RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummers: 11/500652-06 en 11/500728-05 (tul)
Zittingsdatum : 1 februari 2007
Uitspraak : 15 februari 2007
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 september 2006 te Papendrecht, in elk geval op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meerdere gouden ketting(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) hem door de achterdeur zou/zouden slaan en hem in elkaar
zou/zouden trappen en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij nog wel een DVD-setje
binnen had staan en/of dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) anders
zijn goud moest(en) hebben en/of
- die [slachtoffer](ter hoogte van diens borst) heeft/hebben vastgepakt en/of
- (vervolgens) één of meerdere gouden ketting(en) van de nek/hals van die
[slachtoffer heeft (af)getrokken;
hij op of omstreeks 25 september 2006 te Papendrecht ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) hem door de achterdeur zou/zouden slaan en hem in elkaar
zou/zouden trappen en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat hij nog wel een DVD-setje
binnen had staan en/of dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) anders
zijn goud moest(en) hebben en/of
- die [slachtoffer] (ter hoogte van diens borst) heeft/hebben vastgepakt en/of
- (vervolgens) één of meerdere gouden ketting(en) van de nek/hals van die
[slachtoffer] heeft (af)getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het eerste cumulatief alternatief tenlastegelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden, waarvan 5 (vijf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren en de bijzondere voorwaarde dat hij zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland.
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder het tweede cumulatief alternatief ten laste is gelegd. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dat feit
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 25 september 2006 te Papendrecht tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere gouden kettingen toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan
en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestond
dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en
- die [slachtoffer] ter hoogte van diens borst heeft/hebben vastgepakt en
- vervolgens meerdere gouden kettingen van de nek/hals van die
[slachtoffer] heeft/hebben getrokken.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld op de openbare weg. Hij en zijn drie mededaders zijn op verzoek van een mededader naar de woning van het slachtoffer gegaan om aldaar geleend geld "terug te halen". Zij zijn met zijn vieren gegaan omdat dat meer indruk zou maken en dreigender over zou komen op het slachtoffer. Toen bij de confrontatie tussen verdachten en het slachtoffer bij de voordeur bleek dat het slachtoffer niet kon of niet wilde betalen, pakte verdachte het slachtoffer stevig vast en trok hij twee gouden kettingen van diens nek. Vervolgens zijn verdachte en zijn mededaders er van door gegaan. Verdachte heeft daarna de beide gouden kettingen aan de mededader gegeven die nog geld van het slachtoffer te goed had.
De rechtbank overweegt dat verdachte bij deze beroving het feitelijke geweld heeft gepleegd. Dit gebeurde voor de deuropening van de woning van het slachtoffer in aanwezigheid van diens vriendin. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven zich niets aan te trekken van de mogelijke gevolgen van deze beroving voor het slachtoffer en diens vriendin. Een dergelijke beroving, zeker als die op de drempel van het woonhuis van het slachtoffer plaatsvindt, komt hard aan. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke berovingen - nog afgezien van materiële schade - daardoor getraumatiseerd kunnen raken en vaak nog lange tijd kampen met gevoelens van onzekerheid en angst. Ook in de directe woonomgeving van slachtoffers van dergelijke berovingen blijven gevoelens van angst en onzekerheid nog lang voelbaar, terwijl het gevoel van onveiligheid door dit soort criminele activiteiten ook in breder verband in de maatschappij toeneemt.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie, waaruit blijkt dat verdachte al eerder door de strafrechter is veroordeeld tot een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Kennelijk heeft deze veroordeling verdachte er niet van kunnen weerhouden door te gaan met het plegen van strafbare feiten van gewelddadige aard.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 25 januari 2007, waarin wordt geadviseerd verdachte naast een onvoorwaardelijke straf een deel voorwaardelijk op te leggen met een verplicht reclasseringscontact, waarin het plan van aanpak uitgevoerd zal worden. Dit plan houdt in het volgen van een CoVa-training, het volgen van een agressieregulatie-training, aandacht en indien nodig verwijzing naar het Boumanhuis voor zijn middelengebruik en het hebben van een zinvolle dagbesteding (baan/studeren).
De rechtbank is van oordeel dat gezien verdachtes rol en aandeel bij deze beroving niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf. Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank aan verdachte tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur zal opleggen. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient mede als waarschuwing aan de verdachte zich in de toekomst van het plegen van strafbare feiten te onthouden.
7.2 De overige beslissingen
De vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Verdachte is door de politierechter in deze rechtbank bij onherroepelijk geworden vonnis van 21 februari 2006 onder parketnummer 11/500728-05 veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met bevel dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk oplegde straf gevorderd.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
Uit hetgeen hiervoor onder 4. en 5. is overwogen blijkt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Hij heeft derhalve de algemene voorwaarde niet nageleefd. De rechtbank ziet daarin aanleiding de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling te gelasten.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen zijn gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder het tweede cumulatief alternatief ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 (vier) MAANDEN;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 (zes) MAANDEN;
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat nodig oordeelt, ook als dat inhoudt het volgen van een CoVa-training, het volgen van een agressieregulatie-training, en indien nodig verwijzing naar het Boumanhuis voor zijn middelengebruik;
verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
* een TAAKSTRAF voor de duur van 120 (honderdtwintig) UREN, bestaande uit een werkstraf, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis;
* gelast de tenuitvoerlegging van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 21 februari 2006 onder parketnummer 11/500728-05, te weten een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 2 (twee) WEKEN.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter,
mr. P.L. van Dijke en mr. M.R.J. Schönfeld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Vugt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 februari 2007.