoorziening biedt volgens eiser onvoldoende zekerheid dat voorafgaand aan de voorgenomen sloopwerkzaamheden de nodige voorzieningen ter waarborging van de veiligheid van zijn pand worden getroffen. De vraag is, aldus eiser, in hoeverre overleg nodig is indien de vergunninghoudster er voor kiest aan de buitenzijde voorzieningen te treffen. Eiser verwijst naar een eerder in de bezwaarfase overgelegd rapport van 19 juli 2005 van J. de Wit Advies en Expertise B.V. en een schrijven van Bureau Bewonersondersteuning van 8 augustus 2005. Voorts heeft eiser een schrijven van prof. ir. L.C. Röling van 16 december 2005 overgelegd. Tot slot stelt eiser dat niet afdoende is gewaarborgd dat met de sloop schade aan het pand wordt voorkomen.
Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij niet overtuigd is van de stabiliteitsvoorzieningen die aan zijn pand dienen te worden aangebracht. Eiser acht deze te riskant.
2.4 De rechtbank overweegt het volgende.
Partijen houdt verdeeld de vraag of sprake is van een situatie waarin de bescherming van het pand Vrieseweg 78 in verband met het slopen van het pand Vrieseweg 80 onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag en moet een sloopvergunning alleen worden geweigerd indien zich één van de weigeringsgronden voordoet genoemd in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening. Als zich geen van de in het hiervoor genoemde artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet moet de sloopvergunning worden verleend.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat zich in het onderhavige geval geen weigeringsgrond voordoet als bedoeld in onderdeel b van artikel 8.1.6 van de Bouwverordening. De rechtbank wijst daartoe op het volgende.
Aan de sloopvergunning zijn ingevolge artikel 8.1.1, derde lid, van de Bouwverordening, voor zover van belang, de navolgende voorschriften verbonden:
In het belang van de bescherming van het aangrenzende pand Vrieseweg 78 dienen m.b.t. de gemeenschappelijke bouwmuur, die (tijdelijk) buitenmuur wordt, de volgende maatregelen getroffen te worden:
* het metselwerk van de voor- en achtergevel van het pand nr. 80 dient conform het ingediende sloopveiligheidsplan per verdieping te worden ingezaagd;
* de ontstane buitengevel moet op een welstandshalve aanvaardbare wijze afgewerkt worden en weerstand kunnen bieden tegen atmosferische invloeden;
* de verankeringen van de balklagen moeten gecontroleerd en eventueel verbeterd worden;
* in overleg met de eigenaar van het pand Vrieseweg 78 dienen waar nodig ten behoeve van dat pand blijvend stabiliteitsvoorzieningen te worden getroffen.
Voorts is bepaald dat niet mag worden begonnen met de sloop, voordat de door Bouwen en Wonen goedgekeurde stabiliteitsvoorzieningen zijn aangebracht.
De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op hiervoor genoemde voorschriften, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bescherming van zijn pand in verband met het slopen desalniettemin onvoldoende is gewaarborgd. De rechtbank hecht hierbij met name belang aan hetgeen is opgenomen in het verslag van de op 9 november 2005 gehouden bespreking waarbij ook eiser en zijn bouwkundig adviseur J. de Wit aanwezig waren. Uit het verslag blijkt dat De Wit zich in technisch opzicht (genoemd wordt de technische uitvoerbaarheid van de te treffen voorzieningen alsmede het voldoende constructief functioneren daarvan) heeft kunnen verenigen met een tweetal varianten van mogelijk te treffen stabiliteitsvoorzieningen aan eisers pand. Ook blijkt uit het verslag dat variant 2, de schoorconstructie op een fundering, met een aantal door De Wit voorgestelde aanvullingen door zowel De Wit als de adviseur van vergunninghoudster is geaccepteerd om vervolgens aan de gemeente ter goedkeuring voor te leggen. De stelling van eiser dat het hiervoor genoemde verslag onjuist, dan wel niet compleet zou zijn wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiser heeft dit door vergunninghoudster nadrukkelijk bestreden standpunt eerst ter zitting naar voren gebracht terwijl is gesteld noch anderszins gebleken dat het niet mogelijk was een dergelijk standpunt eerder naar voren te brengen.
Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de door verweerder aan het bestreden besluit verbonden voorschriften alsmede de invulling die daaraan, gelet op het voorgaande, reeds is gegeven, niet een voldoende mate van bescherming aan eisers pand bieden. Het voorgaande brengt mee dat verweerder in beginsel gehouden was de gevraagde sloopvergunning te verlenen. Dit kan onder omstandigheden anders zijn wanneer verweerder door het verlenen van de sloopvergunning in strijd zou hebben gehandeld met één of meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hiervan is de rechtbank niet gebleken. Het beroep is dan ook ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb bestaat geen aanleiding.
Allereerst ziet de rechtbank geen aanleiding om, zoals door de gemachtigde van vergunninghoudster verzocht, eiser te veroordelen in de proceskosten van vergunninghoudster. In dit verband overweegt de rechtbank dat er geen grond is voor het oordeel dat in het geval van eiser sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De rechtbank is niet gebleken dat eiser zijn beroepschrift heeft ingediend enkel met het oogmerk de sloop te vertragen. Evenmin is sprake van een evident kansloos beroep. Nu het beroep van eiser ongegrond is, ziet de rechtbank ook geen aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser.
De rechtbank beslist dan ook als volgt.
3. Beslissing
-verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, rechter, en door deze en mr. drs. C. Willemsen, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.