vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 69453 / KG ZA 07-71
Vonnis in kort geding van 10 mei 2007
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ETB VOS B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres,
procureur mr. F.A. van de Kasteele,
advocaat mr. E.M. van Zelm te De Bilt,
1. [gedaagde 1],
wonende te Sliedrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TES ELEKTROTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagden,
procureur mr. P.F. van den Brink.
Partijen worden hierna aangeduid als ETB, [gedaagde 1] en TES.
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de griffiersaantekeningen van de op 26 april 2007 gehouden mondelinge behandeling
- de pleitnota aan de zijde van ETB
- de pleitnota aan de zijde van [gedaagde 1] en TES
- de overgelegde producties
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 Tussen partijen staat het navolgende vast.
ETB en TES voeren beide een elektrotechnisch bedrijf met vestigingen te Dordrecht en Utrecht en zijn concurrenten.
[gedaagde 1] is bij ETB werkzaam geweest als directeur van de afdeling woningbouw. In die hoedanigheid was hij bekend met kwaliteiten en arbeidsvoorwaarden van personeel. [gedaagde 1] heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd waarna zijn dienstverband met ETB per 31 december 2006 is geëindigd. Vervolgens is hij bij TES in dienst getreden als directeur van de bij TES nog op te zetten afdeling woningbouw. De arbeidsovereenkomst tussen [gedaagde 1] en ETB bevatte geen concurrentiebeding, wel een relatiebeding met een duur van zes maanden.
De vordering
3.1 ETB vordert om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde 1] en TES
1. te veroordelen binnen 2 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis opgave aan ETB te doen van alle (gewezen) medewerkers van ETB met wie een arbeidsovereenkomst is gesloten en om gesloten maar nog niet aangevangen arbeidsovereenkomsten per direct te beëindigen;
2. te verbieden om nog langer personeelsleden van ETB te benaderen en/of die te bewegen om hun dienstbetrekking aan ETB op te zeggen, en [gedaagde 1] en TES te verbieden om mededelingen over ETB aan derden te doen;
3. te verbieden om nog langer mededelingen over ETB en haar bedrijfsvoering aan derden te doen;
4. te verbieden om de relaties genoemd in de brief van ETB aan [gedaagde 1] van 23/01/07 te benaderen;
- het onder 1 t/m 4 gevorderde op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per dag of gedeelte dat [gedaagde 1] en TES na betekening van het vonnis in gebreke blijven daaraan te voldoen;
5. hoofdelijk te veroordelen ten titel van voorschot op een in de nog te starten bodemprocedure vast te stellen schadevergoeding te betalen een bedrag van € 70.000,
6. te veroordelen in de proceskosten.
3.2 ETB legt aan haar vordering onrechtmatige daad ten grondslag, stellende dat [gedaagde 1] en TES onzorgvuldig en in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid jegens ETB handelen, althans dat TES voor zover zij niet actief onrechtmatig heeft gehandeld, onrechtmatig heeft gehandeld door te profiteren van de onrechtmatige daad van [gedaagde 1]. Voorts stelt zij dat [gedaagde 1] handelt in strijd met hetgeen een behoorlijk werknemer betaamt.
3.3 ETB onderbouwt haar stellingen als volgt.
3.3.1 Na opzegging van het dienstverband heeft [gedaagde 1], al dan niet samen met TES, stelselmatig personeel van ETB benaderd om bij TES in dienst te treden. Bij ETB waren 170 uitvoerende werknemers in dienst, waarvan 40 bij de afdeling woningbouw. Na het vertrek van [gedaagde 1] bij ETB zijn minimaal 16 werknemers van de afdeling woningbouw bij ETB weggegaan en bij TES in dienst getreden. Daarbij is misbruik gemaakt van de specifieke kennis van [gedaagde 1] als voormalig directeur van ETB.
3.3.2 Door dit stelselmatig ronselen van personeel door [gedaagde 1] en/of TES is schade voor ETB ontstaan, bestaande uit kosten vanwege dure inleenkrachten, werving, inwerken, vertraging in de uitvoering van aangenomen werk, verbeurte van boetes, mislopen van opdrachten en verbetering van arbeidsvoorwaarden om vertrek van werknemers tegen te gaan.
3.3.3 Voorts is door [gedaagde 1] en, althans in samenwerking met, TES onjuiste negatieve informatie over de financiële situatie van ETB verspreid. Hierdoor is eveneens schade ontstaan voor ETB, zoals door beslaglegging door relaties en door het mislopen van opdrachten.
3.3.4 ETB begroot haar totale commerciële schade voorlopig op € 700.000,-, althans haar directe schade op een bedrag van € 170.000,-.
Het verweer
3.4 [gedaagde 1] en TES voeren verweer.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1 ETB stelt dat zij door onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] en TES schade lijdt, onder andere omdat door uitloop van personeel werk vertraagd wordt uitgevoerd en opdrachten worden misgelopen, zodat zij spoedeisend belang heeft bij haar vordering. [gedaagde 1] en TES hebben de spoedeisendheid voor wat de door ETB gevorderde ge- en verboden betreft ook niet betwist, zodat ETB ontvankelijk is in haar vordering.
Onrechtmatigheid concurrentie: benaderen werknemers
4.2 Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft TES een lijst overgelegd waarop de werknemers die van ETB naar TES zijn overgegaan staan vermeld zodat ETB geen belang meer heeft bij haar vordering onder sub 1 om [gedaagde 1] en TES tot het doen van deze opgave te veroordelen. De vordering wordt op dit punt afgewezen.
4.3 Volgens vaste rechtspraak staat het een ex-werknemer die niet aan een concurrentie- of relatiebeding gebonden is, in beginsel vrij om zijn ex-werkgever concurrentie aan te doen. De wijze waarop door een ex-werknemer concurrentie wordt aangedaan kan afhankelijk van de omstandigheden van het geval echter wel onrechtmatig handelen opleveren. Onrechtmatig is het stelselmatig benaderen van (duurzame) relaties en werknemers van de ex-werkgever waardoor met gebruikmaking van kennis en gegevens die zijn verkregen uit hoofde van de functie die bij ex-werkgever substantieel afbreuk wordt gedaan aan diens bedrijfsdebiet is.
4.4 Onweersproken is dat [gedaagde 1] als directeur woningbouw beschikte over alle informatie zoals loon, promotiekansen en adresgegevens van de werknemers van ETB woningbouw. Voorts erkent TES dat nadat [gedaagde 1] is overgestapt naar de functie directeur woningbouw bij TES, naast hem nog 14 medewerkers van ETB naar TES zijn overgegaan. Daaruit blijkt echter nog niet dat deze werknemers zijn overgegaan door benadering en met gebruikmaking van de door [gedaagde 1] bij ETB opgedane kennis. [gedaagde 1] en TES betwisten gemotiveerd dat hiervan sprake is.
4.5 ETB stelt dat de onrechtmatige daad van [gedaagde 1] en TES heeft bestaan uit de volgende conrete gedragingen.
4.5.1 [gedaagde 1] heeft aan vrijwel iedereen bij ETB kenbaar gemaakt dat hij naar TES vertrok, dat werknemers het bij hem veel beter zouden hebben en dat het bij ETB na zijn vertrek niet lang meer zou duren.
4.5.2 TES heeft het verhaal van [gedaagde 1], dat het met ETB woningbouw snel gedaan zou zijn, bevestigd.
4.5.3 Bij TES bestond nog geen afdeling woningbouw, TES heeft [gedaagde 1] aangenomen om die afdeling op te zetten. TES en [gedaagde 1] hebben daartoe besloten om werknemers en relaties van ETB te benaderen.
4.5.4 TES heeft de activiteiten van [gedaagde 1] ondersteund door zelf mensen te benaderen, zo erkent haar directeur de heer [directeur] dat hij één medewerker heeft benaderd.
4.6 Voor zover [gedaagde 1] en/of TES uitspraken in de zin als door ETB gesteld onder 4.5.1 en 4.5.2 hebben gedaan over het vertrek van [gedaagde 1], het als werknemer beter af zijn bij TES en het niet lang meer duren bij ETB, levert dit geen onrechtmatige concurrentie op. Het besluit van TES om een concurrerende afdeling woningbouw op te zetten is evenmin onrechtmatig. Het moet immers gaan om het stelselmatig benaderen van werknemers om deze met gebruikmaking van kennis en gegevens die zijn verkregen uit hoofde van de functie bij ex-werkgever te bewegen over te gaan waardoor substantieel afbreuk wordt gedaan aan het bedrijfsdebiet van de ex-werkgever. Dat hiervan sprake is stelt ETB wel, maar zij onderbouwt dit onvoldoende met concrete gedragingen waaruit dit zou blijken. Er worden wel een vijftal verklaringen overgelegd van werknemers die stellen door [gedaagde 1] te zijn benaderd, hetgeen [gedaagde 1] overigens betwist. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de heer [directeur], directeur van TES, aangevoerd één medewerker van ETB, te hebben benaderd. Van belang is echter dat ETB aangeeft dat er in de branche door alle bedrijven actief wordt geworven en dat zij zelf ook een headhunter heeft ingeschakeld. Het benaderen van werknemers is op zichzelf dan ook niet onrechtmatig. Feiten waaruit blijkt dat bij het benaderen of doen van een aanbod gebruik is gemaakt van de gegevens van ETB waarover [gedaagde 1] als ex-directeur beschikte, zijn echter niet gesteld of gebleken. Het enkele feit dat een groot aantal werknemers van ETB naar TES is overgegaan, is onvoldoende om uit te gaan van onrechtmatig handelen daarbij van [gedaagde 1] en TES. Nu concrete gedragingen en feiten waaruit de onrechtmatig kan blijken niet zijn gesteld of gebleken, is dit onvoldoende voor een voorlopig oordeel dat aannemelijk is dat sprake is van onrechtmatige concurrentie.
4.7 Nu naar de voorlopige beoordeling geen sprake is van onrechtmatig handelen, wordt het sub 2 gevorderde verbod om nog langer personeelsleden van ETB te benaderen en/of die te bewegen om hun dienstbetrekking aan ETB op te zeggen en om mededelingen over ETB aan derden te doen, afgewezen.
4.8 Nog daargelaten of de sub 1 gevorderde beëindiging van nog niet aangevangen arbeidsovereenkomsten door ETB kan worden gevorderd, moet deze vordering reeds op grond van de voorgaande voorlopige beoordeling dat van onrechtmatig handelen geen sprake is, worden afgewezen.
Uitlatingen financiële gegoedheid
4.9 ETB stelt dat [gedaagde 1] negatieve uitlatingen heeft gedaan over haar financiële gegoedheid omdat een wederpartij van ETB op grond van door [gedaagde 1] aan die wederpartij en/of haar raadsvrouw verstrekte informatie conservatoir beslag heeft doen leggen onder ETB en relaties van ETB. ETB legt evenwel een brief over waarin de betreffende raadsvrouw uitdrukkelijk ontkent dat zij en haar cliënte van [gedaagde 1] hebben vernomen dat ETB in financiële moeilijkheden verkeerde. Van uitlatingen aan andere relaties is door ETB niets gesteld. Voor toewijzing van het sub 3 gevorderde verbod is dan ook geen grond, zodat de vordering op dit onderdeel wordt afgewezen.
Onrechtmatigheid concurrentie: benaderen van relaties
4.10 [gedaagde 1] voert aan het overeengekomen relatiebeding te zullen respecteren zodat ETB geen belang heeft bij haar vordering sub 4 jegens hem. ETB heeft geen grond gesteld op grond waarvan dit verbod jegens TES kan worden toegewezen, zodat de vordering op dit onderdeel wordt afgewezen.
Schade
4.11 Reeds vanwege voormeld voorlopig oordeel dat onrechtmatig handelen door [gedaagde 1] en TES niet aannemelijk is geworden, kan de vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding niet worden toegewezen. Er wordt immers niet voldaan aan het voor toewijzing van een geldvordering in kort geding vereiste van in hoge mate aannemelijk zijn van bestaan en de omvang van de vordering. Bovendien is voor toewijzing van een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding slechts dan plaats, als (naast het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn) uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat. Dergelijke spoed is evenmin gesteld of gebleken.
4.12 ETB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en TES worden begroot op:
- vast recht € 251,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal € 1.067,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1 wijst de vorderingen af;
5.2 veroordeelt ETB in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] en TES tot op heden begroot op € 1.067,00;
5.3 verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2007 door mr. A. Eerdhuijzen.