ECLI:NL:RBDOR:2007:BA6301

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
23 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
63413 / HA ZA 06-2120
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van verzekeringspremies en afwijzing van reconventionele vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 23 mei 2007 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vennootschap onder firma, eiseres, en een gedaagde, die als DGA werkzaam was bij Wuldri Kunststoffen B.V. De eiseres vorderde betaling van verzekeringspremies die door de gedaagde in privé verschuldigd waren. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van de eiseres over de polissen en premies onvoldoende waren betwist door de gedaagde, waardoor de vordering in conventie werd toegewezen. De gedaagde had niet voldoende bewijs geleverd dat de verzekeringspolissen niet in privé waren afgesloten, en de rechtbank concludeerde dat de gedaagde als verzekeringnemer verantwoordelijk was voor de betaling van de premies. De vordering in reconventie van de gedaagde werd afgewezen, omdat hij niet had aangetoond dat de eiseres onzorgvuldig had gehandeld of tekortgeschoten was in haar verplichtingen. De rechtbank veroordeelde de gedaagde tot betaling van een bedrag van € 7.408,11, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kosten van het geding werden ook aan de gedaagde opgelegd, aangezien hij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 63413 / HA ZA 06-2120
Vonnis van 23 mei 2007
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres].,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. J.A. Visser,
tegen
[gedaagde],
wonende te Molenaarsgraaf,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. W.P. Brussaard.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. Het verdere procesverloop
1.1 De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- proces-verbaal van comparitie van 22 juni 2006 met daarin genoemde stukken,
- conclusie van repliek in conventie na comparitie van partijen,
- conclusie van dupliek na comparitie van partijen,
- conclusie van dupliek in reconventie,
- akte uitlaten productie.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2. [eiseres] is een onderneming die gespecialiseerd is in de makelaardij in assurantiën.
2.3. [gedaagde] was werkzaam (als DGA) bij Wuldri Kunststoffen B.V, welke onderneming per 23 juni 2004 in staat van faillissement is verklaard.
2.4. Met vermelding van [eiseres] als verzekerings-/assurantieadviseur c.q tussenpersoon zijn een drietal (privé) verzekeringspolissen met [gedaagde] als verzekerde afgesloten, te weten:
- een arbeidsongeschiktheidsverzekering met [gedaagde] als verzekeringnemer bij Nationale Nederlanden Schadeverzekering Mij. N.V, polisnummer: 77-10809463;
- een ziektekostenverzekering met [gedaagde] als verzekeringnemer bij aanvankelijk N.V. Verzekeringsmaatschappij Rijnmond, polisnummer 162606488; naderhand is deze verzekering overgenomen door Delta Lloyd.
- een motorrijtuigenverzekering met [gedaagde] als verzekeringnemer bij Delta Lloyd Schadeverzekering N.V./ Aegon Schadeverzekering N.V., polisnummer 1329811043.
Wuldri Kunsstoffen B.V. had als verzekeringsnemer een ziekteverzuimverzekering lopen met [eiseres] als tussenpersoon bij Achmea Schadeverzekeringen N.V/Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. met polisnummer 8969901082. Wegens wanbetaling is die verzekering per 1 januari 2004 beëindigd.
2.5. Op basis van de op deze overeenkomsten toepasselijke (respectieve) polisvoorwaarden wordt onder verzekeringnemer verstaan degene met wie de verzekeringsovereenkomst is aangegaan en die op basis van die voorwaarden als verzekeringnemer premie(betalings)plichtig is.
2.6. Wuldri Kunststoffen B.V. en Wuldri holding B.V. hadden allerlei zakelijke verzekeringen lopen via [eiseres] als assurantietussenpersoon.
Van begin af aan waren er problemen (betalingsachterstanden) ter zake van de zakelijke en privé verschuldigde premiebetalingen. Over in ieder geval 2002 en 2003 zijn er afspraken gemaakt inhoudende dat de "Wuldri" vennootschappen zowel de zakelijke als de privé premiebetalingen - blijkende uit een overzicht van alle verzekeringen - zouden voldoen. Zo was de afspraak voor 2002 dat er € 2.330,-- per 4 weken betaald zou worden en voor 2003 € 2.650,-- per 4 weken. (prods. 2,3 en 4 bij conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie)
2.7. Uit een voor accoord door Wuldri ondertekende faxbrief van 17 februari 2004 van [eiseres] aan Wuldri (prod 6 bij dagvaarding) blijkt dat er voor 2004 zowel t.a.v. Wuldri Holding B.V. als t.a.v. Wuldri Kunststoffen B.V. een betalingsafspraak van € 1200,00 per maand (per B.V.) is overeengekomen.
2.8. In de faxbrief van [eiseres] van 1 juli 2004 aan Wuldri Kunststoffen B.V. (prod. 10 bij pleitnotities mr. J.F. van Duin) staat - voorzover relevant t.a.v. de arbeidsongeschiktheidsverzekering - het volgende vermeld:
"De heer [gedaagde] relatienummer 637032
- Uw arbeidsongeschiktheidsverzekering onder polisnummer 10809463, wij hebben de maatschappij verzocht per 01-02-2004 de incasso over te nemen in verband met non-betaling."
2.9. In de brief van Wuldri holding B.V. (ondertekend door [gedaagde]) van 19 juli 2004 aan NOA (prod. 21 bij conclusie van repliek in conventie na comparitie van partijen) is ondermeer het volgende vermeld:
"Geannuleerde polissen:
Alles wat buiten Wuldri Kunststoffen viel zoals:
[....]
3. Arbeidsongeschiktheidsverzekering [gedaagde] = incasso (nog niets ontvangen) nr 71410909463
4. Ziektekostenverzekering [gedaagde] + [partner van gedaagde], nr. 9200406433
[....]
6. auto, zelfs tot 5/11, nr 1329811043
[....]"
2.10. T.a.v. alle verzekeringspolissen - zowel zakelijk als privé - bestonden er achterstanden in de premiebetaling ten tijde van het faillissement van Wuldri Kunststoffen B.V. op 23 juni 2004. Door dat faillissement zijn de zakelijke verzekeringspolissen van Wuldri Kunststoffen B.V. beëindigd.
3. De vordering in conventie
3.1 [eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
Primair:
[gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag ad € 16.869, 31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair:
[gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te veroordelen tot betaling aan [eiseres] van een bedrag ad € 16.856,69 , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
Primair en subsidiair:
Met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
[eiseres] stelt daartoe het volgende.
3.2. [gedaagde] is in gebreke gebleven met de betaling van de verschuldigde verzekeringspremies ter zake van de met hem in privé afgesloten 3 verzekeringsovereenkomsten. De totale premieschuld bedraagt € 11.508,81 in hoofdsom. Voor 2004 zijn alleen betalingsafspraken gemaakt met de "Wuldri" vennootschappen voor de zakelijke polissen van die vennootschappen, zoals neergelegd in de faxbrief van 17 februari 2004 (prod. 6 bij dagvaarding). Op basis van artikel 6:30 BW waren de "Wuldri" vennootschappen gerechtigd om de premiebetalingen ten behoeve van de privé verzekeringsovereenkomsten van [gedaagde] te voldoen, doch dat ontslaat [gedaagde] niet van zijn eigen betalingsverplichtingen indien de "Wuldri" vennootschappen nalatig zouden blijven met betaling.
3.3. [gedaagde] is diverse malen aangeschreven en aangemaand tot betaling van het openstaande saldo, evenwel zonder resultaat.
3.4. Op basis van de toepasselijke polisvoorwaarden is [gedaagde] primair 15% van de hoofdsom, te weten € 1.732,62 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd. Subsidiair is [gedaagde] op basis van het rapport Voorwerk II een bedrag van € 1.720,00 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
3.5. Doordat [gedaagde] de premies niet tijdig heeft voldaan is hij - na de vervaldata van de facturen van 30 dagen - op basis van de artikelen 6:83 BW en 6:119 BW de wettelijke rente verschuldigd, welke tot en met 26 januari 2006 € 3.585,88 bedraagt.
4. Het verweer in conventie
4.1 De conclusie van [gedaagde] strekt tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel ontzegging van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding. [gedaagde] voert als verweer het volgende aan.
4.2. Primair stelt [gedaagde] dat de verzekeringsovereenkomsten met de "Wuldri" vennootschappen zijn aangegaan en deze vennootschappen als verzekeringnemer kennen. [gedaagde] is deze verzekeringen nimmer in privé aangegaan. Er is onvoldoende (wettig en overtuigend) bewijs door [eiseres] geleverd waaruit zou volgen dat [gedaagde] als verzekeringnemer moet worden aangemerkt.
4.3. Subsidiair stelt [gedaagde] dat alle betalingen van de premies plaats vonden door de "Wuldri" vennootschappen en dat de "Wuldri" vennootschappen door [eiseres] werden gefactureerd. Die afspraak gold ook voor 2004. De "wuldri" vennootschappen waren "bij" met de betalingen van de premies en er bestond geen achterstand in betaling ten tijde van het faillissement van Wuldri Kunststoffen B.V. [eiseres] maakt zich schuldig aan creatief boekhouden door in het zicht van het faillissement van Wuldri kunststoffen B.V. reeds door de "Wuldri" vennootschappen betaalde premies voor de verzekeringen ten behoeve van [gedaagde] alsnog als niet betaald op te voeren en die reeds gedane betalingen alsnog af te boeken op openstaande facturen ter zake van de zakelijke polissen van de "Wuldri" vennootschappen. Nu [eiseres] bij brief van 1 juli 2004 heeft medegedeeld dat zij de verzekeringsmaatschappij voor wat de arbeidsongeschiktheidsverzekering betreft per 1 februari 2004 heeft verzocht om de incasso over te nemen in verband met non-betaling betekent dat dat deel van de vordering (per 1 februari 2004) niet meer tot de bevoegdheid van [eiseres] behoort. [eiseres] heeft geen zelfstandig recht meer om de verschuldigde premies ter zake van de arbeidsongeschiktheidsverzekering te vorderen.
4.4. [gedaagde] is nooit privé aangeschreven of aangemaand door [eiseres] ter zake van de verschuldigde premies. Facturen zijn nimmer aan [gedaagde] gericht geweest zodat hij niet in gebreke is gesteld en [eiseres] derhalve geen aanspraak kan maken op de wettelijke rente.
4.5. [gedaagde] is geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Een bedrag van 15% is nooit overeengekomen terwijl verder [gedaagde] nooit (aanmanings) brieven van [eiseres] heeft gekregen zodat hij ook op basis van het rapport Voorwerk II geen buitengerechtelijke kosten verschuldigd is.
5. De vordering in reconventie
5.1 [gedaagde] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging eis bij pleitnotities van 22 juni 2006 (te weten de intrekking van de voorwaardelijke eis in reconventie) [eiseres] te veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] van een bedrag groot € 55.200,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het instellen van die vordering (29 maart 2006) en met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
[gedaagde] stelt daartoe het volgende.
5.2. [eiseres] heeft onzorgvuldig gehandeld dan wel is toerekenbaar tekortgeschoten doordat zij ondanks het feit dat de betreffende verzekeringspremies terzake ziekteverzuimverzekering, ziektekostenverzekering en arbeidsongeschiktheidsverzekering al waren betaald met terugwerkende kracht al deze verzekeringen per 1 januari 2004 te royeren. Vanaf 23 juli 2004 tot 1 januari 2006 heeft [gedaagde] daardoor tijdens zijn arbeidsongeschiktheid geen aanspraak kunnen maken op een arbeidsongeschiktheidsuitkering tijdens ziekte. Het inkomen van [gedaagde] bedroeg € 5.000,-- bruto, derhalve € 3.200,-- netto. De schade die [gedaagde] dien ten gevolge heeft geleden bedraagt 17 1/4 maand x € 3.200,--, totaal € 55.200,--. Herverzekeren was voor [gedaagde],die op dat moment arbeidsongeschikt was, onmogelijk. [gedaagde] heeft nooit aanmaningen c.q. betalingsherinneringen ter zake van die verzekeringen van [eiseres] ontvangen. Ook is [gedaagde] nooit in de gelegenheid gesteld geweest om zelf die premies te gaan voldoen en die verzekeringen zelf voort te zetten.
6. Het verweer in reconventie
6.1 De conclusie van [eiseres] strekt tot niet-ontvankelijk verklaring dan wel ontzegging van de vordering met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. [eiseres] voert als verweer het volgende aan.
6.2. Wuldri Kunststoffen B.V. had zelf een ziekteverzuimverzekering afgesloten met polisnummer 8969901082. Wegens wanbetaling en faillissement van Wuldri Kunststoffen B.V. is de ziekteverzuimverzekering per 1 januari 2004 geroyeerd.
6.3. De arbeidsongeschiktheidsverzekering is op verzoek van [gedaagde] zelf per 1 februari 2004 geroyeerd. Verzekeraar Nationale Nederlanden heeft jegens [eiseres] aangegeven dat [gedaagde] hierom zelf heeft verzocht (in verband met de beëindiging van de zelfstandige status van [gedaagde] en het bestaan van een dienstverbandverhouding van [gedaagde]). Dit betekent dat er ook geen dekking kan worden verleend op basis van die arbeidsongeschiktheidsverzekering voor de periode na 1 februari 2004. De door [gedaagde] ingestelde vordering voor wat de door hem gestelde arbeidsongeschiktheid betreft vanaf 23 juli 2004 tot 1 januari 2006 kan reeds daarom niet worden toegewezen. Verder heeft [eiseres] als tussenpersoon geen enkele invloed op de beslissing tot beëindiging dan wel royement van een verzekeringsovereenkomst omdat dat de verantwoordelijkheid van de verzekeringsmaatschappij is en blijft.
7. De beoordeling
in conventie
7.1 In het licht van de door [eiseres] overgelegde drie privé verzekeringspolissen met vermelding van [gedaagde] als verzekeringnemer, de toepasselijke voorwaarden, de correspondentie van [eiseres] gericht aan de "Wuldri" vennootschappen waarin onderscheid wordt gemaakt tussen zakelijke en privé verzekeringspolissen, de correspondentie van Wuldri Kunststoffen B.V. (ondertekend door [gedaagde]) gericht aan [eiseres] waaruit dat onderscheid tussen zakelijke en privé verzekeringspolissen ook valt af te leiden, heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld en met name onvoldoende gemotiveerd betwist dat [gedaagde] die verzekeringspolissen in privé is aangegaan en dat juist de "Wuldri" vennootschappen als verzekeringnemer moeten worden aangemerkt. Op basis van artikel 149 (2e volzin) RV. - feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen - wordt derhalve als vaststaand beschouwd dat de verzekeringsovereenkomsten [gedaagde] als privé verzekeringnemer kennen. Dit betekent dat het primaire verweer van [gedaagde] wordt gepasseerd en dat aan bewijslevering door [gedaagde] niet wordt toegekomen. Aldus is [gedaagde] als verzekeringnemer van die drie polissen gehouden tot voldoening van de verschuldigde premies.
7.2 Ook overigens is de rechtbank op basis van de overgelegde stukken in onderling verband en samenhang bezien van oordeel dat met de vereiste redelijke mate van zekerheid als vaststaand kan worden beschouwd dat de verzekeringspolissen in privé door en met [gedaagde] als verzekeringnemer zijn gesloten. Ter zake van de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft daarbij nog te gelden dat [eiseres] het door [gedaagde] zelf ingevulde aanvraagformulier voor die verzekering heeft overgelegd. Dat de collectieve ziektekostenverzekering een van de "Wuldri" vennootschappen als verzekeringnemer zou hebben en niet [gedaagde] (in privé) is niet (voldoende) aannemelijk (gemaakt). Immers, zoals uit de overgelegde polis blijkt en door [eiseres] is gesteld maakt de door [gedaagde] als verzekeringnemer afgesloten privé polis deel uit van een collectieve verzekering; daarbij is - zoals gangbaar - ongetwijfeld een overeenkomst gesloten tussen (zorg)verzekeraar Rijnmond en NOA Verzekeringsdienst waarbij [gedaagde] als werknemer van "Wuldri" als deelnemer de mogelijkheid was geboden onder de in die overeenkomst omschreven voorwaarden een eigen ziektekostenverzekering met Rijnmond te sluiten. Dat het allemaal anders zou zijn heeft [gedaagde] niet gemotiveerd betwist en ook niet met stukken geadstrueerd, hetgeen eens temeer klemt nu hij een vooraanstaande functie binnen NOA heeft vervuld en bovendien DGA bij Wuldri Kunststoffen B.V. was. Dat de motorrijtuigenverzekering een auto betrof die (vanaf 2002) op naam zou hebben gestaan van de zoon van [gedaagde] doet er niet aan af dat de polis - die jarenlang heeft gelopen - [gedaagde] zelf als verzekeringnemer kent. Anders dan [gedaagde] verder nog stelt geldt voor de burgerlijke rechter niet het voor de strafrechter geldende vereiste van het verkrijgen van de overtuiging op grond van wettige bewijsmiddelen.
7.3 Dat facturen aan de "Wuldri" vennootschappen werden toegestuurd en dat premiebetaling door de "Wuldri"vennootschappen heeft plaatsgevonden zoals partijen kennelijk zijn overeengekomen is zonder meer mogelijk op basis van artikel 6:30 BW, doch dat ontslaat [gedaagde] nog niet van zijn eigen verplichting en verantwoordelijkheid als verzekeringnemer tot volledige voldoening van die verschuldigde premies. De stelling van [gedaagde] dat hij/ de "Wuldri" vennootschappen "bij" was/waren met betaling van de verschuldigde premies heeft hij onvoldoende geadstrueerd en gemotiveerd. Zo is door [gedaagde] onvoldoende weersproken gelaten de stelling van [eiseres] dat er van begin af aan tot aan het faillissement van Wuldri Kunststoffen B.V. achterstanden waren in de betaling van zowel de privé als zakelijke verzekeringspremies. Daarbij heeft te gelden dat [gedaagde] heeft nagelaten middels betalingsbewijzen aan te tonen (te bewijzen) en/of te adstrueren dat sprake is geweest van volledige (bevrijdende) betaling door hem of de "wuldri" vennootschappen ter zake van de verschuldigde en in deze procedure gevorderde premies. Dat de zakelijk verschuldigde premies door de "Wuldri" vennootschappen na het faillissement van Wuldri Kunststoffen B.V. zijn teruggebracht en op een aanzienlijk lager bedrag zijn uitgekomen komt - zoals [eiseres] onweersproken door [gedaagde] heeft gesteld - doordat de zakelijke verzekeringsovereenkomsten van de "Wuldri" vennootschappen per 1 januari 2004 zijn geroyeerd wegens wanbetaling hetgeen heeft geleid tot crediteringen over 2004.
7.4 [gedaagde] heeft het door [eiseres] als productie 2 bij dagvaarding in het geding gebrachte overzicht van openstaande facturen (en gedane betalingen) grotendeels onbesproken gelaten zodat van de juistheid daarvan kan en mag worden uitgegaan, evenwel met uitzondering van de laatste openstaande post van € 4.142,70 voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering met als notadatum 1 februari 2004, nu [gedaagde] onweersproken door [eiseres] heeft gesteld dat de incasso van die verzekering per 1 februari 2004 door de verzekeraar is overgenomen (en zoals blijkt uit de faxbrief van [eiseres] aan Wuldri Kunststoffen B.V van 1 juli 2004). Die verschuldigde premie behoort derhalve niet meer tot het (risico)domein en de bevoegdheid van [eiseres]. Dat betekent dat het bedrag van € 4.142,70 van de door [eiseres] gevorderde hoofdsom van € 11.550,81 zal worden afgetrokken zodat resteert een bedrag van € 7.408,11 in hoofdsom, hetgeen zal worden toegewezen.
7.5 Op basis van de toepasselijke polisvoorwaarden geldt een betalings- en verval termijn van 30 dagen na respectieve factuurdata. Aldus kan bij gebreke van tijdige betaling aanspraak worden gemaakt worden op wettelijke rente over de verschuldigde premiebedragen vanaf 30 dagen na factuurdata op basis van de artikelen 6:83 sub a BW jo. 6:119 BW. Wat er al zij van de stelling van [gedaagde] dat hij de respectieve facturen nooit op zijn privé-adres heeft ontvangen, zulks laat onverlet dat die facturen wel door [eiseres] zijn verzonden aan en dat deze zijn ontvangen door de "Wuldri" vennootschappen hetgeen niet door [gedaagde] is betwist zodat [gedaagde] (als DGA) op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van die facturen. Zoals reeds overwogen blijft -ondanks de tussen partijen gemaakte afspraak dat de "Wuldri" vennootschappen de premies zouden voldoen - [gedaagde] als verzekeringnemer verantwoordelijk voor (tijdige) betaling van de premies en de consequenties van het niet daaraan voldoen komen derhalve voor zijn rekening en risico. Nu [eiseres] geen renteberekening in het geding heeft gebracht en de gevorderde hoofdsom door de rechtbank op een lager bedrag is vastgesteld, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom van € 7.408,11 toewijzen en wel vanaf 30 dagen na de respectieve factuurdata (en welke facturen zijn vermeld in prod 2 bij dagvaarding, behoudens de arbeidsongeschiktheidspremie factuur van 1 februari 2004 ten bedrage van € 4.142,70) tot aan de dag van betaling van die factuurbedragen. Partijen zullen zelf op basis van (de imputatieregeling van) artikel 6:44 BW moeten bezien welk bedrag [eiseres] in dat opzicht nog zal toekomen.
7.6 Uit de deels onweersproken gelaten stelling van [eiseres] en door haar gegeven toelichting volgt dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht bestaande uit een combinatie van aanmaningen/sommatie(s), schikkingsvoorstel(len) en onderhandelingen. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat de door [eiseres] gestelde 15% van de hoofdsom aan buitengerechtelijke kosten zou zijn overeengekomen en [eiseres] heeft (vervolgens) nagelaten haar stelling dienaangaande nader te onderbouwen, zodat de rechtbank aan die stelling voorbij gaat. Op basis van het rapport Voorwerk II, dat door de rechtbank ambtshalve wordt toegepast, komen die buitengerechtelijke kosten wel voor toewijzing in aanmerking. Die kosten worden gewaardeerd op 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief waarbij voor het vaststellen van dat liquidatietarief het toe te wijzen bedrag in hoofdsom van € 7.408,11 tot uitgangspunt wordt genomen, derhalve 2 x € 384,00, in totaal € 768,00. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is eveneens toewijsbaar. Nu [eiseres] niet heeft gesteld op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn betaald, zal de rechtbank de rente toewijzen vanaf de dag der dagvaarding, derhalve vanaf 6 februari 2006.
7.7 Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten, waarbij voor het vaststellen van het procureurssalaris het toe te wijzen bedrag in hoofdsom tot uitgangspunt zal worden genomen.
in reconventie
7.8 [gedaagde] heeft niet goed duidelijk gemaakt welke verzekering hij aan zijn reconventionele vordering ten grondslag heeft gelegd, te weten ofwel de ziekteverzuimverzekering van Wuldri Kunststoffen B.V. ofwel de privé arbeidsongeschiktheidsverzekering van [gedaagde] zelf.
7.9 Voorzover [gedaagde] doelt op de ziekteverzuimverzekering heeft te gelden dat die verzekering Wuldri Kunststoffen B.V. als verzekeringnemer kende en dat die verzekering wegens wanbetaling per 1 januari 2004 is geroyeerd. Die verzekering regardeert [gedaagde] in principe niet. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om aan te tonen danwel aannemelijk te maken dat namens Wuldri Kunsstoffen B.V. is getracht die verzekering voor [gedaagde] voort te zetten dan wel dat pogingen zijn ondernomen om [gedaagde] als verzekerde die verzekering te laten voortzetten, voorzover dat trouwens mogelijk zou zijn. Van dat alles is geenszins gebleken. Onvoldoende is gebleken dat [gedaagde] ten tijde van het royement van die verzekering in de zomer van 2004 activiteiten in dat opzicht heeft ondernomen en dat [eiseres] in dat kader onzorgvuldig zou hebben gehandeld. [gedaagde] heeft derhalve onvoldoende gesteld om zijn vordering in dat verband te kunnen dragen zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
7.10 Ter zake van de arbeidsongeschiktheidsverzekering van [gedaagde] heeft te gelden dat - zoals [gedaagde] zelf heeft gesteld - de incasso per 1 februari 2004 is overgenomen door de verzekeraar, zodat [gedaagde] in dat verband direct zelf van doen had met die verzekeraar, zonder verdere tussenkomst en bemoeienis van [eiseres]. [eiseres] heeft in dat kader verder nog gesteld dat zij van verzekeraar Nationale Nederlanden heeft vernomen dat [gedaagde] zelf de beëindiging van die verzekeringspolis bij Nationale Nederlanden heeft bewerkstelligd per 1 februari 2004. In het licht van het feit dat de incasso per 1 februari 2004 door de verzekeraar is overgenomen en de gemotiveerde betwisting van [eiseres] dat [gedaagde] zelf de hand heeft gehad in de beëindiging van de verzekering per 1 februari 2004 heeft [gedaagde] verzuimd en nagelaten zijn stelling dat [eiseres] onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel toerekenbaar is tekortgeschoten nader te concretiseren en te onderbouwen. Dat had wel op zijn weg gelegen, in plaats van te volstaan met een blote betwisting. [gedaagde] heeft derhalve onvoldoende gespecificeerd gesteld zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
7.`` Een en ander betekent dat de reconventionele vorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten.
8. De beslissing
De rechtbank:
In conventie
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 7.408,11 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente over de factuurbedragen (zoals vermeld in prod. 2 bij dagvaarding) vanaf 30 dagen na de vervaldata van die facturen tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke kosten van € 768,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2006;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 1.152,00 aan salaris van de procureur en € 441,32 aan verschotten, waarvan € 370,00 aan griffierecht;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] bepaald op € 2.682,00 aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Visser en in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2007.