ECLI:NL:RBDOR:2007:BA2862

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
27 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500713-06
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een veelpleger wegens winkeldiefstal met afwijzing van ISD-maatregel

Op 27 maart 2007 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen een 51-jarige verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan winkeldiefstal. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van scheermesjes en flessen douche-gel uit een winkel in Dordrecht op 14 december 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte een ISD-maatregel opgelegd zou krijgen, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Dit gebeurde omdat er geen ander advies of rapport aanwezig was dat de noodzaak van een ISD-maatregel kon onderbouwen, zoals vereist door artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De voorwaarde was dat de verdachte zich diende te houden aan de aanwijzingen van Bouman GGZ, die hem zou begeleiden. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn status als veelpleger. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet meewerkte aan een ISD-traject, wat een belangrijke factor was in de beslissing om de vordering van de officier van justitie af te wijzen. De rechtbank heeft de opgelegde straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 310.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Tegenspraak
Parketnummer : 11/500713-06
Zittingsdatum : 22 maart 2007
Uitspraak bij vervroeging: 27 maart 2007
VERKORT STRAFVONNIS
De rechtbank Dordrecht heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Zuid-West, locatie Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren
heeft gebracht.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 14 december 2006 te Dordrecht met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meerdere scheermesje(s)
en/of een of meerdere fles(sen) douche-gel, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2006 te Dordrecht opzettelijk een of meerdere
scheermesje(s) en/of een of meerdere fles(sen) douche-gel, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en welk(e) goed(eren) verdachte uit de
winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende(n) had genomen onder gehoudenheid
om, alvorens die winkel te verlaten voornoemd(e) goed(eren) te betalen, in elk
geval ter betaling aan te bieden, en aldus dat/die goed(eren) anders dan door
misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2. De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke ei-sen voldoet en dus geldig is.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde ken-nis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
2.4 De schorsing van de vervolging
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
3. Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het primair tenlastegelegde bewezen achtend- gevorderd dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd.
4. De bewijsbeslissingen
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 14 december 2006 te Dordrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen scheermesjes en flessen douche-gel toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aange-nomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijs-middelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen, waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardi-gingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
DIEFSTAL.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter te-rechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, teneinde de weggenomen goe-deren te verkopen. Deze diefstal is er één in een lange reeks winkeldiefstallen, waarvan blijkt uit het op naam van verdachte gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 16 december 2006. Een dergelijk feit getuigt van onvoldoende respect voor andermans ei-gendommen en berokkent de benadeelden ergernis, overlast en schade.
Verdachte heeft blijkens het overzicht van Bureau Veelplegers van de politie Zuid-Holland-Zuid d.d. 15 december 2006 de status van zeer actieve veelpleger in de regio Zuid-Holland-Zuid.
In het dossier van verdachte bevindt zich naast vorenbedoeld strafblad en overzicht een brief van 29 januari 2007 van BoumanGGZ betreffende ‘retourzending rapportagever-zoek’. Hierin staat vermeld: “Op 29 januari hebben wij betrokkene in de P.I. De Dordtse Poorten gesproken en hij deelde ons mee dat hij niet mee wenste te werken aan RISc rap-portage en ISD-maatregel. Betrokkene wil wel meewerken aan voortzetting of verlenging van het toezicht in het kader waarvan hij wordt begeleid door de reclassering van Bou-manGGZ. Betrokkene erkent dat justitiecontacten ontstaan door het ontbreken van huis-vesting, inkomen en werk en alternatieve bezigheid. Hij tracht die problemen nu al op te gaan lossen door zich te laten inschrijven als woningzoekende en om tijdig een uitkering aan te vragen”.
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw een brief van BoumanGGZ d.d. 19 maart 2007 overgelegd, waarin de reclasseringswerker aangeeft -kort weergegeven- dat, nu verdachte niet aan een ISD-traject wil meewerken, hij bereid is om in het kader van een verplicht reclasseringscontact met verdachte contact te onderhouden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opge-legd.
Artikel 38m, lid 5 van het Wetboek van Strafrecht luidt: “Het vierde lid blijft buiten toe-passing indien de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies moet worden verricht. Voor zover mogelijk wordt over de reden van de weigering rapport opgemaakt. De rechter doet zich zo veel mogelijk een ander ad-vies of rapport dat hem over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel kan voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de verdachte wel bereid is om medewer-king te verlenen, overleggen”.
In de eerdergenoemde brief van BoumanGGZ van 29 januari 2007 ziet de rechtbank grond voor het oordeel dat verdachte weigert medewerking te verlenen in de zin van arti-kel 38m, lid 5, eerste volzin van het Wetboek van Strafrecht. Ter zitting heeft verdachte niet anders verklaard en bevestigd dat hij niets voelt voor een zogenaamde ISD-maatregel.
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier naast de evengenoemde twee brieven van BoumanGGZ geen aanvullende informatie bevindt over de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Hoewel verdachte blijkens de brief van BoumanGGZ van 29 januari 2007 kennelijk wel bereid was mee te werken aan reclasseringsbegeleiding is daarin kennelijk geen aanlei-ding gezien om een nader rapport uit te brengen over de persoon en de persoonlijke om-standigheden van verdachte en eventueel wenselijke interventies.
Gelet op artikel 38m, lid 5, derde volzin van het Wetboek van Strafrecht dient de recht-bank zoveel mogelijk acht te slaan op een (ander) advies of rapport met mogelijke infor-matie over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een ISD-maatregel. Een dergelijk ander advies of rapport bevindt zich evenwel niet in het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve niet aan het vereiste van artikel 38m, lid 5, derde volzin van het Wetboek van Strafrecht voldaan. Mede gelet op de aard en ernst van het bewezenver-klaarde feit en de stand van de procedure heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen ten behoeve van nadere rapportage.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie mitsdien af. Op grond van het vorenoverwogene met betrekking tot het feit en de persoon van de verdachte is de recht-bank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke en deels voorwaardelijke gevangenis-straf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Omdat de rechtbank het met Bou-manGGZ van belang acht dat verdachte wordt begeleid, zal zij aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde verbinden dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen hem te geven door of namens BoumanGGZ.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de volgende wettelijke voorschriften:
artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals vermeld onder 4.1 van dit vonnis;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier-boven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte wegens dit feit tot:
? een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 (vier) MAANDEN;
bepaalt dat een gedeelte van deze straf, te weten 2 (twee) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroor-deelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of niet heeft nageleefd de hierna te melden bijzondere voorwaarde;
stelt daarbij als BIJZONDERE VOORWAARDE, dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen, hem te geven door of namens Bouman GGZ, zolang deze instelling dat nodig oordeelt;
verstrekt aan voornoemde instelling de opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de nale-ving van deze bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuit-voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenis-straf geheel in mindering zal worden gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H. Bedee, voorzitter,
mr. F.L.J.M. Heijnen en mr. M.I. Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Vugt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2007.