ECLI:NL:RBDOR:2007:AZ9790

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
23 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 06/692
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van standplaatsen voor woonwagens en de motivering daarvan

In deze zaak gaat het om de toewijzing van standplaatsen voor woonwagens aan eisers, die in verband met de opheffing van een bestaande woonwagenlocatie nieuwe standplaatsen toegewezen kregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, bevoegd was om deze toewijzing te doen op basis van de Huisvestingsverordening. Eisers hadden een voorkeur opgegeven voor een specifieke woonwagenlocatie, maar verweerder heeft hiervan afgeweken zonder voldoende motivering. De rechtbank oordeelt dat de enkele verwijzing naar bestaande familiebanden niet voldoende is om de afwijking van de voorkeur van eisers te rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het niet op een deugdelijke motivering berust en beveelt verweerder om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de voorkeur van eisers. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die op € 644,- zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en motivering bij besluiten die de rechtspositie van burgers beïnvloeden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 06/692
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[XXX],
wonende te Dordrecht, eisers,
gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. J.C. Hol en E. van Dieën, beiden werkzaam bij de gemeente Dordrecht.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluiten van 14 december 2005 heeft verweerder aan eisers een standplaats toegewezen op de woonwagenlocatie aan [locatie A] te Dordrecht.
Tegen deze besluiten hebben eisers bij brief van 10 januari 2006 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 29 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 8 mei 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 24 november 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Ter zitting zijn eisers [XXX] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Huisvestingswet (hierna: Hvw) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
Ingevolge het derde lid wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder woonruimte mede begrepen: een standplaats.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Hvw stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast, indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte als bedoeld in hoofdstuk II, of met betrekking tot wijzigingen van de woonruimtevoorraad als bedoeld in hoofdstuk III.
Ingevolge artikel 4.2 van de Verordening houdende regels betreffende de verdeling van woonruimte en wijzigingen van de woonruimtevoorraad gemeente Dordrecht, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Dordrecht op 7 december 2004 en in werking getreden op 1 maart 2005 (hierna: de Huisvestingsverordening), registreren burgemeester en wethouders degene die hen daarom overeenkomstig artikel 4.3 verzoekt op een wachtlijst van standplaatszoekenden, op volgorde van de datum van inschrijving.
Ingevolge artikel 4.6, eerste lid, van de Huisvestingsverordening wijzen burgemeester en wethouders een standplaats toe aan een standplaatszoekende die staat ingeschreven op de in artikel 4.2 genoemde wachtlijst.
Ingevolge het tweede lid leggen burgemeester en wethouders in beleidsregels vast welke uitgangspunten worden gehanteerd bij de toewijzing van standplaatsen.
In artikel 4.9 van de Huisvestingsverordening is bepaald dat degene die op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening op grond van de Huisvestingswet gemeente Dordrecht 1996 stond ingeschreven op de wachtlijst, zijn positie op de wachtlijst behoudt.
Ingevolge artikel 2.1 van de Regels voor de toepassing van hoofdstuk 4 van de Huisvestingsverordening, vastgesteld door de gemeenteraad Dordrecht op 15 maart 2005 (hierna: de Beleidsregels) kan een standplaatszoekende schriftelijk één voorkeur bekend maken voor een gerealiseerde of nog te realiseren woonwagenlocatie in de gemeente, met uitzondering van de standplaatsen op de opgeheven woonwagenlocatie aan de Wieldrechtse Zeedijk.
Ingevolge artikel 2.2 van de Beleidsregels legt het college een voorkeur als genoemd in artikel 2.1 vast op een lijst van gegadigden voor de desbetreffende locatie, in volgorde van de datum van ontvangst.
Ingevolge artikel 2.4 van de Beleidsregels houdt het college bij de toewijzing van standplaatsen rekening met de lijst genoemd in artikel 2.2.
In artikel 3.2 van de Beleidsregels is bepaald dat het college bij de toewijzing van standplaatsen voor een bepaalde locatie de volgorde, uiteengezet onder 1 tot en met 4, hanteert.
Ingevolge artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, wordt mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
2.2. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit zijn de besluiten, waarbij aan eisers een standplaats is toegewezen op de woonwagenlocatie aan [locatie A] te Dordrecht, gehandhaafd. Hierbij heeft verweerder het volgende overwogen.
Bij besluit van 2 maart 1999 heeft de gemeenteraad van de gemeente Dordrecht besloten dat de woonwagenlocatie gelegen aan de Wieldrechtse Zeedijk te Dordrecht wordt opgeheven. Op basis van dit besluit is een aantal nieuwe woonwagenlocaties ontwikkeld, waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met de wensen van de betreffende bewoners.
Hoewel in beginsel rekening dient te worden gehouden met een uitgebrachte voorkeur, kan daaraan niet altijd gehoor worden gegeven. Het toewijzingsbeleid voor standplaatsen is erop gericht aan alle hoofdbewoners van de woonwagenlocatie aan de Wieldrechtse Zeedijk te Dordrecht en aan veertien van hun kinderen standplaatsen toe te kennen, waarbij de familieverbanden zoveel mogelijk in stand worden gehouden.
Gelet op deze uitgangspunten, alsmede op het feit dat voor twee families (één waarvoor vijf standplaatsen benodigd zijn en één waarvoor acht of negen standplaatsen benodigd zijn) nog twee woonwagenlocaties resteren, meent verweerder dat hij niet anders kon dan eisers standplaatsen toe te wijzen op de woonwagenlocatie aan [locatie A] te Dordrecht.
2.3. De beroepsgronden
Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen. Het is in de visie van eisers niet mogelijk om hen ambtshalve op een wachtlijst te plaatsen en hen vervolgens ambtshalve standplaatsen toe te wijzen; zij hebben daar immers niet om gevraagd. Eisers zullen dan ook weigeren naar [locatie A] te verhuizen. De toewijzingsbesluiten zijn daarom inhoudsloos en ontberen rechtsgevolg, zodat zij niet voldoen aan de definitie van het begrip besluit in de Awb.
De toegewezen standplaatsen zijn gelegen tussen hoge flatgebouwen, waardoor de privacy van eisers wordt aangetast.
De woonwagenlocatie aan [locatie A] voldoet voorts niet aan de wettelijke definitie van het begrip standplaats, aangezien er geen mogelijkheden zijn de woonwagens op de nutsvoorzieningen aan te sluiten.
Tenslotte hebben eisers aangevoerd dat, gelet op artikel 10:3, derde lid, van de Awb, de wethouder niet in mandaat op het bezwaarschrift had mogen beslissen, omdat de besluiten van 14 december 2005 -indirect- ook door hem zijn genomen.
2.4. De rechtbank overweegt het volgende.
Ten aanzien van het door eisers gestelde bevoegdheidsgebrek overweegt de rechtbank als volgt. De besluiten van 14 december 2005 zijn, namens verweerder, genomen door de projectleider Deconcentratie. Deze mandatering is vastgelegd in de artikelen 2 tot en met 5 van het Algemeen Mandaatbesluit Dordrecht van 7 december 2004 (hierna: het Mandaatbesluit). Voorts is in artikel 9, eerste lid, van het Mandaatbesluit bepaald dat de bevoegdheid tot het beslissen op bezwaarschriften, gericht aan het college van burgemeester en wethouders, wordt opgedragen aan de afzonderlijke leden van het college, ieder voor zover de zaak tot zijn portefeuille behoort en met uitzondering van bezwaarschriften tegen besluiten die door het college zelf zijn genomen.
De omstandigheid dat de projectleider hiërarchisch ondergeschikt is aan de wethouder brengt niet met zich mee dat de toewijzingsbesluiten in feite door de wethouder zijn genomen. Niet kan dan ook worden gezegd dat de mandatering, zoals deze is vastgelegd in het Mandaatbesluit, zich niet verdraagt met artikel 10:3, derde lid van de Awb.
De rechtbank is, anders dan eisers, van oordeel dat de brieven, waarin aan eisers een standplaats in [locatie A] is toegewezen, besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
De toewijzing van een standplaats is een (publiekrechtelijke) rechtshandeling, namelijk: een beslissing, gericht op rechtsgevolg. De beslissing strekt er immers toe de rechtspositie van eisers in die zin te wijzigen, dat zij een exclusief recht op ingebruikname van een standplaats verkrijgen. Hieraan doet niet af dat eisers zelf niet om een nieuwe standplaats hebben gevraagd en stellen dat zij ook niet naar de nieuwe standplaatsen zullen verhuizen. De omstandigheid dat de toewijzingsbesluiten zonder aanvraag daartoe van eisers zijn genomen, hangt samen met het feit dat het woonwagenkamp aan de Wieldrechtse Zeedijk is opgeheven, zodat er in vervangende woonruimte voor eisers moet worden voorzien. Dit betekent dat verweerder eisers terecht ontvankelijk heeft verklaard in het bestreden besluit.
De rechtbank is van oordeel dat de kavels in [locatie A], die aan eisers zijn toegewezen, voldoen aan de wettelijke definitie van het begrip 'standplaats' in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Hvw, nu door verweerder ter zitting is gesteld dat de betreffende kavels volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan zijn bestemd voor het plaatsen van woonwagens en zijn voorzien van voorzieningen die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten. Niet is vereist dat deze voorzieningen ten tijde van het bestreden besluit reeds op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven waren aangesloten.
Eisers hebben niet weersproken dat zij op grond van de Huisvestingsverordening gemeente Dordrecht 1996 stonden ingeschreven op de wachtlijst. Dat betekent dat eisers ingevolge artikel 4.9 van de Huisvestingsverordening hun positie op de wachtlijst hebben behouden. Nu in artikel 4.6, eerste lid, van de Huisvestingsverordening is bepaald dat verweerder een standplaats toewijst aan degene die op de wachtlijst ingeschreven staat, moet worden aangenomen dat verweerder, anders dan eisers kennelijk menen, bevoegd was eisers ambtshalve een standplaats toe te wijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de Beleidsregels, die verweerder met betrekking tot zijn bevoegdheden die voortvloeien uit de Hvw en de Huisvestingsverordening, op zichzelf niet onjuist dan wel anderszins kennelijk onredelijk zijn.
Ingevolge artikel 2.1 van de Beleidsregels kan de standplaatszoekende een voorkeur opgeven voor een woonwagenlocatie in de gemeente. Door eisers is een voorkeur uitgebracht voor de woonwagenlocatie aan de [XXX] te Dordrecht. Ter zitting is door verweerder bevestigd dat deze voorkeur tijdig is uitgebracht. Ingevolge artikel 2.2 van de Beleidsregels is deze voorkeur vastgelegd in een lijst van gegadigden voor de desbetreffende locatie, in volgorde van de datum van ontvangst. Op grond van artikel 2.4 van de Beleidsregels dient verweerder bij de toewijzing van de standplaatsen rekening te houden met de lijst, bedoeld in artikel 2.2 van de Beleidsregels.
De rechtbank stelt vast dat verweerder van de door eisers opgegeven voorkeur voor de woonwagenlocatie aan de [XXX] te Dordrecht is afgeweken. Verweerder heeft evenwel niet inzichtelijk gemaakt waarom in dit geval van de Beleidsregels is afgeweken en geen rekening is gehouden met de opgegeven voorkeur. De enkele stelling van verweerder dat bestaande familiebanden moeten worden gehandhaafd acht de rechtbank daartoe onvoldoende.
Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering en wordt daarom op grond van het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigd.
Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
De rechtbank is niet gebleken dat eisers nog andere kosten hebben moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Omdat aan eisers terzake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden voldaan.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar neemt;
- bepaalt dat de gemeente Dordrecht aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
- wijst de gemeente Dordrecht aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, rechter, en door deze en mr. A.J. van Spengen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op:
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.