ECLI:NL:RBDOR:2007:BA5670

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
65746 / HA ZA 06-2490
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De vraag of sprake is van een derdenbeding in faillissementsprocedure

In deze zaak stond de vraag centraal of er sprake was van een derdenbeding als bedoeld in artikel 6:253 lid 1 BW, dat de curator van een failliete besloten vennootschap het recht zou geven om betaling te vorderen van een derde partij. De curator, mr. A.R.M. Berntsen, vertegenwoordigde Framec B.V., die in staat van faillissement was verklaard. De gedaagde partij was Container Cleaning Nederland B.V. (CCN), die betwistte dat de curator een zelfstandig vorderingsrecht had. De rechtbank onderzocht de overeenkomst tussen CC Goes en SOB, waaruit de curator zijn vordering baseerde. De rechtbank concludeerde dat de bewoordingen van de overeenkomst niet voldoende waren om een derdenbeding vast te stellen. De curator had geen eigen recht dat hij in deze procedure kon inroepen, en de vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de curator in de proceskosten moest worden veroordeeld, aangezien hij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. I. Bouter op 9 mei 2007.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 65746 / HA ZA 06-2490
vonnis van de enkelvoudige kamer van 9 mei 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
mr. Augustus Reinierus Maria Berntsen,
wonende Alpen aan den Rijn,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Framec B.V.,
eiser,
procureur: mr. F.A. van de Kasteele,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Container Cleaning Nederland B.V.,
gevestigd te Oud-Beijerland,
gedaagde,
procureur: mr. V.J. Groot.
Partijen worden hieronder (ook) aangeduid als de curator en CC Nederland.
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
tussenvonnis van 22 november 2006 en de daarin genoemde stukken,
proces-verbaal van comparitie van de op 16 februari 2007 gehouden comparitie van partijen.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Op 13 oktober 2004 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Framec B.V. (hierna: Framec) in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Berntsen tot curator.
2.2. Container Cleaning Nederland B.V. heette voorheen SOB Dienstverlening B.V. (hierna: SOB).
2.3. Container Cleaning Goes (hierna: CC Goes) reinigde onder andere vuilcontainers van particulieren en bedrijven.
2.4. Framec was ervaren in het ombouwen van bedrijfswagens tot voor het reinigen van containers geschikte wagens. In die hoedanigheid had Framec zowel contact met CC Nederland als met CC Goes.
2.5. CC Goes en Framec hebben een "bemiddelingsovereenkomst" gesloten, die is neergelegd in een door [betrokkene] namens CC Goes en door [betrokkene] van Framec onder-tekende brief van 19 december 2001 (hierna: de bemiddelingsovereenkomst). Daarin staat onder meer het volgende:
"(...) Klantenbestand van C.C.G. Goes inclusief gemeentelijke opdrachten wordt door C.C.G. Goes voor verkoop aan derden vrij gegeven aan Framec BV.
Verkoop van klanten geschiedt dus middels FRAMEC B.V., tenzij deze schriftelijk te kennen geeft van de verkoop af te zien.
Minimale opbrengst 25.000,= voor het gehele klantenbestand.
Het meerbedrag wordt gedeeld op 50 / 50 basis. (...)"
2.6. Bij brief van van 22 april 2002 heeft Framec aan SOB, kort gezegd, het aanbod gedaan om het klantenbestand van CC Goes te kopen.
2.7. Op 22 april 2002 is een overeenkomst gesloten tussen CC Goes en SOB (hierna: de overeenkomst). De schriftelijke overeenkomst, ondertekend door [betrokkene] namens CC Goes en door [betrokkene] namens SOB, bepaalt onder meer het volgende:
"(...) C.C.G. te Goes (...), nader te noemen "Verkoper" en S.O.B. te Oud-Beijerland (...), nader te noemen "Koper", komen het volgende overeen:
Verkoper verkoopt het klantenbestand van C.C.G. te Goes (760) aan koper en levert een data bestand van zijn klanten aan S.O.B. te Oud-Beijerland.
De overname prijs voor het aangeleverde klanten bestand bedraagt: € 13.614,= inclusief BTW
Koper aanvaardt het aangeleverde klanten bestand en betaalt het overname bedrag in drie termijnen te weten:
€ 3.403,35 direct na ondertekening van deze overeenkomst.
€ 3.403,35 in de derde week van juni 2002
In de maand juli 2002 wordt door Koper schriftelijk overlegd hoeveel klanten er afgevallen zijn. Vervolgens wordt het overgebleven klantenbestand vermenigvuldigd met 17,91.
De uitkomst van deze vermenigvuldiging, uitgedrukt in Euro's, wordt verminderd met het reeds betaalde bedrag a.d. € 6.806,70. Het restant bedrag wordt door koper voor 31 juli betaald. Mocht de uitkomst van laatstgenoemde berekening negatief zijn dan vindt verder geen verrekening plaats.
Betaling door Koper vindt plaats door overmaking van de bedragen op rekening nummer: 30 88 79 503 t.n.v. FRAMEC BV te Waddinxveen, onder vermelding van: Overname C.C.G. te Goes. (...)".
2.8. Framec heeft SOB een factuur van 14 mei 2002 toegestuurd waarbij de eerste termijn van € 3.403,35 in rekening werd gebracht. Dit bedrag heeft SOB aan Framec betaald.
2.9. Bij factuur van 18 juni 2002 heeft Framec de tweede termijn van € 3.403,35 aan SOB in rekening gebracht. Deze is onbetaald gebleven.
3. De vordering
De curator vordert dat CC Nederland bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan hem te voldoen een bedrag van € 10.210,65 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 904,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede met veroordeling van CCN in de kosten van het geding, te betalen binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis. De curator stelt daartoe het volgende.
Framec had een vordering op CC Goes. Om deze vordering in te lossen is tussen Framec en CC Goes de in 2.5 geciteerde bemiddelingsovereenkomst gesloten. Naar aanleiding daarvan is Framec in onderhandeling getreden met SOB. Framec heeft SOB een aanbod gedaan (zie 2.6). Dit aanbod resulteerde in het sluiten van de in 2.7 aangehaalde overeenkomst.
Bij de overeenkomst is Framec als begunstigde aangewezen. Dit is een derdenbeding in de zin van artikel 6:253 lid 1 BW. Door het verzenden van de eerste factuur van 14 mei 2002 heeft Framec dit derdenbeding aanvaard. Op grond daarvan kan Framec betaling vorderen.
Dat het hier gaat om een derdenbeding blijkt uit de totstandkoming van de overeenkomst. Ondanks sommaties zijn de tweede factuur (€ 3.403,35) en de restant-koopsom (€ 6.807,30) onbetaald gebleven. Dit is een totaalbedrag van
€ 10.210,65.
Framec is wettelijke rente verschuldigd, over de tweede factuur vanaf 18 juni 2002 en over de restant-koopsom vanaf 31 juli 2002.
Er zijn buitengerechtelijke kosten gemaakt.
Het verweer
De conclusie van CCN strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding, een en ander uitvoerbaar bij voorraad. Zij voert als verweer het volgende aan.
Bij gebrek aan wetenschap wordt betwist dat de rechter-commissaris aan de curator toestemming heeft gegeven tot het voeren van deze procedure.
Framec heeft geen zelfstandig vorderingsrecht. Framec is in de overeenkomst uitsluitend aangewezen als betaaladres. De overeenkomst bevat geen beding dat Framec het recht geeft directe betaling van CC Nederland te vorderen. Uitsluitend CC Goes kan betaling vorderen, niet Framec.
Subsidiair wordt een beroep gedaan op de in de overeenkomst opgenomen verrekenings-clausule: een aanzienlijk aantal klanten bleek een (zeer) slechte betaler en een groot aantal klanten is korte tijd na de overdracht afgevallen. Daarom zijn de vervolgtermijnen niet verschuldigd.
De verschuldigdheid van rente en kosten wordt betwist.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De curator stelt dat hij van de rechter-commissaris een doorlopende machtiging heeft verkregen tot het voeren van incassoprocedures. Weliswaar betwist CC Nederland dat bij gebrek aan wetenschap, maar de rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de curator stelt. Overigens zou het ontbreken van de op zich zelf wel vereiste machtiging van de rechter-commissaris geen invloed hebben op de geldigheid van de door de curator verrichte handeling. Anders dan CC Nederland betoogt, zou het instellen van deze procedure door de curator ondanks het eventuele ontbreken van een dergelijke machtiging derhalve niet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de curator.
4.2. Volgens artikel 6:253 lid 1 BW schept een overeenkomst voor een derde het recht een prestatie van een der partijen te vorderen of op andere wijze jegens een van hen een beroep op de overeenkomst te doen, indien de overeenkomst een beding van die strekking inhoudt en de derde dit beding aanvaardt. Deze strekking zal moeten volgen uit de bewoordingen van de overeenkomst of zal, in voorkomende gevallen, moeten worden vast-gesteld via uitleg van de overeenkomst. Wanneer krachtens een overeenkomst een van partijen een bedrag aan de andere partij is verschuldigd en zij overeenkomen dat betaling zal geschieden aan een derde, dan zal niet steeds (reeds daarom) sprake zijn van een derden-beding. Dat zal echter wel het geval zijn indien de derde aan de overeenkomst een eigen, zelfstandig recht kan ontlenen.
4.3. Uit de bewoordingen van de overeenkomst tussen CC Goes en SOB zoals aan-gehaald in 2.7 volgt niet meer dan dat betaling van de door SOB uit hoofde van de met CC Goes gesloten overeenkomst verschuldigde bedragen, op de bankrekening van Framec diende te geschieden. Daarmee heeft Framec echter nog geen eigen recht op betaling ver-kregen, dat in deze procedure geldend kan worden gemaakt.
4.4. Ter comparitie is namens de curator ter onderbouwing van het beweerdelijke derdenbeding het volgende gesteld: CC Goes was provisie aan Framec verschuldigd die betaald zou worden uit de opbrengst van de (door Framec ter hand genomen) verkoop van het klantenbestand van CC Goes, Framec heeft bij het sluiten van de overeenkomst met SOB duidelijk gemaakt dat de opbrengst naar haar (Framec) zou moeten, Framec was meer dan een betalingsadres en was ook daadwerkelijk begunstigde, het was tussen CC Goes en Framec helder dat CC Goes geen eigen recht had op de verkoopopbrengst, dit zal door Framec in die onderhandelingen met SOB wel naar voren zijn gebracht
4.5. Deze enkele (deels betwiste) stellingen rechtvaardigen nog niet het oordeel dat sprake is van een derdenbeding ten gunste van Framec. Hoe de door de curator gestelde onderhandelingen tussen Framec en SOB zijn verlopen en wat daarin precies door wie is gezegd (over betaling), is ook niet duidelijk geworden.
4.6. Namens de curator is tijdens de comparitie verder verklaard dat een aanwijzing voor het beweerdelijke zelfstandige recht van Framec op betaling van de verkoopopbrengst is gelegen in het feit dat de facturen op naam van Framec waren gesteld en dat de eerste factuur door SOB is betaald. Het gaat hier echter om de vraag of de overeenkomst - in dit geval: tussen CC Goes en SOB - een derdenbeding inhoudt, derhalve of die overeenkomst ertoe strekt een derde - hier: Framec - een zelfstandig vorderingsrecht jegens SOB te geven. Niet kan worden ingezien hoe de strekking van de overeenkomst tussen CC Goes en SOB kan worden afgeleid uit het door Framec als derde achteraf, ná het door CC Goes en SOB sluiten van de overeenkomst, verzenden van facturen aan SOB.
4.7. Het oordeel luidt dat hier geen sprake is van een derdenbeding. Andere gronden die kunnen leiden tot toewijzing van de vordering zijn er niet. Slotsom is derhalve dat het door de curator gestelde de vordering niet kan dragen en dat de vordering zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal de curator worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De rechtbank:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van CC Nederland bepaald op € 904,-- aan salaris van de procureur en € 296,-- aan verschotten (griffierecht);
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 9 mei 2007.