ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ8946

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
20 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/510364-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van kunstvoorwerpen door beveiligingsmonteur met gevangenisstraf als gevolg

Op 20 februari 2007 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beveiligingsmonteur, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen van kunstvoorwerpen uit woningen en musea. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van diefstal van onder andere een schilderij van Piet Mondriaan en andere waardevolle objecten uit diverse musea. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging voerde een bewijs- en strafverweer, maar de rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van één feit waar hij van werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de schilderijen en andere objecten had gestolen, waarbij hij zijn positie als beveiligingsmonteur had misbruikt. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte impulsief gedrag vertoonde en dat zijn daden een ernstige schending van het vertrouwen betekenden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en de verplichting om zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de culturele waarde van de gestolen kunstvoorwerpen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer: 11/510364-06
Zittingsdatum: 6 februari 2007
Uitspraak : 20 februari 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren in 1976,
wonende te [adres en woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde persoon wordt ten laste gelegd dat
1.
(zaak 1)
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 1 april 2006 te Dalem, gemeente Gorinchem, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen in Dalem heeft weggenomen
- een of meerdere schilderij(en); (te weten een werk van P. Mondriaan en/of
van T. Rinsema en/of van J. Mankes en/of van T. van Doorn) en/of
- een (zilveren) dolk(mes),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
(zaak 4)
hij op of omstreeks 8 december 2005, althans in of omstreeks de periode van 1 december 2005 tot en met 22 september 2006 te Leerdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit (het depot behorende bij) het Nationaal Glasmuseum Leerdam, gevestigd aan de Lingedijk 28 te Leerdam heeft weggenomen een (groot) aantal objecten uit de inventaris van het Nationaal Glasmusem
Leerdam, te weten:
- een bekervaas "Oranjeboom 1901-1926" en/of
- (een) glaasje(s) met zwarte voet en/of
- een gemberpot en/of
- een karaf en/of meerdere (andere) de(e)l(en) servies Eisenloeffel en/of
- een (paars geetste) Olympiadebeker en/of
- een of meerdere de(e)l(en) servies Omar en/of
- een of meerdere de(e)l(en) servies Ambassador en/of
- een of meerdere de(e)l(en) servies Antis en/of
- een of meerdere de(e)l(en) servies Carnaval en/of
- een (blank geslepen) kandelaar en/of
- een of meerdere de(e)l(en) van een (blauw geslepen) toiletset en/of
een of meerdere (andere) object(en) uit de inventaris van het Nationaal Glasmuseum Leerdam, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Nationaal Glasmuseum Leerdam, in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3.
(zaak 2)
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 27 september 2006 te
Asperen, gemeente Lingewaal, althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een enkelloops kogelgeweer (LEE ENFIELD, NO.4 MK 1,kaliber.303 British) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
(zaak 3)
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2005 tot en met 25 september 2006 te Asperen, gemeente Lingewaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 484 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en/of 45,3 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
(zaak 5)
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 januari 2006 te Culemborg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit Museum Elizabeth Wees/Gasthuis, gevestigd te Culemborg heeft weggenomen
- een inktstel (van zilver en kristal) uit het jaar 1863 en/of
- een (zwart fluwelen) tas met zilveren beugel (en ophanghaak)
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting Museum Elizabeth Wees/Gasthuis, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
6.
(zaak 6)
hij op of omstreeks 14 december 2005, althans in of omstreeks de periode van 1 juni 2005 tot en met 1 oktober 2006 te Varik, gemeente Neerijnen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit Het Veerhuis, gevestigd aan de Waalbandijk te Varik heeft weggenomen een aantal objecten uit de inventaris van Het Veerhuis, gevestigd te Varik, te weten:
- een of meerdere schilderij(en) (van P. Kooistra en/of een leerling van
P. Kooistra) en/of
- een of meerdere (bronzen) beeld(en) en/of
- een (stenen) beeldhouwwerk en/of
- een aardewerk weiwaterkan en/of
een of meerdere (andere) object(en) uit de inventaris van Het Veerhuis, gevestigd te Varik, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting UNO, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s);
7.
(zaak 7)
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 november 2001 tot en met 22 september 2006 te Leerdam en/of Asperen, althans in Nederland (telkens) opzettelijk materialen en/of gereedschappen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan Kop Beveiliging, gevestigd te Leerdam, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als service- en onderhoudsmonteur, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan;
vordert dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daarbij de bijzondere voorwaarde dat de verdachte de aanwijzingen van de reclassering opvolgt, ook als dit inhoudt dat de verdachte de behandeling omgaan met impulsiviteit en spanningen volgt.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder 7. ten laste is gelegd.
Eerst nadat de werkgever van de verdachte kennis had genomen van een aantal kratten met materialen die zich in de woning van de verdachte bevonden, heeft de werkgever aangifte gedaan van verduistering van deze materialen uit het bedrijf van de werkgever. De verdachte is daarop gehoord en heeft ten aanzien van de verkrijging van deze materialen verklaringen afgelegd. Zo heeft hij uiteengezet dat dit voornamelijk oude materialen waren, die overbleven als hij bij een klant werkzaamheden had verricht of die hij bij een klant vervangen had voor nieuw materiaal. Ook is het voorgekomen dat hij met toestemming afval- of restmaterialen van het bedrijf mee naar huis nam, zo verklaarde hij, of had hij bepaalde materialen zelf ergens gekocht. De werkgever is niet met deze, op zichzelf plausibele verklaringen van de verdachte geconfronteerd. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de verdachte. Daaruit volgt dat de rechtbank op grond van de wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft bekomen dat de verdachte de desbetreffende materialen uit het bedrijf van zijn werkgever heeft ontvreemd. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
(zaak 1)
in de periode van 1 november 2005 tot en met 1 april 2006 te Dalem, gemeente Gorinchem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen in Dalem heeft weggenomen
- meerdere schilderijen, te weten werken van P. Mondriaan en
van T. Rinsema en van J. Mankes en van T. van Doorn en
- een zilveren dolkmes,
toebehorende aan een ander dan aan verdachte;
2.
(zaak 4)
op 8 december 2005 te Leerdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit het depot behorende bij het Nationaal Glasmuseum Leerdam, gevestigd aan de Lingedijk 28 te Leerdam heeft weggenomen een (groot) aantal objecten uit de inventaris van het Nationaal Glasmusem Leerdam, te weten:
- een bekervaas "Oranjeboom 1901-1926" en
- glaasjes met zwarte voet en
- een gemberpot en
- een karaf en meerdere delen servies Eisenloeffel en
- een paars geetste Olympiadebeker en
- meerdere delen servies Omar en
- meerdere delen servies Ambassador en
- meerdere delen servies Antis en
- meerdere delen servies Carnaval en
- een blank geslepen kandelaar en
- meerdere delen van een blauw geslepen toiletset,
toebehorende aan het Nationaal Glasmuseum Leerdam;
3.
(zaak 2)
in de periode van 1 juli 2005 tot en met 27 september 2006 te Asperen, gemeente Lingewaal, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een enkelloops kogelgeweer (LEE ENFIELD, NO.4 MK 1, kaliber.303 British) voorhanden heeft gehad;
4.
(zaak 3)
in de periode van 1 november 2005 tot en met 25 september 2006 te Asperen, gemeente Lingewaal, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 484 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en 45,3 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
(zaak 5)
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 januari 2006 te Culemborg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit Museum Elizabeth Wees/Gasthuis, gevestigd te Culemborg heeft weggenomen
- een inktstel van zilver en kristal uit het jaar 1863 en
- een zwart fluwelen tas met zilveren beugel en ophanghaak, toebehorende aan Stichting Museum Elizabeth Wees/Gasthuis;
6.
(zaak 6)
op 14 december 2005 te Varik, gemeente Neerijnen, uit Het Veerhuis, gevestigd aan de Waalbandijk te Varik heeft weggenomen een aantal objecten uit de inventaris van Het Veerhuis, gevestigd te Varik, te weten:
- schilderij(en) (van P. Kooistra en/of een leerling van
P. Kooistra) en
- bronzen beelden en
- een stenen beeldhouwwerk en
- een aardewerk weiwaterkan
toebehorende aan Stichting UNO.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde feit heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Daarbij heeft de verdediging erop gewezen dat de verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 1] de schilderijen bij hem in bruikleen had gegeven en dat hij het dolkmes van haar heeft gekregen; hij zou de schilderijen en het dolkmes dus niet hebben gestolen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De verdachte heeft in de loop van het onderzoek wisselende verklaringen afgelegd over de verkrijging van de schilderijen. Aanvankelijk heeft de verdachte verklaard dat hij de schilderijen voor 1200 euro bij een kunsthandel heeft gekocht. Op deze verklaring, die reeds ongeloofwaardig is omdat één van de schilderijen een schilderij van de alom bekende schilder Piet Mondriaan met een (verzekerde) waarde van omstreeks 1 miljoen euro betreft, is de verdachte naderhand teruggekomen en heeft hij toegegeven de schilderijen uit de woning te Dalem te hebben gestolen. Deze bekentenis heeft hij tijdens diverse verhoren, ook bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris, herhaald en met nadere details aangevuld. Eerst ter gelegenheid van het horen door de raadkamer in verband met de vordering gevangenhouding heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 1] hem de schilderijen in bruikleen zou hebben gegeven. Als verklaring dat hij dit niet direct bij de politie heeft verteld, heeft de verdachte aangegeven dat hij bang was voor de macht van [de familie van betrokkene 1].
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. De lezing dat [betrokkene 1] hem de schilderijen in bruikleen zou hebben gegeven, vindt geen steun in andere bewijsstukken. [betrokkene 1] heeft hetgeen de verdachte hierover heeft verklaard uitdrukkelijk betwist. Anders dan de verdediging acht de rechtbank deze verklaring van [betrokkene 1] niet onbetrouwbaar. Het enkele feit dat [betrokkene 1] in die verklaring een bij de verdachte aangetroffen gemberpot naar achteraf is gebleken ten onrechte als haar eigendom heeft gezien, maakt nog niet dat de verklaring in zijn geheel als onbetrouwbaar zou moeten worden aangemerkt. Dat geldt ook voor de verklaring van [betrokkene 1] dat de verdachte slechts 1 à 2 maal in de woning zou zijn geweest terwijl uit de verklaring van de werkgever volgt dat dit veel vaker is gebeurd. [betrokkene 1] behoeft immers niet altijd in de woning aanwezig te zijn geweest toen de verdachte daar werkzaamheden verrichtte. Daar komt bij dat ook [betrokkene 2] de verklaring van de verdachte als ongeloofwaardig van de hand heeft gewezen. Ook de rechtbank vermag zonder nadere motivering - die ontbreekt - niet in te zien waarom [betrokkene 1] aan een monteur van het beveiligingsbedrijf dergelijke waardevolle schilderijen in bruikleen zou geven. De verdachte heeft de rechtbank voorts niet kunnen overtuigen waarom hij eerst later, na diverse bekentenissen te hebben afgelegd, met deze verklaring is gekomen; de verdachte heeft niet nader kunnen aangeven voor welke macht van [de familie van betrokkene 1] hij te vrezen zou hebben indien hij deze verklaring reeds bij de politie of bij de voorgeleiding bij de rechter-commissaris zou hebben afgelegd. In de overtuiging dat de verdachte de schilderijen en het dolkmes heeft gestolen wordt de rechtbank voorts gesterkt doordat de verdachte in dezelfde periode ook bij andere gelegenheden met gebruikmaking van zijn positie als beveiligingsmonteur kostbare kunstwerken heeft ontvreemd.
Gelet op enerzijds de ongeloofwaardigheid van de verklaring van verdachte zoals ter terechtzitting afgelegd en anderzijds de gedetailleerdheid waarmee verdachte heeft bekend de schilderijen (en het dolkmes) te hebben gestolen, gaat de rechtbank uit van deze bekentenissen van de verdachte. Dat betekent dat het bewijsverweer wordt verworpen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1, 2, 5 en 6 telkens
DIEFSTAL, MEERMALEN GEPLEEGD;
3.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III;
4.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER C VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD.
6. De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Rapportage van deskundigen
Omtrent de persoon en de persoonlijkheid van verdachte is d.d. 10 januari 2007 een rapport uitgebracht door A. Nieuwenhuijzen, psycholoog. Uit dit rapport komt onder meer het volgende naar voren - zakelijk weergegeven - :
De verdachte is een impulsieve man, die zich met name in de winterperioden wat minder goed gestemd voelt. Hij is dan meer gevoelig voor stress en kan een verminderd beroep doen op zijn, toch al, beperkte, copingsvaardigheden. Het is gezien zijn persoonlijkheidsstructuur te verwachten dat hij na een lange periode van evenwicht en normaal functioneren, bij spanning deviant gedrag kan gaan vertonen. In dit geval is het deviante gedrag stelen geweest, maar ook ander regelovertredend gedrag zou mogelijk kunnen zijn. Betrokkene geeft hier geen informatie over. Het lijkt niet aannemelijk dat er bij de verdachte sprake is van kleptomanie. Dan moet er onder meer sprake zijn van een dwingend gevoel om iets weg te nemen en opluchting na de diefstal. De verdachte beschrijft deze gevoelens niet eenmaal, maar omdat het ook niet mogelijk is om de gevoelens wel te bespreken, is het niet helemaal uit te sluiten. Bij de verdachte is sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO, met antisociale, narcistische en vermijdende trekken. Op de voorgrond staan de volgende kenmerken: impulsiviteit, afhankelijkheid, een beperkt ontwikkeld gevoelsleven, onvermogen om zich in de ander in te leven en weinig inzicht op andermans grenzen; het ontbreken van zelfreflectie en de neiging om te somatiseren. Geadviseerd wordt de verdachte voor het ten laste gelegde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de conclusies van voornoemde deskundige met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en kan zich daarmee verenigen, zodat de rechtbank deze conclusies overneemt.
Zij is derhalve van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige de bewezen verklaarde feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de woning van de verdachte is een grote hoeveelheid kunstvoorwerpen aangetroffen. De verdachte heeft deze voorwerpen gestolen. De diefstallen vonden plaats vanuit panden waar hij als monteur van een beveiligingsbedrijf werkzaamheden verrichtte. Van deze positie heeft de verdachte misbruik gemaakt De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Juist van een monteur van een beveiligingsbedrijf mag immers worden verwacht dat hij betrouwbaar en integer is. Door zijn handelen heeft de verdachte dit vertrouwen dat zowel zijn werkgever als diens klanten in hem meende te kunnen hebben, ernstig beschaamd.
Dat de verdachte daarbij het oog heeft gehad op kostbare, unieke en onvervangbare kunstvoorwerpen, maakt de diefstallen des te ernstiger. Los van de financiële waarde (zo betrof een van de schilderijen een werk van Piet Mondriaan met een verzekerde waarde van omstreeks 1 miljoen euro), geldt dat de kunstvoorwerpen deel uitmaken van het Nederlandse culturele erfgoed. Het merendeel van de gestolen voorwerpen behoort tot de collectie van diverse musea. Door de diefstal van deze voorwerpen werd het het publiek onmogelijk gemaakt om van de kunst te genieten. Dit alles heeft de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat laten meewegen.
Naast deze diefstallen, heeft de verdachte een (overigens ook gestolen) hoeveelheid softdrugs en een verboden wapen in bezit gehad. Ook dit zijn strafbare feiten waarvoor de verdachte straf verdient. In het totaal van de aan de verdachte op te leggen straf hebben deze feiten evenwel een ondergeschikte rol gespeeld.
Wat de persoon van de verdachte betreft heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 september 2006, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de gespreksaantekening van Bouman GGZ d.d. 25 september 2006 en op voormeld rapport van psycholoog Nieuwenhuijzen. In het rapport van de psycholoog wordt geadviseerd om, teneinde de kans op herhaling te verminderen, als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel te stellen dat de verdachte zich richt naar de aanwijzingen van de reclassering en dat die aanwijzingen kunnen inhouden dat de verdachte een behandeling volgt om beter om te leren gaan met zijn impulsiviteit en het aanleren van betere copingstrategieën bij spanning.
De rechtbank kan zich vinden in dit advies en de verdachte heeft zich bereid verklaard aan de geadviseerde behandeling mee te werken.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
7.2 De in beslag genomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen gelasten aan de verdachte:
- 1 sabel;
- 1 trechtervormige vaas;
- 1 groene zaag;
- 1 beige aardewerk;
- wit servies;
- 1 bruine vaas;
- 1 zilveren zakhorloge;
- 2 zilveren flessen;
- 1 zilveren pillendoos;
- 1 zilveren koker,
nu niet is gebleken dat deze voorwerpen verband houden met de bewezenverklaarde feiten en het belang van de strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b (oud en nieuw), 14c, 14d, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 7. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 18 MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten 6 MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, haar te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat nodig oordeelt, ook indien dit inhoudt dat de veroordeelde een behandeling volgt om beter te leren omgaan met zijn impulsiviteit en het aanleren van betere copingstrategieën bij spanning;
verstrekt aan de Stichting Reclassering Nederland, voornoemd, de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
gelast de teruggave van de volgende voorwerpen aan de veroordeelde:
- 1 sabel;
- 1 trechtervormige vaas;
- 1 groene zaag;
- 1 beige aardewerk;
- wit servies;
- 1 bruine vaas;
- 1 zilveren zakhorloge;
- 2 zilveren flessen;
- 1 zilveren pillendoos;
- 1 zilveren koker.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.J.P. Lock, voorzitter,
mr. R.R. Roukema en mr. M.I. Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.J. Huizenga, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 februari 2007.